vonnis
______________________________________________________________________ __
Vonnis van 1 augustus 2012
in de zaak met zaaknummer / rolnummer: 379852 / HA ZA 10-3944 van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
F.A.M. HOLDING B.V.,
gevestigd te Voorburg,
eiseres,
advocaat mr. B.J. Tideman te 's-Gravenhage,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VANKA-KAWAT HOLDING B.V.,
gevestigd te Rijswijk,
gedaagde,
advocaat mr. J.J. Wittekamp te Delft,
en tegen de zich aan de zijde van laatstgenoemde vennootschap gevoegd hebbende partijen:
de stichting
STICHTING ADMINISTRATIEKANTOOR VANKA-KAWAT,
gevestigd te Rijswijk,
en
[persoon 1],
wonende te [woonplaats],
advocaat mr. J.J. Wittekamp te Delft,
en voorts in het geding van:
[persoon 2],
wonende te [woonplaats],
en
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BRPD BEHEER B.V.,
gevestigd te 's-Gravenhage,
eisers in conventie in het geding na tussenkomst,
tevens verweerders in voorwaardelijke reconventie in het geding na tussenkomst,
advocaat mr. J.G. Princen te Rotterdam,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
F.A.M. HOLDING B.V.,
gevestigd te Voorburg,
verweerder in conventie in het geding na tussenkomst,
eiseres in voorwaardelijke reconventie in het geding na tussenkomst,
advocaat mr. B.J. Tideman te 's-Gravenhage,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VANKA-KAWAT HOLDING B.V.,
gevestigd te Rijswijk,
verweerder in het geding na tussenkomst,
advocaat mr. J.J. Wittekamp te Delft.
Partijen zullen hierna worden genoemd: FAM, Vanka-Kawat, STAK, [persoon 1], [persoon 2] en BRPD. Vanka-Kawat en de partijen die zich aan haar zijde gevoegd hebben zullen ook als Vanka-Kawat c.s. worden aangeduid. [persoon 2] en BRPD zullen hierna ook worden aangeduid als [persoon 2] c.s.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 26 oktober 2010 met 11 producties;
- de conclusie van antwoord van Vanka-Kawat met 2 producties;
- de incidentele conclusie tot voeging van de STAK en [persoon 1];
- de incidentele conclusie tot tussenkomst van [persoon 2] en BRPD;
- de twee conclusies van antwoord van FAM in de incidenten;
- de conclusie van antwoord van Vanka-Kawat in de incidenten;
- het vonnis van 9 maart 2011 in het voegingsincident en in het incident tot tussenkomst;
- de conclusie van antwoord van [persoon 1] en de STAK in het geding na voeging;
- de conclusie van eis van [persoon 2] en BRPD in het geding na tussenkomst;
- de conclusie van antwoord van FAM in het geding na tussenkomst, tevens houdende voorwaardelijke eis in reconventie;
- de conclusie van antwoord van Vanka-Kawat in het geding na tussenkomst;
- het tussenvonnis van 14 september 2011, waarbij de rechtbank een comparitie van partijen heeft bepaald;
- de conclusie van antwoord van [persoon 2] en BRPD in het geding na tussenkomst in voorwaardelijke reconventie;
- het proces-verbaal van comparitie gehouden op 19 januari 2012.
1.2. Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. De onderneming Vanka-Kawat is in 1958 als eenmanszaak gestart door [persoon 1]. Later is de onderneming ondergebracht in verschillende dochtermaatschappijen met aan het hoofd daarvan Vanka-Kawat, opgericht op 11 december 1963. De Vanka-Kawat groep is producent en leverancier van Aziatische levensmiddelen.
2.2. De aandelen in Vanka-Kawat worden gehouden door de STAK (dertien aandelen A), door FAM (twee aandelen B), en - sedert 31 december 2009 - door BRPD (acht aandelen C).
Bestuurder van de STAK is [persoon 1], die de certificaten van de dertien aandelen A houdt.
Enig-bestuurder tevens enig-aandeelhouder van FAM is de heer [persoon 3] (verder: [persoon 3]), schoonzoon van [persoon 1].
Enig-bestuurder van BRPD is [persoon 2].
2.3. [persoon 1] is bestuurder geweest van Vanka-Kawat van 1963 tot 1997 en van 2 februari 2004 tot 18 november 2008. [persoon 3] (geboren op 28 juni 1946) is bestuurder van Vanka-Kawat geweest van 1976 tot juni 2005.
Vanaf 1 september 2005 is [persoon 2] bestuurder van Vanka-Kawat.
2.4. Aan Vanka-Kawat is, na een daartoe genomen besluit door de algemene vergadering van aandeelhouders van Vanka-Kawat (verder: AVA) op 25 augustus 2003, een Raad van Commissarissen (verder: RvC) verbonden. Sinds 18 november 2008 bestaat de RvC uit één commissaris: [persoon 1].
2.5. Op 31 december 1998 is in de statuten van Vanka-Kawat vastgelegd dat de aandelen A (in handen van de STAK) vanaf dat moment een cumulatief preferent karakter hadden. Na deze statutenwijziging gold dat zou jaarlijks een cumulatief preferent dividend van 2,5 % van de nominale waarde van de aandelen A werd toegekend. Verder zou de op dat moment bestaande dividendreserve A onverminderd toekomen aan de houder van de aandelen A.
Deze statutaire regeling had tot gevolg dat de winstreserves vanaf 1999 moment, na uitkering van het cumulatief preferente dividend op de aandelen A, zouden toekomen aan de houder van aandelen B, FAM.
2.6. In een overeenkomst, gedateerd 31 maart 2000 en ondertekend door [persoon 1] en [persoon 3] (verder: de aandeelhoudersovereenkomst) zijn [persoon 1], [persoon 3], FAM en de STAK als contractspartijen vermeld. In deze aandeelhoudersovereenkomst is onder meer het navolgende bepaald:
"(...)
dat partijen voorts hebben afgesproken dat de winstverdeling, zoals thans vermeld in de statuten van Vanka Kawat Holding, niet ten nadele van [persoon 3] kan worden gewijzigd;
(...)
Voorts komen de Stichting [de STAK, rb..], [persoon 1] en [persoon 3] overeen dat het bepaalde in artikel 25 (Winst en Verlies. Dividendreserve) van de statuten van Vanka Kawat Holding, zoals deze luiden na de statutenwijziging van 31 december 1998, nimmer zal worden gewijzigd ten nadele van aandeelhouder B. ([persoon 3]), zolang [persoon 3] als directeur verbonden is aan Vanka Kawat Holding B.V.
6. Partijen verbinden zich geen voorstel te doen tot statutenwijziging met betrekking tot de winstverdeling c.q. een dergelijk voorstel in stemming te brengen, noch anderszins wijzigingen ten nadele van [persoon 3] als voornoemd te bewerkstelligen c.q. na te streven, zolang [persoon 3] als directeur verbonden is aan Vanka Kawat Holding B.V.
7. Het bepaalde in artikel 6, waarbij geen der partijen is toegelaten wijzigingen in stemming te brengen die leiden tot vermindering van het winstaandeel van [persoon 3], blijft van toepassing in het geval [persoon 3] door Vanka Kawat Holding B.V. wordt ontslagen c.q. indien de overeenkomst tussen Vanka Kawat Holding B.V. en [persoon 3] op verzoek van Vanka Kawat Holding B.V. wordt ontbonden.
(...)"
Voorts is in deze aandeelhoudersovereenkomst door [persoon 1] aan [persoon 3] een optie verleend om drie certificaten van aandelen Vanka-Kawat te kopen tegen een koopsom van NLG 1,- per certificaat. Daarbij werd bepaald dat [persoon 3] deze optie eerst na het overlijden van [persoon 1] zou mogen uitoefenen, en uitsluitend in het geval (en voor zover) [persoon 1] niet reeds drie certificaten van aandelen aan [persoon 3] gelegateerd zou hebben.
2.7. Op 25 mei 2005 is een vaststellingsovereenkomst (verder: vaststellingsovereenkomst) aangegaan tussen de STAK, Vanka-Kawat, twee dochtermaatschappijen van Vanka-Kawat, [persoon 1], [persoon 3], FAM en de echtgenote van [persoon 3] (dochter van [persoon 1]). Daarbij is overeengekomen dat [persoon 3] per 25 mei 2005 zou aftreden als bestuurder van Vanka-Kawat.
In die overeenkomst is, in artikel 5, mede het volgende bepaald:
"(...)
Het feit dat de beëindiging van de arbeidsovereenkomst en bestuurderschap van de heer [persoon 3] middels deze minnelijke beëindigingsovereenkomst plaatsvindt tast de rechten en plichten van de betrokken partijen ten aanzien van de in de considerans onder 9 genoemde (aandeelhoudersovereenkomst, rb.) van 31 maart 2000 op geen enkele wijze aan. Om die reden wordt het terugtreden van de heer [persoon 3] als statutair bestuurder en de beëindiging van zijn dienstverband in het kader van die aandeelhoudersovereenkomst beschouwd als een ontslag door (Vanka-Kawat, rb.) (...)."
2.8. De RvC van Vanka-Kawat - statutair bevoegd tot het vaststellen van de arbeidsvoorwaarden van het bestuur - heeft op 24 december 2008 besloten aan statutair-directeur [persoon 2] een eenmalige (bruto-) bonus toe te kennen ten bedrage van 60% van het resultaat voor belastingen over het boekjaar 2008. De bonus is blijkens het besluit opeisbaar op 1 januari 2012. Aan [persoon 2] zijn geen bonussen toegekend over de aan 2008 voorafgaande jaren, noch over de jaren 2009 en 2010.
Het bonusbesluit is verwerkt in de jaarrekening 2008.
2.9. Bij besluit van 4 december 2009 heeft de AVA van Vanka-Kawat, op voorstel van de RvC, besloten tot wijziging van de statuten. Deze wijziging had tot gevolg dat Vanka-Kawat behalve aandelen A en B ook aandelen C zou kunnen uitgeven.
Verder is artikel 26 van de statuten herzien. Daardoor is een dividendreserve B vastgesteld op € 771.986,- (te vermeerderen met de nominale waarde van de aandelen B) per 1 januari 2009. Aan de dividendreserves A en B komt, op grond van het nieuwe artikel 26 lid 3 een cumulatief preferent dividend toe van 2,5% over het bedrag van de reserve. De resterende winst komt toe aan de gezamenlijke aandeelhouders (A, B en C).
De akte houdende statutenwijziging is op 31 december 2009 notarieel verleden.
2.10. Tot uitgifte van aandelen (en tot het beperken en uitsluitend van het voorkeursrecht van bestaande aandeelhouders ten aanzien van uit te geven aandelen) is de RvC van Vanka-Kawat bevoegd, op grond van artikelen 8 en 9 van de statuten.
2.11. Op 16 november 2009 heeft de RvC besloten aan BRPD acht aandelen C uit te geven, tegen storting door BRPD van de nominale waarde van die aandelen.
Die uitgifte is nadien geëffectueerd.
2.12. Op 23 juli 2009 heeft kantoor Dekker + Hols aan de directie en de aandeelhouders van Vanka-Kawat (derhalve ook aan FAM/[persoon 3]) de geconsolideerde concept-jaarrekening van Vanka-Kawat over het jaar 2008 toegezonden.
Daarin is vermeld op bladzijde 4 onder "Resultaten":
"De personeelskosten zijn toegenomen met € 276.000. Met name werd dit veroorzaakt door toename van de kosten van directievoering als gevolg van een in 2008 overeengekomen bonusregeling (effect € 330.000,-).
(...)"
Op bladzijde 22 is in de toelichting op de geconsolideerde balans onder het kopje "Overige schulden en overlopende passiva" opgenomen:
"Bonus directie € 331.311"
2.13. FAM heeft de haar toekomende dividendreserve B tot en met 2010 geheel doen uitkeren door Vanka-Kawat.
In de hoofdzaak en in het geding na tussenkomst
3.1. FAM vordert (behoudens een veroordeling in de proceskosten) - samengevat - dat de rechtbank een tiental besluiten zal vernietigen namelijk:
1. het besluit van de RvC van Vanka-Kawat van 24 december 2008 tot toekenning van een eenmalige bonus aan [persoon 2] ter grootte van 60% van het resultaat voor belastingen over het boekjaar 2008;
2. het besluit van de AVA van Vanka-Kawat van 27 oktober 2009 tot vaststelling van de jaarrekening 2008;
3. het besluit van de AVA van Vanka-Kawat van 27 oktober 2009 tot verlening van kwijting aan de bestuurder en aan de commissaris over het laatst verstreken boekjaar;
4. het besluit van de AVA van Vanka-Kawat van 27 oktober 2009 opdracht te verlenen aan Dekker + Hols Accountants en Belastingadviseurs tot het doen van onderzoek naar de jaarrekening 2009 en tot het verrichten van daarmee verband houdende werkzaamheden;
5. het besluit van de RvC van Vanka-Kawat van 16 november 2009 ertoe strekkende de AVA voor te stellen de statuten van Vanka-Kawat te wijzigen overeenkomstig een ontwerp vervaardigd door Caminada Notarissen te Rijswijk, van welke wijziging een verandering van het maatschappelijk kapitaal deel uitmaakt, zodat tot dat maatschappelijk kapitaal aandelen C behoren;
6. het besluit van de RvC van Vanka-Kawat van 16 november 2009 om acht aandelen C, elk nominaal groot NLG 1.000, aan BRPD uit te geven, tegen storting van het bedrag gelijk aan de nominale waarde van de aandelen;
7. het besluit van de AVA van Vanka-Kawat van 4 december 2009 om de statuten te wijzigen overeenkomstig het voornoemde ontwerp van Caminada Notarissen;
8. het besluit van de AVA van Vanka-Kawat van 4 december 2009 tot machtiging van Caminada Notarissen tot het aanvragen van een verklaring van geen bezwaar en het doen passeren en tekenen van de akte van statutenwijziging;
9. het besluit van de AVA van Vanka-Kawat van 4 december 2009 om geen vertegenwoordiger bij tegenstrijdig belang aan te wijzen ter zake de voorgenomen uitgifte van aandelen in het kapitaal van Vanka-Kawat aan BRPD;
10. het besluit van de AVA van Vanka-Kawat van 4 december 2009 tot machtiging van Caminada Notarissen tot het doen van handelsregisteropgaven voortvloeiend uit de in de vergadering genomen besluiten en ter uitvoering daarvan te verlijden akten.
FAM vordert voorts dat Vanka-Kawat wordt veroordeeld deze vernietiging te gehengen en gedogen en veroordeling van Vanka-Kawat in de proceskosten.
3.2. Vanka-Kawat, alsmede [persoon 1] en de STAK voeren tegen de vorderingen verweer.
3.3. [persoon 2] en BRPD vorderen (behoudens een veroordeling in de proceskosten), als tussenkomende partijen
ten aanzien van FAM:
FAM te veroordelen te gehengen en gedogen dat Vanka-Kawat de aan [persoon 2] toekomende bonus die per 1 januari 2012 opeisbaar is, uitkeert;
FAM te veroordelen de uitgifte van de aandelen C aan BRPD (verder) te gehengen en gedogen;
ten aanzien van Vanka-Kawat:
indien het besluit genoemd in 2.1. onder 1 wordt vernietigd:
- te verklaren voor recht dat Vanka-Kawat onrechtmatig handelt jegens [persoon 2] doordat de toegezegde en overeengekomen bonus niet wordt uitgekeerd in 2012;
- Vanka-Kawat te veroordelen tot vergoeding van schade doordat de bonus niet wordt uitgekeerd, zijnde een bedrag van € 331.300,-;
indien het besluit genoemd in 2.1. onder 6 wordt vernietigd:
- te verklaren voor recht dat Vanka-Kawat onrechtmatig heeft gehandeld jegens BRPD doordat de levering van de aandelen C ongedaan gemaakt moet worden/is;
- Vanka-Kawat te veroordelen tot terugbetaling van de koopprijs die BRPD voor de aandelen C heeft gestort, zijnde € 3.630,24;
- Vanka-Kawat te veroordelen tot betaling van schadevergoeding, bestaande uit de schade die is geleden door het niet in stand blijven van uitgifte aandelen C aan BRPD, nader op te maken bij staat;
- Vanka-Kawat te veroordelen in de proceskosten.
3.4. FAM voert verweer tegen de vordering van [persoon 2] en BRPD. In voorwaardelijke reconventie in het geding na tussenkomst vordert FAM (behoudens een veroordeling in de proceskosten), samengevat:
- de veroordeling van [persoon 2] om binnen 30 dagen na betekening van dit vonnis afstand te doen van de hem toegekende bonus althans de betaalde bonus aan Vanka-Kawat terug te betalen, verhoogd met wettelijke rente, althans Vanka-Kawat de schade te vergoeden;
- BRPD te bevelen om binnen 30 dagen na het wijzen van dit vonnis de aan haar geleverde aandelen terug te leveren aan Vanka-Kawat, alsmede ontvangen dividenden terug te betalen, althans (subsidiair) BRPD te veroordelen de schade te vergoeden die FAM als gevolg van de aandelenemissie zal blijken te hebben geleden.
3.5. [persoon 2] en BRPD voeren verweer tegen de vordering en voorwaardelijke reconventie in het geding na tussenkomst.
3.6. Bij de beoordeling zal - voor zover nodig voor de beoordeling van het geschil - worden ingegaan op hetgeen aan de diverse vorderingen ten grondslag is gelegd en de tegen de vorderingen gevoerde verweren.
In de hoofdzaak en in het geding na tussenkomst
Kern van het geschil
4.1. FAM vordert op de voet van het bepaalde in artikel 2:15 BW de vernietiging van een tiental besluiten genomen door de AVA, althans de RvC van Vanka-Kawat, waarbij drie besluiten centraal staan:
- het besluit van de RvC van 24 december 2008 tot toekenning van een bonus aan bestuurder [persoon 2];
- het besluit van de AVA van 4 december 2009 tot wijziging van de statuten, en
- het besluit van de RvC van 16 november 2009 tot emissie van aandelen C (met als vervolg de plaatsing van deze aandelen bij BRPD).
Deze drie besluiten betreffen twee thema's:
A- de toekenning van een bonus aan [persoon 2], en
B- de verkrijging van aandelen C door [persoon 2]/BRPD.
De rechtbank zal eerst de vordering van FAM ten aanzien van deze drie besluiten (themagewijs) beoordelen, omdat de mogelijke vernietigbaarheid van de overige zeven besluiten die onderdeel vormen van het onder 3.1. weergegeven petitum, nauw samenhangt met het lot van de voornoemde drie besluiten.
A- Toekenning van de bonus aan [persoon 2]
Bonusbesluit
4.2. Vanka-Kawat c.s. en [persoon 2] c.s. verweren zich tegen de vordering tot vernietiging van het besluit van de RvC van 24 december 2008 met de stelling dat de bevoegdheid op de vernietigbaarheid een beroep te doen is vervallen ingevolge artikel 2:15 lid 5 BW.
Vast staat dat de RvC en het bestuur FAM niet expliciet in kennis hebben gesteld van het nemen van het besluit tot toekenning van de bonus. Het besluit is echter wel duidelijk verwerkt in het concept van de jaarrekening 2008 dat FAM op 23 juli 2008 is toegestuurd door de accountant van Vanka-Kawat. FAM heeft ter comparitie bij monde van haar bestuurder [persoon 3] erkend dat zij deze concept-jaarrekening kort na 23 juli 2008 heeft ontvangen en dat ze toen kennis heeft genomen van de vermeldingen zoals die onder 2.12. zijn weergegeven. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit deze vermelding in de in opdracht van het bestuur van Vanka-Kawat opgemaakte concept-jaarrekening dat FAM vanaf dat moment kennis droeg van het nemen van een besluit tot toekenning van een bonus en de inhoud daarvan. Dat in de jaarrekening niet is vermeld wanneer en door welk orgaan het besluit is genomen, is niet relevant voor de bekendheid van FAM met het feit dat een besluit was genomen. Vanaf (kort na) 23 juli 2009 had FAM inlichtingen kunnen inwinnen bij Vanka-Kawat op grond waarvan ze had kunnen beoordelen of naar haar mening sprake was van een nietig of vernietigbaar besluit en - op grond daarvan - of voor een beroep op de aantastbaarheid van het besluit een rechtsvordering - in geval van vernietigbaarheid - vereist zou zijn.
Ter comparitie heeft FAM verklaard dat ze, op advies van haar accountant, heeft gewacht met het vragen van informatie over de kennelijk toegekende bonus tot de AVA van Vanka-Kawat op 27 oktober 2009. Tijdens die AVA is haar medegedeeld dat de RvC het bonusbesluit had genomen op 24 december 2008. Vervolgens is FAM eerst op 26 oktober 2010 tot dagvaarding overgegaan en dat is ruim na het verstrijken van de wettelijke vervaltermijn die uiterlijk enkele dagen na 23 juli 2008 een aanvang heeft genomen. De aan FAM toekomende bevoegdheid een beroep te doen op de vernietigbaarheid van het bonusbesluit is dan ook vervallen, zodat dat besluit onaantastbaar is.
4.3. FAM heeft gesteld dat het beroep van Vanka-Kawat c.s. en [persoon 2] c.s. op het verval van haar bevoegdheid de vernietiging van het bonusbesluit te vorderen in strijd is met de redelijkheid en billijkheid, op grond van artikel 2:8 lid 2 BW. Naar het oordeel van de rechtbank zijn door FAM echter geen omstandigheden naar voren gebracht of aan het licht gekomen die steun bieden voor dit standpunt van FAM. Uitgangspunt is immers dat aan hoge eisen moet zijn voldaan wil een beroep op de beperkende werking van redelijkheid en billijkheid doel treffen, zeker waar de regeling van het verval een dwingendrechtelijk voorschrift betreft (artikel 2:25 BW). De door FAM aangevoerde benadeling in (de omvang van) haar winstaanspraken in 2008 die het gevolg is van het bonusbesluit en de (door FAM gestelde) schending van verplichtingen uit hoofde van de aandeelhoudersovereenkomst jegens FAM/[persoon 3] door [persoon 1]/STAK, bieden - op zichzelf en in onderlinge samenhang beschouwd - onvoldoende basis voor de stelling dat het beroep op het bepaalde in artikel 2:15 lid 5 BW naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid als onaanvaardbaar moet worden aangemerkt.
4.4. Nu het bonusbesluit onaantastbaar is en van de rechtmatigheid van dat besluit nu uitgegaan moet worden, heeft FAM geen redelijk belang meer bij de vernietiging van de besluiten genoemd in 3.1. onder 2. (tot vaststelling van de jaarrekening 2008) en 3. (tot verlening van decharge over 2008), althans is een dergelijk belang gesteld noch gebleken. De vordering tot vernietiging van de in 3.1. onder 1 tot en met 3 genoemde besluiten zal daarom worden afgewezen.
4.5. De vordering van de tussengekomen partij [persoon 2] die ertoe strekt FAM te veroordelen te gehengen en gedogen dat Vanka-Kawat de aan [persoon 2] toekomende bonus die per 1 januari 2012 opeisbaar is, uitkeert, is voor toewijzing vatbaar.
B- De verkrijging van C-aandelen door [persoon 2]/BRPD
Vennootschapsrechtelijke werking van de aandeelhoudersovereenkomst?
4.6. Partijen hebben uitvoerig gedebatteerd over de vraag of de aandeelhoudersovereenkomst die in 2000 is gesloten zogenaamde vennootschapsrechtelijke werking heeft, dat wil zeggen dat een AVA-besluit op grond van artikel 15 lid 1 aanhef en onder b. BW vernietigbaar is voor zover het in strijd met deze overeenkomst is genomen .
4.7. De eerste vraag die rijst bij de beoordeling van deze kwestie is of de STAK, aandeelhouder in Vanka-Kawat, daadwerkelijk partij is geworden bij deze aandeelhoudersovereenkomst. Vanka-Kawat c.s. betogen dat dit niet het geval is, omdat de STAK de overeenkomst niet heeft getekend.
4.8. De rechtbank stelt vast dat de aandeelhoudersovereenkomst blijkens het voorblad is aangegaan door [persoon 1], [persoon 3], FAM en de STAK, maar slechts is ondertekend door [persoon 3] en [persoon 1].
De rechtbank maakt daaruit, anders dan Vanka-Kawat c.s. doen, niet op dat de STAK geen partij is geworden. Uit het voorblad en uit de inhoud van de overeenkomst blijkt duidelijk dat (onder meer) afspraken worden gemaakt die de aandeelhouders (FAM en de STAK) moeten binden. [persoon 1], die de overeenkomst wel heeft getekend bij de ruimte waaronder zijn naam is vermeld, maar niet bij de ruimte waaronder is vermeld:
"Stg. Administratiekantoor Vanka Kawat, G.L. [persoon 1] (enig) bestuurder"
kon als enig bestuurder van de STAK deze aandeelhouder binden, en uit niets is gebleken dat hij ten tijde van de ondertekening geen wilsverklaring namens de STAK heeft willen afleggen. Zeker nu van de zijde van Vanka-Kawat c.s. geen enkele andere omstandigheid ter onderbouwing van haar betoog naar voren is gebracht dan het ontbreken van een tweede handtekening van [persoon 1], concludeert de rechtbank dat FAM en [persoon 3] er in 2000 op hebben mogen vertrouwen dat ook de STAK tot die overeenkomst toetrad, door de wilsverklaring van [persoon 1].
4.9. Hiermee staat vast dat bij deze aandeelhoudersovereenkomst de beide aandeelhouders van Vanka-Kawat, FAM en de STAK, partij waren. Verder kan worden geconstateerd dat de toenmalige enig-bestuurder van Vanka-Kawat, [persoon 3], de overeenkomst mede heeft ondertekend, hoewel in de overeenkomst niet is vermeld dat [persoon 3] bij die gelegenheid ook formeel optrad in zijn hoedanigheid van bestuurder van Vanka-Kawat.
Voor zover met recht kan worden volgehouden dat bij de aandeelhoudersovereenkomst Vanka-Kawat formeel geen partij is geweest (Vanka-Kawat c.s. en [persoon 2] c.s. nemen dat standpunt in), moet uit de vaststellingsovereenkomst die in 2005 is gesloten - en waarbij Vanka-Kawat wel partij was - worden afgeleid dat Vanka-Kawat zich toen, voor zover nodig, alsnog heeft willen binden aan de aandeelhoudersovereenkomst. Met name de hiervoor onder 2.7. geciteerde passage uit artikel 5 van de vaststellingsovereenkomst kan moeilijk anders worden opgevat dan dat Vanka-Kawat zich aan die overeenkomst gebonden achtte. Het feit dat in de vaststellingsovereenkomst slechts expliciet naar een deel van de aandeelhoudersovereenkomst is verwezen en niet naar de gehele overeenkomst, is van onvoldoende betekenis om tot een ander oordeel te komen.
4.10. Onder deze omstandigheden, waarbij de enige twee aandeelhouders en de vennootschap zelf door de aandeelhoudersovereenkomst waren gebonden, moet naar het oordeel van de rechtbank van vennootschapsrechtelijke werking van de aandeelhoudersovereenkomst worden uitgegaan. Anders dan Vanka-Kawat c.s. en [persoon 2] c.s. bepleiten, blijven de gevolgen van het handelen van één van de partijen bij die overeenkomst dus niet louter beperkt tot (het ontstaan van een actie wegens) wanprestatie. Besluiten die tot stand zijn gekomen door toedoen van de STAK respectievelijk [persoon 1] en in strijd zijn met in de aandeelhoudersovereenkomst gemaakte afspraken, zijn dientengevolge in beginsel vernietigbaar wegens strijd met de in artikel 2:8 BW verankerde vennootschapsrechtelijke variant van de maatstaven van redelijkheid en billijkheid. De rechtbank zal daarom hierna beoordelen of de gewraakte besluiten van de AVA en de RVC in strijd zijn met de aandeelhoudersovereenkomst.
Inhoud van de aandeelhoudersovereenkomst
4.11. In de aandeelhoudersovereenkomst - deels geciteerd hierboven onder 2.6. - is, voor zover hier relevant en naar de kern, overeengekomen dat de statutaire winstverdeling zoals die op dat moment bestond, geen wijziging zou ondergaan zolang [persoon 3] als directeur aan Vanka-Kawat verbonden zou zijn. Dat zelfde zou gelden indien [persoon 3] zijn bestuursfunctie zou verliezen op initiatief van Vanka-Kawat.
Beoordeeld moet worden hoe deze regeling nu verstaan moet worden, gelet op de zeer uiteenlopende standpunten van partijen over de betekenis van deze regeling. Bij deze beoordeling komt het aan op de zin die de aandeelhouders in de gegeven omstandigheden over en weer aan het overeengekomene mochten toekennen en op hetgeen zij daarbij redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
4.12. De winstverdelingsafspraak is gemaakt op een moment dat [persoon 3] de dagelijkse leiding van de onderneming had en diende, zoals [persoon 3] stelt , ter bescherming van zijn positie. In de regeling is bepaald dat die geldt zolang [persoon 3] 'directeur' is. Daarbij is niet de functie 'statutair directeur' genoemd, alhoewel de bepaling door een jurist is opgesteld. Voorts is door Vanka-Kawat een pensioenvoorziening getroffen voor [persoon 3] en is het moment waarop [persoon 3] voornemens was zijn werkzaamheden voor Vanka-Kawat te staken meermaals onderwerp van discussie geweest. Onder deze omstandigheden dient de regeling in de aandeelhoudersovereenkomst zo te worden uitgelegd dat de winstregeling zoals die in 2000 statutair was voorzien, slechts zou gelden zolang [persoon 3] daadwerkelijk operationeel betrokken zou zijn bij Vanka-Kawat. In redelijkheid is onder dat laatste te verstaan: zo lang [persoon 3], bezoldigd, als bestuurder in Vanka-Kawat dagelijks de scepter zou zwaaien. De voorziening in artikel 7 van de aandeelhoudersovereenkomst - kort samengevat: bij ontslag van [persoon 3] op initiatief van de STAK blijft de winstregeling van kracht - kan niet anders worden opgevat dan dat voor [persoon 3] werd gewaarborgd dat hij (beter: FAM) bij een voortijdig ontslag of een voortijdige gedwongen ontslagname, niettemin zijn (haar) winstrechten zou behouden om chicanes door Vanka-Kawat te voorkomen. Klaarblijkelijk zou die aanspraak een einde nemen op het moment dat [persoon 3], als de situatie van artikel 7 zich niet zou voordoen, niet langer feitelijk als enig-bestuurder dagelijks in Vanka-Kawat operationeel actief zou zijn, namelijk bij het bereiken van zijn pensioengerechtigde leeftijd.
4.13. De stelling van FAM dat de aandeelhoudersovereenkomst moet worden gezien als een uitvloeisel van het uittreden van de STAK/[persoon 1], dat materieel al enkele jaren eerder plaatsgevonden zou hebben, volgt de rechtbank niet. Uit de omstandigheid dat de STAK vanaf 1998 genoegen heeft genomen met een beperkt (cumulatief preferent) rendement van 2,5% op een gefixeerde dividendreserve A, zoals dat toen statutair is vastgelegd, volgt dat naar het oordeel van de rechtbank geenszins. Meer voor de hand ligt dat, zoals de STAK verdedigt, FAM een aanzienlijk uitgebreid winstrecht zou ontvangen zolang [persoon 3] feitelijk en dagelijks het bestuur van Vanka-Kawat zou voeren. Om die reden heeft FAM er derhalve niet op mogen vertrouwen dat dit uitgebreide winstrecht van FAM zou voortduren zolang FAM/[persoon 3] dat zou wensen, en ongeacht of hij wel of niet nog de dagelijkse leiding zou voeren over de onderneming.
4.14. Partijen hebben verschillende opvattingen over de leeftijd waarop [persoon 3] zich als dagelijks leidinggevende van Vanka-Kawat zou terugtrekken. Hoewel Vanka-Kawat c.s. en [persoon 2] c.s. hebben aangevoerd dat [persoon 3] aanvankelijk had aangekondigd op zijn 62e en later zelfs op bij het bereiken van zijn 60e verjaardag zijn werkzaamheden te zullen beëindigen, hebben zij - tegenover de ontkenning daarvan door FAM - onvoldoende aangevoerd om van één van die pensioenleeftijden te kunnen uitgaan. Ter comparitie heeft [persoon 3] wel erkend dat hij met pensioen zou gaan als hij 65 zou worden en dat zijn pensioenvoorziening daarin voorzag. Om die reden zal de rechtbank ervan uitgaan dat de voorziening in artikel 7 van de aandeelhoudersovereenkomst niet verder reikte dan tot het moment waarop [persoon 3] 65 jaar zou worden, namelijk op 28 juni 2011.
Afdwingbaarheid van de aandeelhoudersovereenkomst
4.15. De rechtbank ziet geen aanleiding in hetgeen door Vanka-Kawat c.s. en [persoon 2] c.s. overigens is aangevoerd te oordelen dat de voorziening in artikel 7 van de aandeelhoudersovereenkomst geen stand zou houden. De wijze van leidinggeven door [persoon 3] - waarop Vanka-Kawat c.s. nogal wat kritiek had - heeft er niet aan in de weg gestaan dat Vanka-Kawat, de STAK, [persoon 1] en [persoon 3] in de vaststellingsovereenkomst in 2005 - waarin het aftreden als bestuurder van [persoon 3] zijn beslag kreeg - uitdrukkelijk hebben bepaald dat het aftreden niets af zou doen aan de rechten en plichten uit hoofde van de aandeelhoudersovereenkomst en dat het ontslag zou worden aangemerkt als een ontslag gegeven door Vanka-Kawat. Gegeven deze inhoud van de vaststellingsovereenkomst, kan er thans door Vanka-Kawat c.s. geen beroep op worden gedaan dat FAM zich, wegens een gewraakte stijl van leidinggeven van [persoon 3], niet zou kunnen beroepen op artikel 7 van de aandeelhoudersovereenkomst.
4.16. Vanka-Kawat c.s. en [persoon 2] c.s. hebben nog gemotiveerd aangevoerd dat de aandeelhoudersovereenkomst nietig zou zijn omdat de overeenkomst belemmert dat besluiten worden genomen in het "belang van de vennootschap". De rechtbank kan hen daarin niet volgen.
De aandeelhoudersovereenkomst is aangegaan tussen FAM en de STAK als aandeelhouders, die daarmee gebruik hebben gemaakt van hun - van oudsher in het ondernemingsrecht erkende - bevoegdheid om hun aandeelhoudersbelang in de vennootschap te dienen door het aangaan van een stemovereenkomst. Dat dit belang niet altijd parallel loopt met het vennootschappelijk belang, kan aan de houdbaarheid van een aandeelhoudersovereenkomst niet afdoen. Dat neemt niet weg dat zich bijzondere omstandigheden kunnen voordoen die ertoe kunnen leiden dat van een aandeelhouder op de voet van artikel 2:8 lid 2 BW geen onverkorte nakoming van een aandeelhoudersovereenkomst verlangd zal kunnen worden. Dat zal zich kunnen voordoen als het belang van de vennootschap of bij de vennootschap betrokken belanghebbenden door onverkorte naleving van de overeenkomst, afgezet tegen het gediende aandeelhoudersbelang, in onaanvaardbare mate geschaad wordt. Van dergelijke omstandigheden is echter niet gebleken in dit geding. Het beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid en op onvoorziene omstandigheden, dat Vanka-Kawat c.s. en [persoon 2] c.s. hebben gedaan, hebben zij niet voldoende onderbouwd met andere argumenten dan die hiervoor al in ogenschouw zijn genomen. Het beroep strandt daarom.
Aandeelhoudersovereenkomst en [persoon 1] als commissaris
4.17. Vanka-Kawat c.s. bepleiten dat ([persoon 1] in zijn hoedanigheid van enig-lid van) de RvC niet gebonden kan zijn aan de aandeelhoudersovereenkomst. In hun visie zouden de besluiten van de RvC, voor zover die in strijd zouden zijn met de inhoud van de aandeelhoudersovereenkomst, onaantastbaar zijn. Het gaat hier nog om de besluiten genoemd in 3.1. onder 5. en 6.
4.18. In de regel zal de gebondenheid van een commissaris aan een stem-/aandeelhoudersovereenkomst niet aanvaardbaar zijn, gelet op de positie die de aandeelhouder in een vennootschap bekleedt en het vennootschappelijk belang dat de (Raad van) commissaris(en) heeft te dienen in zijn toezichthoudende en raadgevende taak. Dat neemt echter niet weg dat in een geval als het onderhavige van [persoon 1], ook bij de uitoefening van zijn taak als commissaris, verlangd mocht worden dat hij zich zou gedragen naar de inhoud van de aandeelhoudersovereenkomst en daarvan slechts onder bijzondere omstandigheden zou afwijken. Er is in dit geval immers sprake van een besloten familievennootschap waarin vader en schoonzoon (indirect) gezamenlijk het volledige aandelenkapitaal in handen hebben en een dividendverdelingsafspraak hebben gemaakt, waarna er vervolgens zonder daartoe wettelijk gedwongen te zijn (naar de rechtbank begrijpt: tegen de uitdrukkelijke wens van FAM/[persoon 3]) een RvC is ingesteld en [persoon 1] (ten tijde van de bestreden besluiten) de enige commissaris was. Onder dergelijke omstandigheden mocht van [persoon 1] verlangd worden dat hij zich ook in zijn rol als commissaris in overeenstemming met de aandeelhoudersovereenkomst zou gedragen, zolang niet evident sprake zou zijn van strijd met het vennootschappelijk belang.
In dat kader heeft Vanka-Kawat c.s. naar voren gebracht dat het in het belang van de vennootschap is [persoon 2] te binden, gelet op zijn verdienstelijke functioneren als bestuurder van Vanka-Kawat. Daarin ziet de rechtbank echter onvoldoende grond om aan te nemen dat [persoon 1], als commissaris, zich kon onttrekken aan de inhoud van de aandeelhoudersovereenkomst. Gesteld noch gebleken is dat er geen andere, wel krachtens de aandeelhoudersovereenkomst geoorloofde, mogelijkheden waren om [persoon 2] (in ieder geval voorlopig, zo lang de dividendregeling van kracht zou zijn) aan Vanka-Kawat te binden dan door toekenning van de C-aandelen op of kort na eind december 2009.
Voorlopige consequenties van het voorgaande
4.19. De besluiten van de AVA tot wijziging van de statuten en van de RvC tot emissie van C-aandelen aan BRPD (genoemd in 3.1. als 6. en 7.) leiden tot aantasting van de winstaanspraken van FAM, zoals die bestonden ten tijde van het aangaan van de aandeelhoudersovereenkomst. Doordat deze besluiten zijn genomen (en effect hebben) vóór [persoon 3] 65 jaar werd, namelijk voor 28 juni 2011, is bij het nemen van die besluiten gehandeld in strijd met de tussen de rechtspersoon en de daarbij betrokken organen vereiste redelijkheid en billijkheid en zijn deze besluiten vernietigbaar. Datzelfde lot treft de besluiten in 3.1. genoemd onder 5., 8 9. en 10.
De rechtbank ziet geen grond ook de vordering tot vernietiging van het besluit in 3.1. onder 4. genoemd (besluit opdracht te verlenen aan Dekker + Hols Accountants en Belastingadviseurs tot het doen van onderzoek naar de jaarrekening 2009) toe te wijzen. FAM heeft op geen enkele wijze onderbouwd waarom Dekker + Hols de belangen van FAM, gelet op de uitvoering die Dekker + Hols geeft aan door het bestuur van Vanka-Kawat verstrekte instructies, niet of niet naar behoren zou dienen.
Positie van BRPD als verkrijger van C-aandelen
4.20. BRPD heeft zich erop beroepen dat de vernietiging van het emissiebesluit niet haar verkrijging van de C-aandelen aantast, zodat de vordering van FAM tot terug levering van de verkregen C-aandelen en terugstorting aan de vennootschap van reeds ontvangen dividenden, niet toewijsbaar is. Die visie deelt de rechtbank niet.
De rechtbank stelt voorop dat BRPD (via haar bestuurder [persoon 2]) kennis moet hebben genomen van het bestaan van de aandeelhoudersovereenkomst althans van het verzet van FAM tegen het nemen van het emissiebesluit in verband met die aandeelhoudersovereenkomst. [persoon 2] heeft ter comparitie verklaard "de aandeelhoudersovereenkomst nooit onder ogen te hebben gehad". Veronderstellenderwijs uitgaande van de juistheid van deze verklaring, geldt dat [persoon 2], die sinds 1998 controller was van de vennootschap en bestuurder sinds 1 september 2005, wel kennis genomen moet hebben van de vaststellingsovereenkomst die op 30 mei 2005 is aangegaan. De vaststellingsovereenkomst bracht immers nog betalingsverplichtingen voor Vanka-Kawat met zich in de periode nadat [persoon 2] tot bestuurder van Vanka-Kawat was benoemd, met name doordat de arbeidsovereenkomst met [persoon 3] (eerst) met ingang van 1 juli 2006 eindigde. Voorts kende [persoon 2] de constructie van de winstverdeling, terwijl [persoon 2] op de hoogte moet zijn geweest van de aanspraken van FAM na kennisneming van de notulen van de AVA gehouden op 4 december 2009. In die notulen is duidelijk vermeld dat FAM/[persoon 3] zich onder verwijzing naar de aandeelhoudersovereenkomst verzette tegen de emissie van C-aandelen. Hoewel [persoon 2] niet aanwezig was tijdens de AVA, moet worden aangenomen dat hij, als bestuurder van de vennootschap, van de notulen kennis heeft genomen, dit temeer waar in die notulen het belangrijke besluit tot wijziging van de statuten is verwoord. Aangenomen mag worden dat [persoon 2] , voordat de aandelen zijn geplaatst, op de hoogte is geweest van aanspraken van FAM. [persoon 2] mocht er derhalve niet op vertrouwen dat FAM zich zonder meer zou neerleggen bij de emissie. In ieder geval kan BRPD niet als "te goeder trouw" in de zin van artikel 2:16 lid 2 BW worden gezien, zeker niet gelet op de eisen die aan haar beroep op de goede trouw op grond van het bepaalde in artikel 3:11 BW gesteld worden. Daarbij zij aangetekend dat de kennis die [persoon 2], als bestuurder van Vanka-Kawat droeg, aan BRPD moet worden toegerekend.
4.21. Een later vernietigd emissiebesluit zou alleen tot rechtsgeldige plaatsing van de geëmitteerde aandelen kunnen leiden als de verkrijger ten tijde van de levering te goeder trouw is, artikel 2:16 lid 2 BW. Dat BRPD in de gegeven omstandigheden niet te goeder trouw is, heeft de rechtbank hiervoor reeds overwogen. Gevolg daarvan is dat de vernietiging van het emissiebesluit aan BRPD ook werkt tegenover BRPD, waarvan het gevolg is dat de plaatsing van die aandelen niet rechtsgeldig is.
Partijen hebben niet in hun debat betrokken de vraag welke gevolgen de vernietiging van het besluit tot statutenwijziging (waarbij de C-aandelen zijn geïntroduceerd) heeft op het besluit tot emissie en de plaatsing van de C-aandelen. Beantwoording van die vraag zou relevant kunnen zijn, nu het moeilijk denkbaar is dat plaatsing van (met terugwerkende kracht) statutair niet bestaande aandelen, zelfs al zou de verkrijger te goeder trouw zijn, rechtsgeldig zou kunnen zijn. Nu echter in dit geval de plaatsing reeds strandt op het bepaalde in artikel 2:16 lid 2 BW en de noodzakelijke goede trouw ten aanzien van het vernietigde emissiebesluit, kan de rechtbank deze vraag laten rusten.
4.22. Het oordeel van de rechtbank zoals hiervoor gegeven rechtvaardigt de toewijzing van het door FAM in het geding na tussenkomst in reconventie gevorderde, genoemd onder 3.4., namelijk het bevel aan BRPD om binnen 30 dagen na het wijzen van dit vonnis de aan haar geleverde C-aandelen terug te leveren aan Vanka-Kawat, alsmede ontvangen dividenden terug te betalen.
De rechtbank verstaat deze vordering als een veroordeling van BRPD om alle benodigde medewerking te verlenen aan het ongedaan maken van de levering van aandelen C. Het is immers de vraag of een "teruglevering" noodzakelijk is en bovendien - zo dat het geval is - of levering aan Vanka-Kawat, hetgeen impliceert dat alsdan Vanka-Kawat de aandelen C zal gaan houden, de gewraakte plaatsing van de aandelen C correct repareert.
De rechtbank zal - zoals BRPD heeft gevorderd - bepalen dat BRPD deze medewerking zal moeten verlenen mits haar het voor de aandelen gestorte bedrag wordt gerestitueerd. Tot restitutie is Vanka-Kawat gehouden, zoals de rechtbank in het dictum tot uitdrukking zal brengen.
4.23. BRPD vordert voorwaardelijk, wegens onrechtmatig handelen van Vanka-Kawat, de veroordeling van Vanka-Kawat tot vergoeding van schade die zij lijdt, doordat zij de toegezegde C-aandelen niet verkrijgt. Uit het voorgaande volgt dat aan de voorwaarde waaronder deze vordering is ingesteld, namelijk dat het besluit tot emissie van aandelen vernietigd wordt, is voldaan.
De vordering van BRPD houdt echter, naar het oordeel van de rechtbank, geen stand. Hierboven is geoordeeld dat BRPD niet te goeder trouw is geweest ten aanzien van het vernietigbare emissiebesluit dat aan de plaatsing van de aandelen ten grondslag lag. Nu de geldigheid van het emissiebesluit moet worden gezien als noodzakelijk voor de rechtsgeldigheid van de obligatoire overeenkomst tot plaatsing van de C-aandelen, kan BRPD aan deze overeenkomst geen recht op schadevergoeding ontlenen. Van een recht op schadevergoeding wegens onrechtmatig handelen van Vanka-Kawat kan evenmin gesproken worden, wegens het ontbreken van goede trouw aan de zijde van BRPD.
Slotsom
4.24. De vordering van FAM tot vernietiging zal worden toegewezen ten aanzien van de besluiten, genoemd in 3.1. onder 5. tot en met 10.
De vordering van BRPD om FAM te veroordelen, kort gezegd, de bonusuitbetaling te gehengen en gedogen zal worden toegewezen. Dat geldt ook voor de vordering van FAM om BRPD te veroordelen mee te werken aan de 'teruglevering' van de aandelen C, onder de (door BRPD gevorderde) voorwaarde van terugbetaling door Vanka-Kawat van het door BRPD ter verkrijging van de aandelen kapitaal gestorte bedrag. BRPD zal veroordeeld worden reeds ontvangen dividenden - die onverschuldigd betaald zijn - aan Vanka-Kawat te restitueren. De over deze terug te betalen dividenden door FAM ten behoeve van Vanka-Kawat gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar, nu BRPD - gezien hetgeen hiervoor is overwogen - als ontvanger te kwader trouw (artikel 6:205 BW) moet worden gezien en derhalve dadelijk na ontvangst in verzuim is geraakt.
De overige vorderingen zullen worden afgewezen.
Nu alle partijen deels in het gelijk en deels in het ongelijk zijn gesteld, zal de rechtbank een kostencompensatie uitspreken, waarbij alle partijen de eigen proceskosten dragen.
De beslissing
In de hoofdzaak en in het geding na tussenkomst
5.1. vernietigt:
- het besluit van de RvC van Vanka-Kawat van 16 november 2009 ertoe strekkende de AVA voor te stellen de statuten van Vanka-Kawat te wijzigen overeenkomstig een ontwerp vervaardigd door Caminada Notarissen te Rijswijk, van welke wijziging een verandering van het maatschappelijk kapitaal deel uitmaakt, zodat tot dat maatschappelijk kapitaal aandelen C behoren;
- het besluit van de RvC van Vanka-Kawat van 16 november 2009 om acht aandelen C, elk nominaal groot NLG 1.000, aan BRPD uit te geven, tegen storting van het bedrag gelijk aan de nominale waarde van de aandelen;
- het besluit van de AVA van Vanka-Kawat van 4 december 2009 om de statuten te wijzigen overeenkomstig het voornoemde ontwerp van Caminada Notarissen;
- het besluit van de AVA van Vanka-Kawat van 4 december 2009 tot machtiging van het aanvragen van een verklaring van geen bezwaar en het doen passeren en tekenen van de akte van statutenwijziging;
- het besluit van de AVA van Vanka-Kawat van 4 december 2009 om geen vertegenwoordiger bij tegenstrijdig belang aan te wijzen ter zake de voorgenomen uitgifte van aandelen in het kapitaal van Vanka-Kawat aan BRPD;
- het besluit van de AVA van Vanka-Kawat van 4 december 2009 tot machtiging van Caminada Notarissen tot het doen van handelsregisteropgaven voortvloeiend uit de in de vergadering genomen besluiten en ter uitvoering daarvan te verlijden akten.
5.2. veroordeelt Vanka-Kawat de vernietiging van de voormelde besluiten te gehengen en te gedogen;
5.3. veroordeelt BRPD om binnen 30 dagen medewerking te verlenen aan de ongedaanmaking van de levering van de aandelen C, alsmede om ontvangen dividenden aan Vanka-Kawat terug te betalen verhoogd met de wettelijke rente vanaf de respectievelijke betalingsdata, onder de voorwaarde dat aan BRPD is terugbetaald hetgeen BRPD ter storting op die aandelen aan Vanka-Kawat heeft voldaan;
5.4. veroordeelt FAM te gehengen en te gedogen dat Vanka-Kawat de aan [persoon 2] toekomende bonus die per 1 januari 2012 opeisbaar is, uitkeert;
5.5. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.6. compenseert de proceskosten zo dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.7. wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C.M. van Dijk, mr. F.M. Bus en mr. H.J. Vetter en in het openbaar uitgesproken op 1 augustus 2012.