ECLI:NL:RBSGR:2012:BX6041

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
18 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
423655 / HA RK 12-400 Wrakingnummer 2012/46
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wraking van rechter-commissaris in strafzaken

In deze zaak betreft het een verzoek tot wraking van de rechter-commissaris in een strafzaak. Tijdens de behandeling van de strafzaak tegen de verzoeker, is de zaak terugverwezen naar de rechter-commissaris om getuige [X] te horen. Tijdens het getuigenverhoor heeft deze getuige mondeling een wrakingsverzoek ingediend. De wrakingskamer heeft echter geoordeeld dat de getuige niet in zijn verzoek kon worden ontvangen, waarna de rechter-commissaris het verhoor heeft voortgezet. De raadsman van de verzoeker heeft vervolgens namens hem een wrakingsverzoek ingediend, waarbij hij aanvoert dat de rechter-commissaris een onjuiste beslissing heeft genomen door getuige [X] het integrale verschoningsrecht te ontzeggen. Dit zou hebben geleid tot vrees voor vooringenomenheid van de rechter-commissaris. De verzoeker stelt dat de rechter-commissaris met haar beslissing al heeft aangegeven dat zij ervan uitgaat dat [X] de dader niet is, ondanks dat de rechtbank eerder sterke aanwijzingen in de richting van [X] heeft gesuggereerd. Daarnaast wordt aangevoerd dat de rechter-commissaris met haar beslissing vooruitloopt op de bewijsbeslissing, wat volgens de verzoeker een eindbeslissing is. De wrakingskamer heeft het verzoek afgewezen, oordelend dat de rechter-commissaris niet onbegrijpelijk heeft geoordeeld dat [X] geen verdachte is en daarom geen integraal verschoningsrecht toekwam. Ook het argument van vooruitlopen op een bewijsbeslissing werd verworpen, aangezien de rechter-commissaris haar beslissing baseerde op artikel 219 van het Wetboek van Strafvordering, zonder vooruit te lopen op de uitkomst van de hoofdzaak.

Uitspraak

beslissing
WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2012/46
rekestnummer: 423655 / HA RK 12-400
parketnr: 09/754110-08
datum beschikking: 18 juli 2012
BESLISSING
op het mondelinge verzoek tot wraking ingevolge artikel 513 van het Wetboek van Strafvordering, in de zaak van:
[verzoeker],
verzoeker,
raadsman: mr. R.D.A. van Boom;
strekkende tot wraking van:
mr. Y.J. Wijnnobel-van Erp,
rechter-commissaris in de rechtbank te 's-Gravenhage.
1. De voorgeschiedenis en het procesverloop.
Tijdens de behandeling van de strafzaak tegen verzoeker met voornoemd parketnummer heeft de rechtbank op verzoek van de verdediging en de officier van justitie de zaak teruggewezen naar de rechter-commissaris, onder meer teneinde [X] als getuige te horen. Tijdens diens getuigenverhoor op 18 juli 2012 heeft [X] mondeling een wrakingsverzoek ingediend dat diezelfde ochtend door de wrakingskamer is behandeld. Nadat de wrakingskamer had uitgesproken dat [X] niet in zijn verzoek kon worden ontvangen, heeft de rechter-commissaris het verhoor van [X] voortgezet. De raadsman van verzoeker, aanwezig bij het verhoor van [X], heeft vervolgens namens verzoeker onderhavig verzoek ingediend.
2. De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek.
Op 18 juli 2012 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. Verzoeker is niet verschenen. Wel heeft zijn raadsman, mr. R.D.A. van Boom, verklaard dat verzoeker hem bepaaldelijk gevolmachtigd heeft voor de behandeling van onderhavig verzoek in afwezigheid van verzoeker. Voorts waren aanwezig mr. T.N.M. Kamps, officier van justitie, getuige [X] en mr. S.F.J. Smeets, raadsman van getuige [X].
3. Het standpunt van verzoeker.
Aan het wrakingsverzoek is - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende ten grondslag gelegd.
Verzoeker heeft allereerst aan het verzoek ten grondslag gelegd dat de rechter-commissaris een onjuiste, onwelgevallige en onbegrijpelijke beslissing heeft genomen die ertoe heeft geleid dat bij verzoeker de vrees voor vooringenomenheid van de rechter-commissaris is ontstaan door getuige [X] het integrale verschoningsrecht, dat een verdachte toekomt, te ontzeggen. Dit integrale verschoningsrecht leidt verzoeker af uit de jurisprudentie (HR 15 juni 1993, NJ 1994,37; Hof 's-Hertogenbosch 21 april 2007, LJN: AW2882). Volgens verzoeker heeft de rechter-commissaris met deze beslissing in feite al prijsgegeven dat zij er kennelijk vanuit gaat dat [X] de dader niet is, ondanks de terugwijzing door de rechtbank vanwege de mogelijk belastende verklaring van verzoeker, waarmee de rechtbank volgens verzoeker te kennen heeft gegeven dat er sterke aanwijzingen in de richting van [X] bestaan. Naar de mening van verzoeker had de rechter-commissaris bij toepassing van het materiële criterium uit voornoemde jurisprudentie, een integraal verschoningsrecht aan [X] dienen toe te kennen. De tweede grondslag van het verzoek is daarin gelegen, dat de rechter-commissaris met haar beslissing is vooruitgelopen op de bewijsbeslissing, hetgeen een eindbeslissing is. Ook dat levert bij verzoeker de vrees voor vooringenomenheid van de rechter-commissaris op.
4. Het standpunt van mr. Y.J. Wijnnobel-van Erp.
De rechter-commissaris is niet ter zitting van de wrakingskamer verschenen om een standpunt inzake onderhavig verzoek in te nemen.
5. Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft betoogd dat een getuige als [X] het verschoningsrecht van artikel 219 van het Wetboek van Strafvordering toekomt en niet het integrale verschoningsrecht van een verdachte. Derhalve heeft de rechter-commissaris een juiste beslissing genomen, door getuige niet het integrale verschoningsrecht toe te kennen. Dat het Hof in een andere situatie eens een andere afweging dienaangaande zou hebben gemaakt, maakt dat niet anders. De rechter-commissaris heeft volgens de officier van justitie een processuele beslissing genomen, die niet kan leiden tot het oordeel dat zij vooringenomen zou kunnen zijn.
6. De beoordeling.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art. 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing in de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijk apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.
Door de rechter (-commissaris) genomen beslissingen, ook als deze beslissingen in het nadeel van verzoeker uitvallen en zelfs als die beslissingen als onjuist zouden moeten worden aangemerkt, vormen in het algemeen geen grond om te veronderstellen dat de betrokken rechter (-commissaris) een vooringenomenheid jegens de verzoeker koestert of dat de vrees voor vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd is. Wraking kan niet fungeren als rechtsmiddel tegen onwelgevallige beslissingen. Vrees voor vooringenomenheid kan slechts objectief gerechtvaardigd zijn als in het licht van de feiten en omstandigheden van het geval de rechter (-commissaris) een beslissing heeft genomen die zo onbegrijpelijk is, dat daarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring voor is te geven dan dat deze door vooringenomenheid van de rechter (-commissaris) is ingegeven.
Van een dergelijke beslissing is naar het oordeel van de wrakingskamer geen sprake. De rechter-commissaris heeft kennelijk, niet onbegrijpelijk, geoordeeld dat [X] geen verdachte is in het strafrechtelijke onderzoek waarin verzoeker de verdachte is, en hem, [X], daarom geen integraal verschoningsrecht toegekend.
De tweede grondslag van het wrakingsverzoek, het gestelde vooruitlopen op een te nemen eindbeslissing in de hoofdzaak, treft evenmin doel. Aan haar beslissing omtrent het al dan niet toekennen van een integraal verschoningsrecht aan [X] heeft de rechter-commissaris kennelijk haar juridische opvatting aangaande artikel 219 van het Wetboek van Strafvordering ten grondslag gelegd. Daarmee heeft zij op geen enkele wijze een waardering gegeven van de waarschijnlijkheid van welk mogelijk scenario dan ook. Van enig vooruitlopen op een bewijsbeslissing is geen sprake.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het verzoek wordt afgewezen.
7. De beslissing.
De wrakingskamer:
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 515, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoeker p/a zijn advocaat mr. R.D.A. van Boom;
• de officier van justitie mr. T.N.M. Kamps;
• de rechter-commissaris mr. Y.J. Wijnnobel-van Erp.
Aldus ter terechtzitting van deze rechtbank uitgesproken op 18 juli 2012 door
mrs. R. Elkerbout, G.P. van Ham en K.M. Braun in tegenwoordigheid van mr. F.X. Cozijn als griffier.