ECLI:NL:RBSGR:2012:BX6038

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
18 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
423595 / HA RK 12-398 Wrakingnummer 2012/45
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wraking van de rechter-commissaris in strafzaken door getuige die eerder als verdachte is gehoord

In deze zaak gaat het om een verzoek tot wraking van de rechter-commissaris, mr. Y.J. Wijnnobel-van Erp, door een getuige die eerder als verdachte in dezelfde strafzaak is gehoord. De wrakingsgrond is gebaseerd op het argument dat de getuige, gezien zijn eerdere status als verdachte, recht heeft op een integraal verschoningsrecht. De raadsman van de verzoeker stelt dat de rechter-commissaris onterecht heeft besloten om de getuige niet het volledige verschoningsrecht toe te kennen, wat heeft geleid tot een vrees voor vooringenomenheid. Daarnaast wordt aangevoerd dat de rechter-commissaris de raadsman heeft belet om opmerkingen te maken tijdens het verhoor, wat een schending van het recht op rechtsbijstand zou zijn.

De wrakingskamer oordeelt dat volgens artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering alleen de verdachte en het openbaar ministerie het recht hebben om een verzoek tot wraking in te dienen. De getuige valt niet onder deze beperkte groep, waardoor het verzoek niet-ontvankelijk wordt verklaard. De wrakingskamer merkt op dat zelfs als de rechter-commissaris een onjuiste beslissing heeft genomen, dit op zichzelf geen grond voor wraking kan zijn. De discussie over het verschoningsrecht is ontstaan voordat de rechter-commissaris vragen heeft kunnen stellen, en de wrakingskamer concludeert dat er geen sprake is van een onbegrijpelijke beslissing die voortkomt uit vooringenomenheid.

De wrakingskamer besluit dat de verzoeker niet-ontvankelijk is in zijn wrakingsverzoek en dat het proces in de hoofdzaak voortgezet zal worden in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek.

Uitspraak

beslissing
WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2012/45
rekestnummer: 423595 / HA RK 12-398
parketnr: 09/754110-08
datum beschikking: 18 juli 2012
BESLISSING
op het mondelinge verzoek tot wraking van mr. Y.J. Wijnnobel-van Erp,
rechter-commissaris in de rechtbank te 's-Gravenhage, door verzoeker:
[verzoeker]
wonende te [woonplaats],
raadsman: mr. S.F.J. Smeets;
in de strafzaak tegen de verdachte [X], raadsman:
mr. R.D.A. van Boom.
1. De voorgeschiedenis en het procesverloop.
Tijdens de behandeling van de strafzaak tegen verdachte [X] met voornoemd parketnummer heeft de rechtbank op verzoek van de verdediging en de officier van justitie de zaak teruggewezen naar de rechter-commissaris, onder meer teneinde verzoeker als getuige te horen. Tijdens diens getuigenverhoor op 18 juli 2012 heeft verzoeker mondeling te kennen gegeven de rechter-commissaris te wraken.
2. De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek.
Op 18 juli 2012 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. Verzoeker, bijgestaan door zijn raadsman, is verschenen. Voorts waren aanwezig mr. T.N.M. Kamps, officier van justitie en mr. R.D.A. van Boom, raadsman van verdachte [X].
3. Het standpunt van verzoeker.
Aan het wrakingsverzoek ligt - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende ten grondslag.
Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat hij in onderhavig verzoek kan worden ontvangen. Ter adstructie heeft hij gewezen op een uitspraak van de wrakingskamer van de rechtbank Rotterdam van 23 januari 2012, kenmerk LJN: BV1583.
Aan het wrakingsverzoek ligt in de eerste plaats ten grondslag dat verzoeker eerder in het voorbereidend onderzoek in de strafzaak als verdachte is gehoord.
Weliswaar heeft hij op enig moment een bericht van niet verdere vervolging van de officier van justitie ontvangen, maar dat is geen onherroepelijke beslissing. Dit brengt mee dat hij bij iedere relevante vraag van de rechter-commissaris het risico loopt om zichzelf te belasten en dat hij materieel, voor de toepassing van het verschoningsrecht, als verdachte dient te worden aangemerkt. Hem komt dan ook, aldus de raadsman, een integraal verschoningsrecht toe. Verzoeker acht zich te dien aanzien gesteund in de jurisprudentie (HR 15 juni 1993, NJ 1994,37; Hof 's-Hertogenbosch 21 april 2007, LJN: AW2882). Door hem het integrale verschoningsrecht, dat een verdachte toekomt, te ontzeggen heeft de rechter-commissaris een onjuiste, onwelgevallige en onbegrijpelijke beslissing genomen die ertoe heeft geleid dat bij verzoeker de vrees voor vooringenomenheid van de rechter-commissaris is ontstaan. De tweede grondslag voor onderhavig verzoek is gelegen in de beslissing van de rechter-commissaris om de raadsman de mogelijkheid te ontzeggen om verzoeker gedurende het verhoor bij te staan door hem te beletten gedurende het verhoor opmerkingen te maken. Door aldus te beslissen heeft de rechter-commissaris het recht op rechtsbijstand van verzoeker in die mate geschonden dat ook om die reden bij hem de vrees voor vooringenomenheid van de rechter-commissaris is ontstaan.
4. Het standpunt van mr. Y.J. Wijnnobel-van Erp.
De rechter-commissaris is niet ter zitting van de wrakingskamer verschenen om een standpunt inzake onderhavig verzoek in te nemen.
5. Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich primair op het standpunt gesteld dat verzoeker in zijn verzoek niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat het recht om te wraken ingevolge artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering uitsluitend toekomt aan de verdachte en het openbaar ministerie en niet aan getuigen. Subsidiair heeft de officier van justitie betoogd dat een getuige als verzoeker het verschoningsrecht van artikel 219 van het Wetboek van Strafvordering toekomt en niet het integrale verschoningsrecht van een verdachte. Derhalve heeft de rechter-commissaris een juiste beslissing genomen door verzoeker niet het integrale verschoningsrecht toe te kennen. De beslissing van de rechter-commissaris om de raadsman geen opmerkingen gedurende het verhoor toe te staan, dient te worden gezien als een ordemaatregel. Subsidiair heeft de officier van justitie derhalve geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek.
6. De beoordeling.
Artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering beperkt de groep van personen die een verzoek tot wraking van een rechter-comissaris kunnen indienen tot de verdachte en het openbaar ministerie. De getuige die door de rechter-commissaris gehoord moet worden, behoort niet tot deze beperkte groep van personen.
Dat de wrakingskamer van de rechtbank Rotterdam in de door verzoeker aangehaalde uitspraak heeft overwogen dat het mogelijk is dat ontwikkelingen tijdens het getuigenverhoor verandering brengen in de positie van de getuige, is op zichzelf niet onjuist, maar van dergelijke ontwikkelingen is, overigens net als in de zaak die tot de uitspraak van de wrakingskamer van de rechtbank Rotterdam heeft geleid, in onderhavige zaak niet gebleken.
Dit brengt mee dat verzoeker niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn verzoek. Ten overvloede overweegt de wrakingskamer nog als volgt.
Nog voordat de rechter-commissaris ook maar één vraag aan verzoeker heeft kunnen stellen, is de discussie ontstaan of verzoeker al dan niet een integraal verschoningsrecht toekomt. Daargelaten de vraag of de rechter-commissaris dienaangaande een (on)juiste beslissing zou hebben genomen, is de wrakingskamer van oordeel dat zelfs een onjuiste beslissing van de rechter-commissaris op zichzelf geen grond voor wraking kan vormen, zoals ook de raadsman van verzoeker ter zitting van de wrakingskamer heeft erkend. In elk geval is geen sprake van een onbegrijpelijke beslissing van de rechter-commissaris, laat staan een onbegrijpelijke beslissing waarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring is te geven dan dat deze is ingegeven door vooringenomenheid van de rechter-commissaris.
Wat betreft de tweede grondslag van het wrakingsverzoek, de beweerdelijke schending van het recht op rechtsbijstand van verzoeker, is de wrakingskamer van oordeel dat uit paragraaf 4 van het (concept-) proces-verbaal van het verhoor van verzoeker kan worden afgeleid dat per vraag door de rechter-commissaris bekeken zal worden of verzoeker zich met de beantwoording daarvan zou kunnen belasten, en dat hem, indien daartoe aanleiding bestaat, de mogelijkheid zal worden gegeven om zich per vraag met zijn raadsman te verstaan in een andere kamer dan die van de rechter-commissaris. Onder die omstandigheden kan van een schending van het recht op rechtsbijstand niet worden gesproken, laat staan dat van zwaarwegende redenen voor (objectiveerbare) twijfel aan de onpartijdigheid van de rechter-commissaris is kunnen blijken.
7. De beslissing.
De wrakingskamer:
- verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in het verzoek tot wraking;
- bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 515, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoeker p/a zijn advocaat mr. S.F.J. Smeets;
• de officier van justitie mr. T.N.M. Kamps;
• de rechter-commissaris mr. Y.J. Wijnnobel-van Erp.
Aldus ter terechtzitting van deze rechtbank uitgesproken op 18 juli 2012 door
mrs. R. Elkerbout, G.P. van Ham en K.M. Braun in tegenwoordigheid van mr. F.X. Cozijn als griffier.