ECLI:NL:RBSGR:2012:BX3887

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
7 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/608201-11
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ernstige misdrijven, waaronder poging zware mishandeling en vernielingen

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 7 augustus 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere ernstige misdrijven. De verdachte is beschuldigd van een poging tot zware mishandeling, mishandeling, belediging van politieagenten en een groot aantal vernielingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 14 tot en met 15 oktober 2011 de minderjarige [X] opzettelijk heeft gebeten in haar bovenlip en hand, wat heeft geleid tot letsel. De verdachte heeft dit ontkend, maar de rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer en getuigen als betrouwbaar beoordeeld. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de verdachte op 15 januari 2012 met een koevoet ruiten van verschillende voertuigen en woningen heeft vernield. De verdachte beledigde bovendien politieagenten tijdens zijn aanhouding. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en onder bijzondere voorwaarden, waaronder een contactverbod met het slachtoffer. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partijen.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer 09/608202-11; 22/000008-10 (tul)
Datum uitspraak: 7 augustus 2012
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank 's-Gravenhage heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1979 te [geboorteplaats],
adres: [adres],
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Midden Holland "De Geniepoort" te Alphen aan den Rijn.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 24 juli 2012.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. I. Doves en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. H.F. van Kregten, advocaat te Waddinxveen, en door de verdachte naar voren is gebracht.
Het slachtoffer, [X] (verder ook [X]) heeft ter terechtzitting gebruik gemaakt van het spreekrecht.
2. De tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging ter terechtzitting van de tenlastelegging met betrekking tot feit 1 - ten laste gelegd dat:
1.
hij in het tijdvak van 14 oktober 2011 tot en met 15 oktober 2011 te Gouda aan een persoon
genaamd [X] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten littekens in het gezicht en/of een gevoelloze bovenlip heeft toegebracht, door deze [X] opzettelijk in haar bovenlip, althans in haar gezicht, te bijten;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in het tijdvak van 14 oktober 2011 tot en met 15 oktober 2011 te Gouda ter
uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een vrouw,
genaamd [X], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met
dat opzet die [X] in haar bovenlip, althans in haar gezicht, en/of in haar
hand heeft gebeten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is
voltooid;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Meer subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks het tijdvak van 14 oktober 2011 tot en met 15 oktober 2011
te Gouda opzettelijk een persoon (te weten [X]), in haar bovenlip,
althans in haar gezicht, en/of in haar hand heeft gebeten, waardoor deze
letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 29 december 2011, althans in de periode van 26 december
2011 tot en met 29 december 2011, te Gouda, althans in Nederland, tezamen en
in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, opzettelijk een
minderjarige, te weten [Y], geboren op [geboortedatum] 1994, heeft
onttrokken aan het wettig over die minderjarige gestelde gezag of aan het
opzicht van degene die dat gezag desbevoegd over die minderjarige uitoefende,
immers heeft verdachte daar toen tezamen en in vereniging met anderen of een
ander, althans alleen, die [Y] naar een woning, gelegen aan de [adres], gebracht en/of die [Y] in
die/een woning onderdak verleend, zulks terwijl verdachte en/of zijn mededader
wist(en) dat [Y] was weggelopen en/of onder toezicht van bureau
Jeugdzorg was geplaatst;
art 279 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op of omstreeks 15 januari 2012 te Gouda opzettelijk en wederrechtelijk
- een personenauto (merk: Mazda, type 323, kleur: paars, kenteken: [kenteken]),
geheel of ten dele toebehorende aan [eigenaar 1] en/of
- een bestelauto (merk: Volkswagen Caddy, kenteken: [kenteken],kleur: rood)
geheel of ten dele toebehorende aan [eigenaar 2]. en/of
- een personenauto (merk: Opel, kenteken: [kenteken]) geheel of ten dele
toebehorende aan [eigenaar 3] en/of
- een personenauto (merk: Mazda, type 323, kleur: zwart, kenteken: [kenteken])
geheel of ten dele toebehorende aan [eigenaar 4] en/of
- een personenauto (merk: Volkswagen, type Passat, kenteken: [kenteken]),
geheel of ten dele toebehorende aan [eigenaar 5] en/of
- een personenauto (merk: Citroen, type C1, kenteken: [kenteken]), geheel of
ten dele toebehorende aan [eigenaar 6] en/of
- een personenauto (merk: Ford, type Mondeo, kenteken: [kenteken]), geheel of
ten dele toebehorende aan [eigenaar 7] en/of
- een personenauto (merk: Hyundai, type Atos, kenteken: [kenteken]), geheel
of ten dele toebehorende aan [eigenaar 8] en/of
- een personenauto (merk: Volkswagen, type Golf, kenteken: [kenteken]), geheel
of ten dele toebehorende aan [eigenaar 9],
in elk geval (telkens) een auto), (telkens) geheel of ten dele toebehorende
aan een ander of anderen dan aan verdachte,
heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt door toen en daar
opzettelijk en wederrechtelijk met een koevoet, althans een hard voorwerp:
- tegen de (achter)ruit(en) van die Mazda(s) te slaan en/of
- tegen de (zij)ruit en/of tegen de (schuif)deur van die Volkswagen Caddy te
slaan en/of
- tegen de (achter)ruit van die Opel te slaan en/of
- tegen de (achter)ruit van die Volkswagen (Passat) te slaan en/of
- tegen de (achter)ruit van die Citroen te slaan en/of
- tegen de (voor)ruit van die Ford te slaan en/of
- tegen de (voor)ruit van die Hyundai te slaan en/of
- tegen de ruit(en) van die Volkswagen Golf te slaan;
art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht
4.
hij op of omstreeks 15 januari 2012 te Gouda opzettelijk beledigend (een)
ambtena(a)r(en), te weten [ambtenaar 1] (hoofdagent Politie Hollands Midden)
en/of ambtenaar 2] (hoofdagent Politie Hollands Midden), gedurende en/of ter zake
van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar/hun bediening, die [ambtenaar 1] en/of
die [ambtenaar 2] in diens/dier tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de
woorden "Kanker op, ik neuk je moeder. Je bent een kankerhond.", en/of "Ik ben
voor niks aangehouden door die kankerhomo", en/of "Jullie zijn kankerhomo's.",
althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
art 266 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 267 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
5.
hij op of omstreeks 15 januari 2012 te Gouda opzettelijk en wederrechtelijk
- de zonwering van de woning aan de [adres 1], en/of
- de ruit(en) van de woning aan de [adres 2], en/of
- de ruit(en) van de woning aan de [adres 3], en/of
- de ruit(en) van de woning aan de [adres 4], en/of
- de ruit(en) van de woning aan de [adres 5], en/of
- de ruit(en) van de woning aan de [adres 6], en/of in elk
geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [eigenaar 10], en/of
[eigenaar 11], en/of [eigenaar 12], en/of [eigenaar 13], in
elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of
beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt door toen en daar opzettelijk en
wederrechtelijk met een koevoet, althans met een hard voorwerp tegen die
zonwering te slaan en/of te gooien, en/of tegen die ruit(en) te slaan en/of te
gooien;
art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht
6.
hij op één of meer tijdstippen in de periode van 1 januari 2008 tot en met 1
december 2009 te Gouda, althans in Nederland, met [X], die de leeftijd
van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt,
een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of
mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [X],
hebbende verdachte meermalen, althans een maal, zijn, verdachtes, penis in de
vagina van die [X] geduwd/gebracht;
art 245 Wetboek van Strafrecht
7.
hij op één of meer tijdstippen in de periode van 1 januari 2009 tot en met 13
oktober 2011 te Gouda, althans in Nederland, opzettelijk mishandelend zijn
ex-vriendin, althans een persoon, te weten [X], meermalen, althans een
maal, met zijn vuist en/of zijn hand in en/of tegen haar gezicht heeft
gestompt en/of geslagen, waardoor deze (telkens) letsel heeft bekomen en/of
pijn heeft ondervonden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 304 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
8.
hij in de periode van 1 oktober 2011 tot en met 10 oktober 2011 te Gouda,
althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen
misdrijf om opzettelijk een persoon [X] van het leven te beroven,
opzettelijk de keel en/of de hals van die [X] (met kracht) heeft dicht
geknepen en/of (vervolgens) gedurende enige tijd dicht geknepen heeft
gehouden, in elk geval de luchtwegen van die [X] heeft afgesloten en/of
gedurende enige tijd afgesloten heeft gehouden, terwijl de uitvoering van dat
voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in de periode van 1 oktober 2011 tot en met 10 oktober 2011 te Gouda,
althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen
misdrijf om aan een vrouw genaamd [X] opzettelijk zwaar lichamelijk
letsel toe te brengen, met dat opzet de keel en/of de hals van die [X] (met
kracht) heeft dichtgeknepen en/of (vervolgens) gedurende enige tijd dicht
geknepen heeft gehouden, in elk geval de luchtwegen van die [X] heeft
afgesloten en/of gedurende enige tijd afgesloten heeft gehouden, terwijl de
uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
3. Bewijsoverwegingen
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich in het tijdvak van 14 oktober 2011 tot en met 15 oktober 2011 schuldig heeft gemaakt aan zware mishandeling, althans een poging hiertoe, dan wel mishandeling, door [X] in haar bovenlip en hand te bijten (feit 1). Voorts wordt verdachte er van verdacht dat hij op 29 december 2011 met zijn medeverdachte een minderjarige heeft onttrokken aan het wettelijk gezag (feit 2). Daarnaast zou verdachte op 15 januari 2012 de ruiten van diverse auto's en de ruiten van diverse woningen hebben beschadigd/vernield door hier met een koevoet tegenaan te slaan (feit 3 en 5). Voorts zou verdachte die nacht twee verbalisanten hebben beledigd door hen onder meer de woorden 'kankerhomo' en 'kankerhond' toe te voegen (feit 4).
Verdachte zou zich verder in de periode van 1 januari 2008 tot en met 1 december 2009 schuldig hebben gemaakt aan ontucht met [X], die de leeftijd van twaalf jaren, maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, door buiten echt, haar lichaam seksueel binnen te dringen (feit 6). In de periode van 1 januari 2009 tot en met 13 oktober 2011 zou verdachte [X] hebben mishandeld door haar meermalen in het gezicht te slaan, dan wel te stompen (feit 7). Ten slotte wordt verdachte er van verdacht dat hij zich in de periode van 1 oktober 2011 tot en met 10 oktober 2011 schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag, dan wel zware mishandeling door de keel van [X] enige tijd met zijn handen dicht de knijpen (feit 8).
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat verdachte de onder 1 (primair) tot en met 5, alsmede de onder 7 en 8 (primair) tenlastegelegde feiten heeft begaan.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft ten aanzien van de onder 1 tot en met 3 en 5 tot en met 8 tenlastegelegde feiten vrijspraak bepleit, nu deze feiten niet wettig en overtuigend kunnen worden bewezen. Ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde feit heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3 De beoordeling van de tenlastelegging
De verdenking van feit 7 is van vergelijkbare aard als die van feit 1, namelijk (zware) mishandeling van [X]. De rechtbank ziet hierin aanleiding om beide feiten gezamenlijk te bespreken. Bij de beoordeling komen de desbetreffende verdenkingen in chronologische volgorde aan de orde, dat wil zeggen eerst feit 7 en dan feit 1.
3.3.1 Feit 1 en 7 1
Feit 7
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting gaat de rechtbank ten aanzien van feit 7 uit van de volgende feiten en omstandigheden.
[X] heeft tegenover de politie en in haar verhoor bij de rechter-commissaris verklaard dat verdachte haar binnen de relatie regelmatig sloeg, waardoor zij regelmatig blauwe plekken had. Verdachte heeft [X] tijdens Koninginnenacht 2011, in het bijzijn van [getuige 1] (verder ook: [getuige 1]), met zijn vuist vol in haar gezicht, op haar oog geslagen, aldus [X].2 Thuis had zij verteld dat ze was geslagen door een neger.3
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat zij getuige is geweest van een tweetal mishandelingen van [X] door verdachte. Zij heeft over de door [X] beschreven mishandeling in de Koninginnenacht van 2011 verklaard dat verdachte die nacht agressief werd nadat [X] hen had aangesproken en dat verdachte [X] daarna heeft mishandeld, waarbij hij haar onder meer op haar hoofd stompte.4
[wijkagent] - sinds 6 jaar wijkagent in de wijk waar [X] woont - heeft verklaard dat zij vaker letsel heeft gezien bij [X], waaronder een blauw oog, waarvan een foto bij het proces-verbaal is gevoegd. [X] had toen een verhaal dat zij zomaar was geslagen door een neger.5
Ten slotte is uit het onderzoek van verbalisant [verbalisant] in de recente relevante politieregistraties van april 2011 met betrekking tot [X] en verdachte, gebleken dat de moeder van [X] op 9 mei 2011 een melding heeft gedaan waarin zij aangeeft dat het sinds de vrijlating van verdachte weer helemaal mis is met haar dochter. [X] zou ook een blauw oog hebben waar zij een vreemd verhaal over ophangt, aldus de moeder. In deze registratie is voorts opgenomen dat de toenmalige voogd van [X] ook letsel bij haar heeft waargenomen.6
Verdachte heeft het tenlastegelegde ontkend. Hij heeft ter terechtzitting voorts verklaard dat [X] het niet kon hebben dat hij die Koninginnenacht met [getuige 1] samen was. Verdachte probeerde van [X] af te komen en heeft tegen haar gezegd dat zij weg moest gaan.7
Feit 1
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting gaat de rechtbank ten aanzien van feit 1 uit van de volgende feiten en omstandigheden.
De buurvrouw, getuige [buurvrouw], heeft verklaard dat zij op 15 oktober 2011 zag dat het gezicht van [X] helemaal onder het bloed zat. Zij hoorde [X] vertellen dat verdachte haar in haar gezicht en in haar hand had gebeten omdat zij werd gebeld door een andere jongen. Daarnaast zag [buurvrouw] op de bovenlip van [X] diverse tandafdrukken, een bloedende wond onder haar neus en een dikke linkerwang. Ten slotte zag [buurvrouw] dat de linkerhand van [X] kapot was en dat er in haar - opgezwollen - linkerwijsvinger een grote bijtwond zat. Zij hoorde [X] verklaren dat verdachte had gezegd: "zo dan kan je ook niet meer sms'en", aldus getuige [buurvrouw].8
De moeder van [X], [moeder], heeft op 18 oktober 2011 aangifte gedaan van mishandeling van haar dochter. [moeder] heeft verklaard dat zij van 15 tot 17 oktober 2011 niet thuis is geweest en toen haar dochter op 17 oktober 2011 weer thuiskwam, zij zag dat haar bovenlip tot haar neus opgezwollen was. Voorts zag [moeder] dat de hand van [X] opgezwollen was en dat er zwarte puntjes op zaten. Zij hoorde haar dochter vervolgens het verhaal vertellen over het bijten in de lip en hand en het nooit meer kunnen sms'en, welk verhaal [moeder] die dag van haar buurvrouw, [buurvrouw], had gehoord.9
Naar aanleiding van de aangifte door de moeder van [X] voeren verbalisanten op 24 en 26 oktober 2011 een tweetal gesprekken met [X]. De verbalisanten zien bij deze gesprekken een litteken bij de bovenlip en boven de rechter wenkbrauw van [X] en zij zien dat haar linkerhand nog verkleurd en opgezwollen is. Zij horen [X] desgevraagd verklaren dat verdachte dat in de auto heeft gedaan.10
Naar aanleiding van het bezoek van [X] aan de huisartsenpost op 15 oktober 2011 is door de arts een letselbeschrijving opgesteld. Hieruit blijkt dat bij het onderzoek door de arts meerdere verse wonden op de lip en net onder de neus worden gezien, waarbij sprake was van een forse zwelling. Op twee vingers van de linkerhand worden meerdere oppervlakkige wondjes gezien. Het letsel heeft volgens de arts binnen enkele weken uitzicht op volkomen genezing. De arts concludeert ten slotte dat het letsel kan passen bij het door [X] beschreven voorval.11
Verdachte heeft zowel bij de politie, de rechter-commissaris als ter terechtzitting het tenlastegelegde ontkend. De aangifte van [X] is volgens hem vals en de getuigenverklaringen zijn onbetrouwbaar. Tegenover de politie heeft verdachte verklaard dat hij wel wist wie [X] had mishandeld, maar heeft hij niet willen zeggen wie. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat het volgens hem [A] moet zijn geweest.12
[X] heeft op 15 januari 2012 ook zelf aangifte gedaan van de mishandeling in de nacht van 14 op 15 oktober 2011. Zij heeft over 'het bijtincident' verklaard dat verdachte kwaad werd toen zij werd gebeld door een jongen en verdachte het gesprek opving, en dat zij veel pijn voelde toen verdachte met veel kracht in de vingers van haar linkerhand beet. Vervolgens beet verdachte met veel kracht met zijn tanden in haar bovenlip, wat veel pijn deed. [X] heeft voorts verklaard dat zij bang was dat haar lip zou afscheuren. Zij is na dit incident direct naar de buurvrouw, [buurvrouw], gerend, aldus [X] in haar aangifte.13
[X] is op 17 juli 2012 (nader) door de rechter-commissaris verhoord. Zij heeft in dat verhoor onder meer verklaard dat zij één keer door [A], ook wel [bijnaam van A] genoemd, is mishandeld. Zij heeft daaraan een litteken op haar rechter wenkbrauw overgehouden.14
Oordeel rechtbank feit 7
Anders dan de raadsman heeft betoogd, is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte [X] in de Koninginnenacht van 2011 met zijn vuist in het gezicht heeft geslagen. De rechtbank overweegt hiertoe dat de aangifte van [X] steun vindt in de verklaring van de getuige [getuige 1]. Voorts vinden deze verklaringen steun in onafhankelijke bronnen. Zo heeft ook de wijkagent het letsel - zoals blijkt uit de bij het proces-verbaal gevoegde foto, een blauw oog - bij [X] geconstateerd. Daar komt bij dat ook in een politiemutatie van 9 mei 2011 wordt vermeld dat [X] in die tijd een blauw oog had. Ten slotte heeft verdachte zelf verklaard dat hij [X] tijdens de Koninginnenacht heeft gezien en dat hij van haar af wilde komen.
[X] heeft in haar aangifte ook verklaard over een mishandeling waarbij verdachte haar onder meer zo hard met haar hoofd tegen de voorruit van een auto heeft gebonkt dat de ruit er volgens haar door beschadigd was. Deze verklaring vindt steun in de getuigenverklaring van [getuige 1] die dit heeft gezien en bevestigt dat door de klap een grote ster kwam in de voorruit van de auto. Volgens [X] was dit het weekend voor het bijtincident, en was zij op die dag eerst met verdachte op het station geweest waarbij hij werd meegenomen naar het bureau in verband met openstaande boetes. Uit politieregistraties blijkt dat dit incident op 2 oktober 2011 heeft plaatsgevonden.15
De rechtbank ziet in de bewijsmiddelen voldoende aanwijzingen die haar bevestigen in het vermoeden dat er nadat verdachte in april 2011 was vrijgekomen meer incidenten tussen verdachte en [X] hebben plaatsgevonden. Nu onder feit 7 alleen het met de vuist/hand in het gezicht slaan van [X] ten laste is gelegd, komt de rechtbank voor wat betreft het onder feit 7 tenlastegelegde alleen tot een bewezenverklaring van de mishandeling in de Koninginnenacht van 29 op 30 april 2011. Om die reden zal de rechtbank in de bewezenverklaring de tenlastegelegde periode verkorten.
De rechtbank stelt op grond van de bewezenverklaring van voornoemde mishandeling en op grond van de verklaringen van [X] en getuige [getuige 1] over het incident met de voorruit vast dat er - anders dan verdachte heeft verklaard - sinds zijn vrijlating begin april 2011, wel degelijk sprake is geweest van een (ernstig) verstoorde verhouding tussen hem en [X]. Voorts benadrukt de rechtbank dat hieruit voortvloeit dat zij de hardnekkige ontkenning van verdachte en zijn standpunt dat alle beschuldigingen van [X] en de getuigen aan zijn adres berusten op leugens, verwerpt.
Oordeel rechtbank feit 1("bijtincident")
De rechtbank ziet zich ten aanzien van dit feit allereerst voor de vraag gesteld of verdachte de veroorzaker is van het bij [X] geconstateerde letsel.
De raadsman heeft zich, gezien de aangifte van [X] en haar moeder op 3 september 2011 van een door [A], ofwel '[bijnaam van A]', op 31 augustus 2011 gepleegde mishandeling, op het standpunt gesteld dat de littekens in het gezicht van [X] niet door verdachte, maar door deze '[bijnaam van A]' zijn veroorzaakt.
De rechtbank verwerpt het door verdachte en zijn raadsman geschetste alternatieve scenario en overweegt daartoe als volgt. Naast de onder feit 7 in april 2011 bewezenverklaarde mishandeling, blijkt uit voornoemde politiemutatie dat er in ieder geval kort voor het onder feit 1 tenlastegelegde incident, op 2 oktober 2011, ook al een conflict is geweest tussen verdachte en [X] (het incident met de voorruit). De verklaring van [X] dat niet '[bijnaam van A]', maar verdachte de veroorzaker is van haar verwondingen vindt voorts steun in het door verbalisanten op 24 en 26 oktober 2011 bij haar geconstateerde en het door de buurvrouw [buurvrouw] gefotografeerde letsel. Daarnaast blijkt uit de medische verklaring van het bezoek aan de huisartsenpost door [X] op de dag van het tenlastegelegde, dat er sprake is van meerdere verse wonden en dat dit letsel kan passen bij het door [X] beschreven voorval.
De rechtbank merkt tenslotte op dat zij het, uitgaande van de door verdachte geschetste vriendschappelijk broer/zus relatie, opmerkelijk acht dat verdachte bij de politie naar aanleiding van de in zijn ogen valse beschuldigingen jegens hem geen uitleg heeft willen geven, noch enige behoefte heeft gevoeld om zijn vriendin [X] - die kennelijk door iemand anders was mishandeld - te helpen.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat het bij [X] geconstateerde letsel het gevolg is van de tenlastegelegde mishandeling op 14 en 15 oktober.
Voorts verwerpt de rechtbank het verweer van de raadsman dat de getuigenverklaringen niet voor het bewijs kunnen worden gebezigd, omdat - aldus de raadsman - vraagtekens moeten worden geplaatst bij de juistheid en betrouwbaarheid hiervan. De rechtbank acht de verklaringen van [moeder] en [buurvrouw] betrouwbaar, nu zij ieder voor zich gedetailleerd en consistent over hun eigen waarnemingen - en voor wat betreft [buurvrouw] kort na het tenlastegelegde - hebben verklaard. Bovendien vinden deze verklaringen - zoals hiervoor is overwogen - steun in onafhankelijke bronnen, zoals het relaas van de verbalisanten en het door de arts in de medische verklaring geconstateerde letsel.
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord hoe het handelen van verdachte moet worden gekwalificeerd.
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het onder feit 1 primair ten laste gelegde, omdat zij - mede gelet op de medische verklaring - van oordeel is dat het aan [X] toegebrachte letsel niet kan worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel, in de zin van artikel 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Om tot een bewezenverklaring te komen van een poging tot zware mishandeling, zoals subsidiair ten laste is gelegd, dient uit de bewijsmiddelen te kunnen volgen dat er door de handelingen van verdachte zwaar lichamelijk letsel had kunnen ontstaan en dat zijn (voorwaardelijk) opzet daarop was gericht. De rechtbank acht de mogelijkheid tot het intreden van zwaar lichamelijk letsel door de tenlastegelegde handelingen - te weten het bijten in de lip en de hand - aanwezig. Het doelbewust en (getuige het letsel kennelijk met enige kracht) bijten in met name de kwetsbare lip, is naar zijn uiterlijke verschijningsvorm bovendien zó zeer gericht op een bepaald gevolg - te weten het intreden van zwaar lichamelijk letsel zijnde het afscheuren van de lip - dat het niet anders kan dan dat verdachte deze aanmerkelijke kans ook heeft aanvaard. Verdachte heeft daarmee tenminste voorwaardelijk opzet gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [X]. Met de officier van justitie acht de rechtbank dan ook de onder 2 subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen.
3.3.2 Feit 2
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting gaat de rechtbank ten aanzien van feit 2 uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 26 december 2011 is er een melding gedaan dat de minderjarige [Y], geboren op [geboortedatum] 1994 te [geboorteplaats] (verder ook de minderjarige), niet is teruggekeerd van verlof. Op 29 december 2011 is hiervan tevens aangifte gedaan door de teamleider van Bureau Jeugdzorg. Hierin wordt door de aangever verklaard dat de minderjarige bij beschikking van de kinderrechter te 's-Gravenhage op 12 juli 2011 onder toezicht is gesteld van Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland en is geplaatst in [instelling]. De minderjarige is op 29 december 2011 met medeverdachte [medeverdachte] aangetroffen in de woning van verdachte.
Verdachte heeft verklaard dat hij wel wist dat de minderjarige was weggelopen, maar dat hij niets wist van een ondertoezichtstelling. De medeverdachte en ter terechtzitting als getuige gehoorde [medeverdachte] heeft bevestigd dat verdachte niet op de hoogte was van de ondertoezichtstelling van de minderjarige.
De rechtbank ziet zich voor de bewezenverklaring ingevolge het bepaalde in artikel 279 van het Wetboek van Strafrecht voor de vraag gesteld of verdachte - naast de omstandigheid dat het een minderjarige betreft - het (voorwaardelijk) opzet heeft gehad de minderjarige aan het wettig gezag of het bevoegd opzicht te onttrekken.
In het onderhavige geval overweegt de rechtbank dat de ondertoezichtstelling, met zich brengt dat het opzicht over de minderjarige berust bij de gezinsvoogdijinstelling. De rechtbank stelt in deze zaak echter vast dat naast de verklaring van aangever, enig wettig bewijsstuk aangaande de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de minderjarige ontbreekt, en daarmee ten aanzien van het bestanddeel 'bevoegd opzicht'. Nu verdachte voorts heeft ontkend dat hij wetenschap had van deze ondertoezichtstelling en het dossier voor het overige geen steunbewijs bevat om te komen tot een bewezenverklaring van het 'opzet' op het ontrekken aan het bevoegde opzicht, is de rechtbank van oordeel dat het door de raadsman gevoerde verweer doel treft. Nu het tenlastegelegde derhalve niet wettig en overtuigend kan worden bewezen, zal verdachte hiervan worden vrijgesproken.
3.3.3 Feiten 3 tot en met 5
De gebeurtenissen op 15 januari 2012
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting gaat de rechtbank ten aanzien van feit 3 tot en met 5 uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 15 januari 2012 gaan verbalisanten ter plaatse naar aanleiding van een melding dat een man ter hoogte van de [straat] te Gouda ruiten van geparkeerde auto's en woningen aan het inslaan is. Volgens het opgegeven signalement betreft het een donkergeklede man met een capuchon over zijn hoofd. Verbalisanten zien ter plaatse een man lopen die aan het signalement voldoet en een oranje koevoet in zijn hand heeft. Op het moment dat de verbalisanten de man willen aanhouden zien zij hem hard wegrennen.16
De koevoet, die verdachte bij zijn uiteindelijke aanhouding niet meer bij zich droeg, is even later door een verbalisant die de looproute is nagelopen, aangetroffen in de bosjes.17
De verbalisanten die verdachte op 15 januari 2012 te Gouda hebben aangehouden, beiden hoofdagent van Politie Hollands Midden, hebben ambtsedig verklaard over de door verdachte tijdens zijn aanhouding geuite beledigingen. Zo heeft verbalisant [ambtenaar 1] verdachte met luide stem tegen hem en zijn collega [ambtenaar 2] horen zeggen: "Kanker op, Ik neuk je moeder. Je bent een kankerhond". [ambtenaar 1] ziet daarop dat in een aantal van de omliggende woningen de gordijnen opengaan. Voorts hoort [ambtenaar 1] verdachte tijdens het transport in de auto zeggen dat hij voor niks is aangehouden door die kankerhomo, waarbij verdachte doelde op zijn collega [ambtenaar 2]. Tijdens het overbrengen van verdachte horen de verbalisanten verdachte tegen hen zeggen dat hij voor niets is aangehouden en dat zij kankerhomo's zijn. De verbalisanten relateren dat zij zich door deze uitlatingen van verdachte beledigd en in hun persoonlijke eer aangetast voelen.18
Het dossier bevat voorts diverse getuigenverklaringen van buurtbewoners. Zo heeft getuige [getuige 3] op 15 januari 2012 om 5.00 uur een man zien lopen die aan het schreeuwen was en heeft hij een geluid gehoord dat hij omschrijft als het intikken van een autoruit met een ruitentikker.19 Getuige [getuige 4] heeft verklaard dat hij ten allen tijde maar één persoon heeft gezien, te weten een man met Marokkaans uiterlijk die een zwarte jas met capuchon droeg. Deze man stond met een knuppel in zijn handen achter een rode Volkswagen Caddy. De getuige hoorde glasgerinkel en een klap tegen de deur van de bus en hij zag de man wegrennen toen de politie aankwam.20
Getuigen [getuige 5] en [getuige 6] hebben verklaard dat zij op 15 januari 2012 om 04.50 uur een hoop geschreeuw en het geluid van brekend glas hoorden. Zij zagen daarop tegenover de woning een man lopen met een capuchon over zijn hoofd en zij zagen hem met een koevoet of een hamer in zijn handen de ruiten van tegenoverliggende woningen inslaan. Ook zagen zij dat de ruiten van meerdere woningen vernield werden.21
Op de dag van de aanhouding van verdachte, heeft de politie een groot aantal aangiftes ontvangen van beschadigingen van autoruiten. Volgens alle aangiftes was er sprake van beschadigde autoruiten, met uitzondering van de aangifte van [eigenaar 14], waar het tevens ging om een deuk in de schuifdeur. De beschadigingen hebben blijkens de aangiftes plaatsgevonden in de vroege ochtend van 15 januari 2012.22
Voorts heeft de politie op de dag van de aanhouding van verdachte een groot aantal aangiftes ontvangen van vernielingen en beschadigingen van ruiten van woningen. In al deze aangiftes is - met uitzondering van de aangifte van [eigenaar 10], [adres 1], waarin het ging om een zonwering - melding gemaakt van schade aan ruiten. Voorts zouden de vernielingen en beschadigingen hebben plaatsgevonden in de vroege ochtend van 15 januari 2012.23
Verdachte heeft zowel bij de politie, de rechter-commissaris als ter terechtzitting verklaard dat hij veel had gedronken en zich niets van de vernielingen en de beledigingen kan herinneren. Verdachte heeft tevens verklaard dat hij op 15 januari 2012 in een Turkse bar is geweest waar hij [X] is tegengekomen en dat hij die nacht een zwarte jas met capuchon droeg.24
De belediging (feit 4)
De rechtbank acht op grond van bovenstaande processen-verbaal van bevindingen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de belediging van de verbalisanten [ambtenaar 1] zijn collega [ambtenaar 2], zoals ten laste is gelegd onder feit 4.
De betrokkenheid van verdachte bij de vernielingen/beschadigingen
De raadsman heeft betoogd dat uit de aangiftes, noch de overige stukken in het dossier blijkt dat de vernielingen van de (auto)ruiten aan verdachte zijn te koppelen. Zo komt het door aangever [getuige 3] opgegeven signalement niet overeen met dat van verdachte en zijn er door aangever [eigenaar 15] twee verschillende stemmen gehoord, aldus de raadsman.
De rechtbank verwerpt dit verweer en is van oordeel dat tegen de achtergrond van de hiervoor geschetste omstandigheden - in onderling verband en samenhang gezien - wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte degene is geweest die op 15 januari 2012 autoruiten en ruiten van woningen met een koevoet heeft vernield en/of beschadigd, zoals onder feit 3 en 5 ten laste is gelegd. De rechtbank overweegt dat de aangiftes van de gedupeerden en de getuigenverklaringen van de buurtbewoners steun vinden in elkaar. Bovendien komen deze overeen met de verklaringen van de verbalisanten die verdachte in de buurt van de woningen en de auto's hebben aangetroffen en hebben zien wegrennen met een koevoet in zijn handen, welke kort na zijn aanhouding in de bosjes is aangetroffen. Ten slotte heeft verdachte zelf geen enkele aannemelijke verklaring gegeven voor zijn aanwezigheid ter plaatse.
3.3.4 Feit 6
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting gaat de rechtbank ten aanzien van feit 6 uit van de volgende feiten en omstandigheden.
[X] heeft in haar aangifte en verhoor bij de rechter-commissaris verklaard dat zij op ongeveer 13-jarige leeftijd een relatie kreeg met de toen 27-jarige verdachte. Zij ontdekte op bijna 15-jarige leeftijd - toen verdachte in november 2008 voor 7 maanden kwam vast te zitten - dat zij anderhalve maand zwanger was van hem. Toen verdachte erachter kwam dat zij het kind had laten weghalen, maakte hij haar uit voor moordenaar, aldus [X] in haar aangifte.
De moeder van [X], [moeder], de buurvrouw, [buurvrouw], en [getuige 1], hebben de jarenlange relatie tussen verdachte en [X] bevestigd. Zij verklaren daarnaast over de zwangerschap en de abortus van [X]. Voorts heeft de wijkagent, [wijkagent], verklaard dat het haar ambtshalve bekend is dat [X] en verdachte veel met elkaar werden gezien in de stad.
Verdachte heeft zowel bij de politie, de rechter-commissaris als ter terechtzitting ontkend een relatie of seksueel contact met [X] te hebben gehad. Volgens verdachte is er slechts sprake geweest van een vriendschappelijke broer/zus relatie. Hij heeft [X] weleens in zijn auto laten slapen en zij belde hem om over haar problemen te praten, aldus verdachte.
De rechtbank stelt vast dat volgens de Hoge Raad onder 'seksueel binnendringen' moet worden verstaan 'ieder binnendringen van het lichaam met een seksuele strekking'.25 Dit en het voorgaande in aanmerking nemende, brengt de rechtbank tot het oordeel dat de verklaring van [X] dat er sprake is geweest van een seksuele relatie tussen haar en verdachte, welke tot een (afgebroken) zwangerschap heeft geleid, onvoldoende steun vindt in de overige bewijsmiddelen.
Weliswaar bevat het dossier naast de aangifte diverse getuigenverklaringen die de verklaring van [X] in meer of mindere mate ondersteunen. Die verklaringen zijn echter allemaal gebaseerd op hetgeen deze getuigen van [X] hebben gehoord en zijn in de kern dus afkomstig uit één en dezelfde bron, te weten [X] zelf. Nu er geen ander steunbewijs voorhanden is, kan de rechtbank niet vaststellen of er daadwerkelijk sprake is geweest van een zwangerschap en een daarop volgende abortus van [X]. Evenmin staat vast dat verdachte de verwekker is geweest van deze ongeboren vrucht. Nu voorts niet is gebleken van anderszins seksueel contact tussen verdachte en [X], kan de rechtbank niet komen tot een bewezenverklaring van het onder feit 6 ten laste gelegde 'seksueel binnendringen' en zal zij verdachte van dit feit vrijspreken.
3.3.5 Feit 8
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting gaat de rechtbank ten aanzien van feit 8 uit van de volgende feiten en omstandigheden.
[X] heeft in haar aangifte verklaard dat verdachte haar in oktober 2011, het weekend voor het 'bijtincident', op de achterbank van de auto heeft geprobeerd te wurgen door met zijn beide handen haar hals vast te pakken en haar luchtpijp dicht te duwen. [X] heeft verklaard dat zij hierdoor geen adem meer kon halen. Terwijl zij verdachte van zich af probeerde te krijgen, voelde zij de kracht uit haar lichaam wegvloeien en dacht zij dat ze dood zou gaan. Volgens [X] was ondermeer [getuige 1] getuige van dit incident. De striemen in haar hals zijn door derden, waaronder [buurvrouw] gezien, aldus [X] in haar aangifte.
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat zij zag dat verdachte achter in de auto bovenop [X] ging zitten, waarop er een worsteling ontstond. Vervolgens zag zij dat verdachte [X] in haar gezicht en nek beet en zij hoorde hem tegen [X] zeggen "Ik eet je op! Ik maak je dood". [getuige 1] hoorde [X] heel erg huilen en zij hoorde ook dat [X] erg moeilijk ademde. [getuige 1] dacht op dat moment echt dat [X] dood zou gaan.
Verdachte heeft zowel bij de politie, de rechter-commissaris als ter terechtzitting iedere betrokkenheid bij dit incident ontkend.
De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of zij op grond van voornoemde bewijsmiddelen kan komen tot een bewezenverklaring van, kort gezegd, het 'gedurende enige tijd dichtknijpen dan de keel waardoor de luchtwegen van [X] enige tijd zijn afgesloten'.
De rechtbank stelt vast dat de verklaringen van [X] en getuige [getuige 1], in chronologie overeenkomen en dat deze elkaar op overige punten ondersteunen. Immers, beiden verklaren gedetailleerd over de achterbank van de auto. Voorts wordt de ademnood van [X] bevestigd door [getuige 1]. Ten slotte verklaren beiden over de gevreesde dodelijke afloop van het handelen van verdachte. Anders dan de raadsman, gaat de rechtbank er op grond van het voorgaande vanuit dat verdachte de keel van [X] enige tijd heeft dichtgeknepen.
Vervolgens is de vraag aan de orde of verdachte door zijn gedragingen - al dan niet in voorwaardelijke zin - opzet heeft gehad op (een poging tot) de dood, althans het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [X]. Voor voorwaardelijk opzet is vereist dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat door zijn gedragingen - het gedurende enige tijd dichtknijpen van de keel - de dood zou intreden, althans (zwaar) lichamelijk letsel bij [X] zou (kunnen) ontstaan.
De rechtbank overweegt dat uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting niet duidelijk is geworden hoe lang het dichtknijpen heeft geduurd, met welke kracht verdachte de keel heeft dichtgeknepen en op welk moment en op welke wijze dit is geëindigd. Het dossier bevat evenmin (nadere) informatie over (de ernst van) het letsel in de hals en de nek van [X] en is evenmin bekend hoeveel tijd het herstel hiervan in beslag heeft genomen.
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat uit de bewijsmiddelen niet met een voldoende mate van aannemelijkheid kan worden opgemaakt dat de handelswijze van verdachte een aanmerkelijke kans op de dood, dan wel op zwaar lichamelijk letsel bij [X] in het leven heeft geroepen. In elk geval kan op grond van algemene ervaringsregels niet worden gezegd dat het dichtknijpen van de keel gedurende enige momenten - zonder meer - leidt tot een aanmerkelijke kans op de dood, dan wel zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer.
Nu het mishandelen van [X] door het dichtknijpen van haar keel niet is tenlastegelegd, komt de rechtbank tot de slotsom dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 8 primair en subsidiair ten laste gelegde feit.
3.4 De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat verdachte:
1. subsidiair
hij in het tijdvak van 14 oktober 2011 tot en met 15 oktober 2011 te Gouda ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [X], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [X] in haar bovenlip en in haar hand heeft gebeten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
op 15 januari 2012 te Gouda opzettelijk en wederrechtelijk
- een personenauto (merk: Mazda, type 323, kleur: paars, kenteken: [kenteken]), toebehorende aan [eigenaar 1] en
- een bestelauto (merk: Volkswagen Caddy, kenteken: [kenteken], kleur: rood) toebehorende aan [eigenaar 2]. en
- een personenauto (merk: Opel, kenteken: [kenteken]) toebehorende aan [eigenaar 3] en
- een personenauto (merk: Mazda, type 323, kleur: zwart, kenteken: [kenteken]) toebehorende aan [eigenaar 4] en
- een personenauto (merk: Volkswagen, type Passat, kenteken: [kenteken]), toebehorende aan [eigenaar 5] en
- een personenauto (merk: Citroen, type C1, kenteken: [kenteken]), toebehorende aan [eigenaar 6] en
- een personenauto (merk: Ford, type Mondeo, kenteken: [kenteken]), toebehorende aan [eigenaar 7]. en
- een personenauto (merk: Hyundai, type Atos, kenteken: [kenteken]), toebehorende aan [eigenaar 8] en
- een personenauto (merk: Volkswagen, type Golf, kenteken: [kenteken]),
heeft beschadigd door toen en daar opzettelijk en wederrechtelijk met een koevoet:
- tegen de achterruiten van die Mazda's te slaan en
- tegen de zijruit en tegen de schuifdeur van die Volkswagen Caddy te slaan en
- tegen de achterruit van die Opel te slaan en
- tegen de achterruit van die Volkswagen (Passat) te slaan en
- tegen de achterruit van die Citroen te slaan en
- tegen de voorruit van die Ford te slaan en
- tegen de voorruit van die Hyundai te slaan en
- tegen de ruiten van die Volkswagen Golf te slaan;
4.
op 15 januari 2012 te Gouda opzettelijk beledigend ambtenaren, te weten [ambtenaar 1] (hoofdagent Politie Hollands Midden) en [ambtenaar 2] (hoofdagent Politie Hollands Midden), gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening, die [ambtenaar 1] en die [ambtenaar 2] in dier tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden "Kanker op, ik neuk je moeder. Je bent een kankerhond.", en "Ik ben voor niks aangehouden door die kankerhomo", en "Jullie zijn kankerhomo's.", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
5.
op 15 januari 2012 te Gouda opzettelijk en wederrechtelijk
- de zonwering van de woning aan de [adres 1], en
- de ruit van de woning aan de [adres 2], en
- de ruit van de woning aan de [adres 3], en
- de ruit van de woning aan de [adres 4], en
- de ruit van de woning aan de [adres 5], en
- de ruit van de woning aan de [adres 6], toebehorende aan [eigenaar 10], en/of [eigenaar 11], en/of [eigenaar 12], en/of [eigenaar 13], heeft vernield en/of beschadigd door toen en daar opzettelijk en wederrechtelijk met een koevoet, tegen die zonwering te slaan en tegen die ruiten te slaan;
7.
hij op één tijdstip in de periode van 29 april 2011 tot en met 30 april 2011 te Gouda, opzettelijk mishandelend een persoon, te weten [X], een maal, met zijn vuist in haar gezicht heeft geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
4. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
5. De strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.
6. De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de hem onder 1 primair, 2 tot en met 5 en 7 en 8 tenlastegelegde feiten wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 27 maanden met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft subsidiair verzocht om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en een straf op te leggen waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan het voorarrest van verdachte. De raadsman heeft verzocht daarnaast een relatief lang voorwaardelijk deel op te leggen en daaraan de in het reclasseringsrapport geadviseerde bijzondere voorwaarden te verbinden.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een aantal ernstige misdrijven, te weten een poging zware mishandeling, een mishandeling, belediging van politieagenten en een groot aantal vernielingen. Verdachte heeft door het jonge minderjarige slachtoffer in haar bovenlip en in haar hand te bijten en haar een blauw oog te slaan, inbreuk gemaakt op haar lichamelijke integriteit. Door zijn handelen heeft verdachte voorts letsel toegebracht aan het slachtoffer en haar en mensen die ongewild getuige waren van de mishandelingen, angst aangejaagd. Het slachtoffer ondervindt nog dagelijks gevolgen van hetgeen verdachte haar heeft aangedaan, zo blijkt ook uit het verhoor bij de rechter-commissaris en de ter terechtzitting voorgelezen schriftelijke slachtofferverklaring.
Door de politieagenten te beledigen heeft verdachte er blijk van gegeven geen enkel respect te hebben voor het gezag van de politie. Politieagenten, belast met het openbaar gezag, zouden hun werk moeten kunnen doen zonder daarbij beledigd te worden. Dergelijke feiten betekenen een ondermijning van het openbaar gezag. Hieraan heeft verdachte bijgedragen door zijn uitlatingen, die bovendien zijn gedaan in het bijzijn van anderen en daardoor des te grievender zijn geweest.
Ten slotte heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een groot aantal vernielingen door in het holst van de nacht zonder enige kenbare aanleiding diverse (auto)ruiten en een zonwering in te slaan. Verdachte heeft hiermee blijk gegeven geen respect te hebben voor eigendommen van anderen. Deze vernielingen en beschadigingen leveren voor de benadeelden bovendien veel schade en overlast op.
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel uit de justitiële documentatie betreffende verdachte van 30 december 2011, dat 16 pagina's telt. Hieruit blijkt dat verdachte eerder meerdere malen tot (langdurige) gevangenisstraffen is veroordeeld wegens strafbare feiten, waaronder ook geweldsdelicten. Verdachte liep ten tijde van het plegen van de tenlastegelegde feiten bovendien nog in een proeftijd. Eén en ander heeft hem er echter niet van weerhouden om zich opnieuw aan soortgelijke delicten schuldig te maken.
De rapportages
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op de met betrekking tot verdachte uitgebrachte rapporten, te weten:
- het NIFP rapport d.d. 25 november 2009, opgesteld door drs. A. van Dijk, gz-psycholoog (uitgebracht in een andere strafzaak);
- het beknopte reclasseringsadvies d.d. 30 december 2011 opgesteld door [reclasseringsmedewerker] (reclasseringsmedewerker) en [leidinggevende] (leidinggevende);
- het voortgangsverslag van Palier d.d. 29 maart 2012 (met betrekking tot de voorwaardelijke veroordeling);
- het reclasseringsadvies d.d. 23 juli 2012 opgesteld door [reclasseringsmedewerker] (reclasseringsmedewerker) en [leidinggevende] (leidinggevende).
De rechtbank acht zich op grond van deze rapporten voldoende geïnformeerd over de persoonlijkheid en de geestvermogens van verdachte voor en ten tijde van de gepleegde delicten.
In het uit 2009 daterende rapport van de psycholoog is verdachte gediagnosticeerd met een persoonlijkheidsstoornis NAO (niet anders omschreven) met borderline en antisociale trekken. Verdachte is destijds enigszins verminderd toerekeningsvatbaar verklaard. De psycholoog heeft in dit rapport geadviseerd om ter verkleining van de kans op recidive - die vooral is gelegen in de impulsiviteit in combinatie met alcoholgebruik van verdachte - voor zijn persoonlijkheidsstoornis NAO behandeling te volgen bij De Waag.
Blijkens het rapport d.d. 23 juli 2012 is de reclassering van mening dat de kans op recidive zal worden verlaagd als verdachte naast behandeling bij De Waag vanwege zijn persoonlijkheids- en agressieproblematiek, met het volgen van een leefstijltraining zijn excessieve en overmatige alcoholgebruik kan leren reguleren. Middels een meldplicht kan er zicht worden gehouden op onder meer deze behandeling. De reclassering adviseert een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen en aan de verlenging van de proeftijd ten aanzien van de zaak met parketnummer 22/000008-10 voornoemde bijzondere voorwaarden te verbinden.
De rechtbank neemt de conclusies van de deskundigen over en maakt deze tot de hare.
De straf
Al het bovenstaande in aanmerking nemende, acht de rechtbank een gevangenisstraf van lange duur passend en geboden. Gezien het feit dat de rechtbank - anders dan de officier van justitie heeft betoogd - tot een vrijspraak komt van een deel van de ten laste gelegde feiten, zal zij echter een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijk kortere duur opleggen dan gevorderd. De rechtbank ziet voorts aanleiding om een deel van die gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen en hierbij een proeftijd van 2 jaar vast te stellen. De rechtbank acht het van belang dat verdachte in een verplicht kader gaat werken aan de door de psycholoog en de reclassering geschetste problematiek opdat de kans op recidive wordt verminderd. De door de reclassering in het rapport geadviseerde bijzondere voorwaarden zullen derhalve worden opgelegd. De rechtbank zal daarnaast als bijzondere voorwaarde gedurende de proeftijd een contactverbod met het slachtoffer, [X], opleggen om escalaties in de toekomst zoveel mogelijk te voorkomen en het geschonden gevoel van veiligheid van [X] zo veel mogelijk te laten herstellen.
7. De vordering van de benadeelde partij / de schadevergoedingsmaatregel
[X], heeft zich ten aanzien van feit 1 en 7 als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 2.000,-.
[eigenaar 4], heeft zich ten aanzien van feit 3 als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 977,33.
7.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [X].
De officier van justitie heeft daarnaast gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 1.750,- subsidiair 27 dagen hechtenis ten behoeve van [X].
De officier van justitie heeft voorts geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [eigenaar 4].
De officier van justitie heeft daarnaast gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 977,33 subsidiair 19 dagen hechtenis ten behoeve van [eigenaar 4].
7.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich zowel met betrekking tot de vordering van [X] als de vordering van [eigenaar 4] op het standpunt gesteld dat deze vorderingen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
De vordering van [X]
De rechtbank acht de vordering met betrekking tot feit 1, voor het gevorderde bedrag van € 750,-, als vergoeding ter zake van immateriële schade naar billijkheid toewijsbaar, nu naar het oordeel van de rechtbank vast is komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde feit.
Voorts acht de rechtbank de vordering met betrekking tot de onder feit 7 tenlastegelegde mishandeling, voor zover deze betrekking heeft op een bedrag van € 100,-, als vergoeding ter zake van immateriële schade tot dat bedrag naar billijkheid toewijsbaar, nu naar het oordeel van de rechtbank vast is komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 7 bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal derhalve de vordering toewijzen tot een bedrag van € 850,-.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien verdachte van de tenlastegelegde feiten waarop de vordering betrekking heeft, zal worden vrijgesproken.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de onder 1, subsidiair, en 7 bewezenverklaarde strafbare feiten is toegebracht en verdachte voor deze feiten zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 850,-, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [X].
De vordering van [eigenaar 4]
Voor de rechtbank is uit het onderzoek ter terechtzitting vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 3 bewezenverklaarde feit. De rechtbank stelt vast dat deze schade bovendien voldoende met stukken is onderbouwd.
De raadsman heeft aangevoerd dat, nu mogelijk de verzekering van de benadeelde partij een deel van de schade zal vergoeden en stukken hiervan ontbreken, de vordering niet eenvoudig van aard is en daarom niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
De rechtbank overweegt dat de vraag of een deel van de schade ten laste van een verzekeraar kan worden gebracht voor de schadeplichtigheid van verdachte niet relevant is. Niet betwist is immers dat de gehele gevorderde schade - te weten € 88,12 voor de noodruit en € 889,12 voor de definitieve ruit - het gevolg is van het opzettelijk onrechtmatig handelen van verdachte, als gevolg waarvan hij aansprakelijk is voor de gehele schade die de benadeelde partij heeft geleden. De rechtbank acht de vordering derhalve geheel voor toewijzing vatbaar.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 3 bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 977,33, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [eigenaar 4].
8. De vordering tenuitvoerlegging
8.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de vordering tot tenuitvoerlegging ter terechtzitting gewijzigd, in die zin dat wordt gevorderd dat ten aanzien van de bij vonnis van het Hof te 's-Gravenhage d.d. 29 maart 2011 (parketnummer: 22/000008-10) voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden, de proeftijd voor de duur van één jaar wordt verlengd. De officier van justitie heeft daarbij gevorderd dat de bij dit vonnis opgelegde bijzondere voorwaarden, overeenkomstig het bepaalde in artikel 14f van het Wetboek van Strafrecht worden gewijzigd, in die zin dat deze voorwaarden worden uitgebreid met de door de reclassering in zijn rapport geadviseerde bijzondere voorwaarden, te weten:
- een meldplicht bij de reclassering,
- deelname aan een gedragsinterventie,
- een behandelverplichting,
alsmede een contactverbod met betrekking tot [X].
Indien de rechtbank zal beslissen tot oplegging van een gevangenisstraf met een kortere duur van gevorderd, heeft de officier van justitie gepersisteerd bij de vordering tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van het Hof te 's-Gravenhage d.d. 29 maart 2011 (parketnummer: 22/000008-10) voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden.
8.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich namens verdachte primair op het standpunt gesteld dat - mede gelet op de ontkennende houding van verdachte en de inhoud van het reclasseringsrapport - de vordering moet worden afgewezen en de proeftijd voor de duur van één jaar moet worden verlengd. Subsidiair stelt de raadsman voor de vordering deels toe te wijzen en deze om te zetten in een werkstraf zodat verdachte verder aan zijn problemen en toekomst kan werken.
8.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht termen aanwezig voor de toewijzing van de vordering van de officier van justitie van 17 april 2012 tot tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf, waartoe verdachte werd veroordeeld bij onherroepelijk geworden vonnis van het Hof te 's-Gravenhage d.d. 29 maart 2011 (parketnummer: 22/000008-10), nu uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat verdachte de algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, doordat hij zich voor het einde van de proeftijd die bij voormeld vonnis was opgelegd, wederom heeft schuldig gemaakt aan (soortgelijke) feiten. De rechtbank acht de volledige tenuitvoerlegging in de vorm van een gevangenisstraf, mede gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, thans niet op zijn plaats en zal in plaats daarvan een deel van de ten uitvoer te leggen straf, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, omzetten in een taakstraf, bestaande uit een werkstraf van na te melden duur. De rechtbank is van oordeel dat zij veroordeelde daar mee een kans biedt zijn leven op orde te stellen.
9. De toepasselijke wetsartikelen
De op te leggen straffen en maatregelen zijn gegrond op de artikelen:
- 9, 14a, 14b, 14c, 14d, 14g, 22c, 22d, 24c, 36f, 45, 57, 266, 267, 300, 302 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
10. De beslissing
De rechtbank,
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij dagvaarding onder 1, primair, 2, 6 en 8 tenlastegelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding onder 1 primair, 3, 4, 5 en 7 tenlastegelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1, subsidiair;
poging tot zware mishandeling;
ten aanzien van feit 3:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 4:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 5:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen/beschadigen, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 7:
mishandeling;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 10 (tien) maanden;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot 3 (drie) maanden niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
alsmede onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde ter vaststelling van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
alsmede onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
en onder de hierna te noemen bijzondere voorwaarden:
- dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften hem te geven door of namens de stichting Reclassering Nederland, ressort Den Haag, in dit geval GGZ Reclassering Palier te 's-Gravenhage, zolang die instelling zulks nodig acht, ook als dat inhoudt een meldingsgebod, (ambulante) behandeling bij De Waag en het volgen van een leefstijltraining bij Palier;
geeft hierbij opdracht aan bovengenoemde reclasseringsinstelling krachtens het bepaalde bij artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht;
en onder de bijzondere voorwaarde:
dat de veroordeelde gedurende de proeftijd op geen enkele wijze contact zal hebben of zoeken - direct of indirect - met [X];
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [X] gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [X], een bedrag van € 850,-;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
verklaart de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk in de vordering;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 850,-ten behoeve van het slachtoffer genaamd [X];
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 17 (zeventien) dagen;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [eigenaar 4] toe en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [eigenaar 4], een bedrag van € 977,33;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 977,33 ten behoeve van het slachtoffer genaamd [eigenaar 4];
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 19 (negentien) dagen;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
gelast de gedeeltelijke tenuitvoerlegging van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij voormeld vonnis van het Hof te 's-Gravenhage d.d. 29 maart 2011, gewezen onder parketnummer 22/000008-1009 (te weten een gevangenisstraf voor de duur van 7 (zeven) maanden) voor een gedeelte groot drie maanden;
gelast, in plaats van een last tot tenuitvoerlegging te geven van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij voormeld vonnis van het gerechtshof te 's-Gravenhage , ten aanzien van een gedeelte hiervan, te weten gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) maanden, een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair vervangende hechtenis, te weten 120 dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.M.J. Keltjens, voorzitter,
mrs. R. van Zeijst- Repelaer van Driel en M.L. Harmsen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E. Noorlander, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 augustus 2012.
mr. R. van Zeijst- Repelaer van Driel is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
1 Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina's, betreft dit de pagina's van de (vervolg)processen-verbaal met de nummers PL 1626/2011/197220, PL 1620/2011/197220-A en PL 1621/2011/197220-B, van de regiopolitie Hollands Midden, met bijlagen (doorgenummerd respectievelijk blz. 1 t/m 116, 117 t/m 225 en 226 t/m 265).
2 Proces-verbaal van aangifte [X] d.d. 15 januari 2012, blz. 216 en verhoor [X] bij de rechter-commissaris d.d. 17 juli 2012, boven punt 19.
3 Proces-verbaal van aangifte [X] d.d. 15 januari 2012, blz. 216
4 Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] d.d. 29 januari 2012, blz. 243 en 244.
5 Proces-verbaal bevindingen [wijkagent] d.d. 16 januari 2012, blz. 219 en foto blz. 220.
6 Proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 januari 2012, blz. 221.
7 Verklaring verdachte ter terechtzitting op 24 juli 2012.
8 Proces-verbaal verhoor getuige [buurvrouw] d.d. 4 november 2011, blz. 74 en 75.
9 Proces-verbaal aangifte [moeder] d.d. 18 oktober 2011, blz. 62 en 63.
10 Proces-verbaal bevindingen gesprek [X] op 26 oktober 2011, blz. 68, en proces-verbaal bevindingen gesprek met [X] d.d. 24 oktober 2011, blz. 70.
11 Brief medische gegevens d.d. 19 december 2011 GGD Hollands Midden, C.M. Woudenberg- van den Broek, arts/Forensisch geneeskundige, blz. 252.
12 Proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 29 december 2011, blz. 34 en proces-verbaal ter terechtzitting op 24 juli 2012.
13 Proces-verbaal van aangifte [X] d.d. 15 januari 2012, blz. 216.
14 Verhoor [X] bij de rechter-commissaris d.d. 17 juli 2012, onder punt 25.
15 Proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 januari 2012, blz. 222.
16 Proces-verbaal aanhouding d.d. 15 januari 2012, blz. 133 onderaan en blz. 134 bovenaan.
17 Proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 januari 2012, blz. 166 onderaan.
18 Proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 januari 2012, blz. 161.
19 Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 3] d.d. 15 januari 2012, blz. 155 onderaan.
20 Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 4] d.d. 15 januari 2012, blz. 255.
21 Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 5] d.d. 15 januari 2012, blz. 157, en proces-verbaal verhoor getuige [getuige 6] d.d. 15 januari 2012, blz. 253.
22 Proces-verbaal aangifte [eigenaar 1] d.d. 15 januari 2012, blz. 153 (Mazda 323, kleur Paars, [kenteken]); proces-verbaal aangifte [eigenaar14] (mede) namens [eigenaar 2], d.d. 15 januari 2012, blz. 168 en 169 bovenaan (Volkswagen Caddy, kleur rood, 73VVD3); proces-verbaal aangifte [eigenaar 3], d.d. 15 januari 2012, blz. 171 (Opel Meriva, kleur grijs, [kenteken]); proces-verbaal aangifte [eigenaar 4], d.d. 15 januari 2012, blz. 180 (Mazda 323, kleur zwart, [kenteken]); proces-verbaal aangifte [eigenaar 5] (mede namens [eigenaar 6]), d.d. 15 januari 2012, blz. 191 en 192 (Volkswagen, kleur Wit, [kenteken] en Citroën kleur zwart, [kenteken]); proces-verbaal aangifte [aangever] (mede) namens [eigenaar 7], d.d. 15 januari 2012, blz. 199 en 200 (Ford Mondeo, kleur groen, [kenteken]); proces-verbaal aangifte [eigenaar 8], d.d. 15 januari 2012, blz. 202 (Hyundai Atos, kleur blauw, [kenteken]); proces-verbaal aangifte [eigenaar 9] (mede) namens Leaseplan Nederland N.V., d.d. 15 januari 2012, blz. 210 en 211 (Volkswagen Golf kleur zwart, [kenteken]).
23 Proces-verbaal aangifte [eigenaar 10] nr. [adres 1], d.d. 15 januari 2012, blz. 174, proces-verbaal aangifte [eigenaar 12] [adres 3], d.d. 15 januari 2012, blz. 177; proces-verbaal aangifte [aangever] (mede) namens [eigenaar 13], [adres 5], d.d. 15 januari 2012, blz. 183 en 184; proces-verbaal aangifte [aangever] (mede) namens [eigenaar 13], [adres 6], d.d. 15 januari 2012, blz. 187 en 188; proces-verbaal aangifte [aangever] (mede) namens [eigenaar 11] [adres 2], d.d. 15 januari 2012, blz. 195 en 196; proces-verbaal aangifte [aangever] [adres 4], d.d. 15 januari 2012, blz. 207 en 208.
24 Proces-verbaal verhoor verdachte op 15 januari 2012, blz. 144 bovenaan en blz. 145 midden en verklaring van verdachte ter terechtzitting op 24 juli 2012.
25 HR 22 februari 1994, NJ 1994, 379.