beslissing
WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2012/13
rekestnummer: 414667 / HA RK 12-126
zaaknr: 413430 / JE RK 12-461 en 413814 / JE RK 12-519
datum beschikking: 6 april 2012
op het schriftelijke verzoek tot wraking ingevolge artikel 37 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
advocaat mr. H. Plantenga
Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden, vestiging Den Haag Centrum/Scheveningen,
gevestigd te 's-Gravenhage,
hierna te noemen: Bureau Jeugdzorg
strekkende tot wraking van:
mr. J.M. Ghrib,
rechter in de rechtbank te 's-Gravenhage,
hierna te noemen: de rechter.
1. De voorgeschiedenis en het procesverloop.
Ter zitting van 5 maart 2012 heeft de voortgezette behandeling plaatsgevonden van een tweetal door Bureau Jeugdzorg ingediende verzoekschriften, inhoudende een verzoek tot wijziging van een omgangsregeling en een verzoek tot vervangende toestemming voor een medische behandeling (hierna: de hoofdzaak).
Na afloop van de behandeling ter zitting heeft verzoeker bij brief van 2 maart 2012 de rechter gewraakt. Bij brief van 19 maart 2012 heeft de rechter kenbaar gemaakt niet in de wraking te berusten en de wrakingskamer in kennis gesteld van haar standpunt ter zake.
2. De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek.
Op 26 maart 2012 is ter openbare terechtzitting van deze wrakingskamer het wrakingsverzoek behandeld. Verzoeker is verschenen en heeft zijn wrakingsverzoek aan de hand van de door hem overgelegde pleitaantekeningen toegelicht. De rechter is - zoals vooraf bericht - niet verschenen. Namens Bureau Jeugdzorg is [X] verschenen. Zij heeft ter zitting het woord gevoerd.
3. Het standpunt van verzoeker.
Verzoeker heeft - samengevat - aangevoerd dat hij ter zitting om aanhouding van de zaak heeft verzocht totdat hij over het volledige dossier van Bureau Jeugdzorg zou beschikken. De rechter heeft zich over dat verzoek niet uitgelaten. Dat verzoeker over een incompleet dossier beschikte, blijkt uit de afwijzing van een eerder, aan Bureau Jeugdzorg gericht, verzoek hem stukken toe te sturen: dat impliceert dat er meer stukken zijn. Dat het beschikken over alle stukken van belang is, blijkt uit de omstandigheid dat de rechter eenzijdig, en dus verkeerd is voorgelicht over een incident op school. Aangezien verzoeker niet over het complete dossier heeft kunnen beschikken, heeft hij zich niet goed en niet tijdig - de uitspraak in de zaak is bepaald op de dag na de zitting - kunnen verweren tegen de stellingen van Bureau Jeugdzorg. Er is dan ook sprake van een oneerlijke procesgang en een schending van het 'fair trial' beginsel.
4. Het standpunt van de rechter.
De rechter heeft zich - samengevat - op het standpunt gesteld dat het wrakingsverzoek vooruitloopt op de beslissing op het verzoek tot aanhouding. Die beslissing zou deel uitmaken van de beslissing op de verzoekschriften. Overigens kan ook de eventuele afwijzing van het verzoek tot aanhouding geen wrakingsgrond opleveren, aangezien dit een inhoudelijke beslissing betreft waartegen hoger beroep openstaat.
De rechter heeft verder aangevoerd dat het bij verzoekschriftprocedures als de onderhavige gebruikelijk is om onmiddellijk, soms na een korte raadkamer, uitspraak te doen. In dit geval is besloten om de dag na de behandeling ter zitting uitspraak te doen, teneinde verdere uitloop te voorkomen: vanwege een lang pleidooi duurde de behandeling anderhalf uur, terwijl er een half uur voor geagendeerd was.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art. 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
In het midden kan blijven of, zoals de rechter heeft aangevoerd, de beslissing omtrent het verzoek tot aanhouding onderdeel zou uitmaken van de uitspraak. Ook indien met verzoeker wordt aangenomen dat de beslissing hierover al op de zitting is gegeven, kan dat niet tot toewijzing van het wrakingsverzoek leiden. In dat geval betreft het namelijk een beslissing van procesrechtelijke aard waartegen het middel van wraking in beginsel niet met succes kan worden ingesteld. Dat het in dit geval gaat om een beslissing die voor verzoeker onwelgevallig is, kan niet tot de conclusie leiden dat er sprake is van (de schijn van) vooringenomenheid. Omstandigheden op grond waarvan anders geoordeeld zou moeten worden, zijn gesteld noch gebleken.
Derhalve zal als volgt worden beslist.
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
- de verzoeker, via zijn advocaat, mr. H. Plantenga;
- de belanghebbende [belanghebbende], via haar advocaat, mr. J.M. Wigman;
- de belanghebbende, Bureau Jeugdzorg;
- de rechter, mr. Ghrib.
Deze beslissing is gegeven door mr. J.W. du Pon, mr. G.P. van Ham en mr. D. Aarts, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. Snoeijer als griffier en in het openbaar uitgesproken op 6 april 2012.