beslissing
WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2012/35
rekestnummer: 420277/ HA RK 12-282
zaak-/rolnummer: 418920 / KG ZA 12-481
datum beslissing: 1 juni 2012
op het mondelinge verzoek tot wraking ingevolge artikel 37 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in de zaak van:
[verzoeker],
verblijvende te [verblijfplaats],
verder te noemen: verzoeker,
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats],
verder te noemen: belanghebbende,
gemachtigde: mr. N.P.J.M. Kreté-Marres, advocaat te 's-Gravenhage;
strekkende tot wraking van:
mr. P.A. Koppen,
senior rechter in de rechtbank te 's-Gravenhage, sector civiel recht,
verder te noemen: voorzieningenrechter.
1. De voorgeschiedenis en het procesverloop.
Verzoeker is in kort geding gedagvaard om op 1 juni 2012 als gedaagde te verschijnen op de terechtzitting van de voorzieningenrechter. Tijdens de behandeling op genoemde datum heeft verzoeker te kennen gegeven dat hij nog e-mailcorrespondentie in het geding wilde brengen. De voorzieningenrechter heeft daarop meegedeeld dat deze producties, gelet op het 'Procesreglement kort gedingen sector civiel recht/familie' te laat zijn en niet meer mogen worden overgelegd, tenzij de wederpartij daar geen bezwaar tegen heeft. Mr. Kreté-Marres heeft tegen overlegging van de nadere producties bezwaar gemaakt, waarna deze door de voorzieningenrechter zijn geweigerd. Daarop heeft verzoeker een verzoek tot wraking van de voorzieningenrechter heeft ingediend. De voorzieningenrechter heeft vervolgens de behandeling in kort geding geschorst in afwachting van de beslissing op het verzoek tot wraking.
2. De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek.
Op 1 juni 2012 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. Verzoeker heeft in een e-mailbericht van 1 juni 2012 aan de griffier van de wrakingskamer meegedeeld dat hij niet bij de behandeling van het wrakingsverzoek aanwezig kan zijn. In het e-mailbericht heeft verzoeker voorts het wrakingsverzoek toegelicht.
De voorzieningenrechter is ter zitting van de wrakingskamer verschenen en heeft zijn standpunt met betrekking tot het wrakingsverzoek toegelicht.
De belanghebbende, bijgestaan door haar gemachtigde, is eveneens op de zitting verschenen en heeft te kennen gegeven niet te willen reageren op het wrakingsverzoek.
De wrakingskamer heeft na sluiting van de behandeling van de zaak, mondeling uitspraak gedaan. Deze beslissing vormt daarvan de uitwerking.
3. Het standpunt van verzoeker.
Aan het wrakingsverzoek is - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende ten grondslag gelegd. Door tijdgebrek, dat vanwege de late toezending van de gewijzigde eis aan belanghebbende is te wijten, was het voor verzoeker niet meer mogelijk om bij zijn aanvullende pleitnota van 31 mei 2012, die hij op voorhand aan de rechtbank had toegezonden, alle bijlagen die de pleitnota onderbouwen en waarnaar in de pleitnota wordt verwezen, mee te zenden. De bijlagen bestonden hoofdzakelijk uit kopieën van e-mailberichten tussen belanghebbende en verzoeker, zodat belanghebbende zich niet door de inhoud overvallen kon voelen. De weigering van de voorzieningenrechter om die bijlagen in ontvangst te willen nemen was voor verzoeker aanleiding om een wrakingsverzoek wegens partijdigheid in te dienen.
4. Het standpunt van de gewraakte rechter.
De voorzieningenrechter heeft ter zitting van de wrakingskamer te kennen gegeven dat hij niet in de wraking berust. De beslissing die hij ter zitting heeft genomen is gegrond op artikel 6.2 van het Procesreglement kort gedingen rechtbanken sector civiel/familie.
5.1 Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art. 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
5.2 Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing in de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijk apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.
5.3 De door verzoeker gestelde weigering van de voorzieningenrechter om de bijlagen van verzoeker niet in het geding toe te laten, is een processuele beslissing. Een processuele beslissing levert in beginsel geen grond voor wraking op, tenzij er feiten of omstandigheden zijn gesteld of aannemelijk zijn geworden die grond geven te vrezen dat het de voorzieningenrechter aan onpartijdigheid ontbreekt of dat door aldus te beslissen de schijn van vooringenomenheid of partijdigheid jegens verzoeker is gewekt. Dergelijke feiten of omstandigheden zijn gesteld noch aannemelijk geworden.
5.4 Nu de door verzoeker aangevoerde grond het wrakingsverzoek niet kan dragen en zich naar het oordeel van de rechtbank ook overigens geen omstandigheden hebben voorgedaan die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor vooringenomenheid van de voorzieningenrechter dan wel voor objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor bij verzoeker, dient het verzoek te worden afgewezen.
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat de behandeling van de onder 1. vermelde procedure wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
• verzoeker;
• [belanghebbende] p/a haar advocaat mr. N.P.J.M. Kreté-Marres;
• mr. P.A. Koppen.
Deze beslissing is gegeven door mrs G.P. van Ham, J.W. du Pon en J.Th. van Walderveen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Gest als griffier en in het openbaar uitgesproken op 1 juni 2012.
Deze beslissing is ondertekend door de oudste rechter, zijnde de voorzitter daartoe buiten staat, en de griffier.