ECLI:NL:RBSGR:2012:BX2965

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
6 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
414667 / HA RK 12-126 Wrakingummer 2012/12
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van voorzieningenrechter in kort geding met inhoudelijke overeenkomsten met eerdere bodemzaak

In deze zaak is een wrakingsverzoek ingediend tegen de voorzieningenrechter mr. P.H. Blok, die als voorzitter deel uitmaakte van een meervoudige kamer die eerder een vonnis heeft gewezen in een bodemzaak tussen Stichting Brein en Ziggo en XS4ALL. Verzoeksters, bestaande uit T-Mobile Netherlands B.V., Tele2 Nederland B.V., Tele2 Internetdiensten B.V., KPN N.V., KPN B.V. en Stichting Brein, vreesden dat de voorzieningenrechter zich in het kort geding inhoudelijk gebonden zou achten aan het vonnis in de bodemzaak. De wrakingskamer oordeelde echter dat verzoeksters geen partij waren in de bodemzaak en dat de vrees voor vooringenomenheid jegens hen niet objectief gerechtvaardigd was. De wrakingskamer benadrukte dat de voorzieningenrechter het kort geding op zijn eigen merites zal beoordelen, ongeacht de inhoudelijke overeenkomsten met de eerdere zaak. De wrakingskamer wees het verzoek tot wraking af en bepaalde dat de behandeling van het kort geding voortgezet zou worden in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 6 april 2012.

Uitspraak

beslissing
WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2012/12
rekestnummer: 414667 / HA RK 12-126
zaaknr: 413085 / KG ZA 12-156
datum beschikking: 6 april 2012
BESLISSING
op het schriftelijke verzoek tot wraking ingevolge artikel 37 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, in de zaak van:
1. T-Mobile Netherlands B.V.,
gevestigd te 's-Gravenhage,
2. Tele2 Nederland B.V., mede handelend onder de naam Alice en BBNed,
gevestigd te Diemen,
3. Tele2 Internetdiensten B.V.,
gevestigd te Diemen,
advocaat mr. R.D. Chavannes,
hierna gezamenlijk te noemen: T-Mobile c.s.
4. KPN N.V.,
gevestigd te 's-Gravenhage,
5. KPN B.V. mede handelend onder de naam Telfort/Telfort Services,
gevestigd te 's-Gravenhage,
advocaat mr. Chr.A. Alberdingk Thijm,
hierna gezamenlijk te noemen: KPN
verzoeksters
tegen
Stichting Bescherming Rechten Entertainment Industrie Nederland (Brein),
gevestigd te Amsterdam,
advocaat mr. J.C.H. van Manen,
strekkende tot wraking van:
mr. P.H. Blok,
rechter in de rechtbank te 's-Gravenhage,
hierna ook te noemen: de voorzieningenrechter.
1. De voorgeschiedenis en het procesverloop.
Op 11 januari 2012 heeft deze rechtbank vonnis gewezen in de zaak tussen Stichting Brein als eiseres en Ziggo en XS4ALL als gedaagden. Mr. P.H. Blok maakte als voorzitter deel uit van de meervoudige kamer die dat vonnis wees.
Verzoeksters zijn door Stichting Brein in kort geding gedagvaard. Het kort geding zal dienen op 19 april 2012 voor mr. P.H. Blok als voorzieningenrechter.
Bij brief van 5 maart 2012 hebben verzoeksters de voorzieningenrechter gewraakt. Bij brief van 19 maart 2012 heeft de rechter kenbaar gemaakt niet in de wraking te berusten en de wrakingskamer in kennis gesteld van zijn standpunt ter zake.
Stichting Brein en UPC Nederland B.V. en UPC Broadband Operations B.V. (hierna tezamen: UPC) hebben bij brieven van 6 maart 2012 en 14 maart 2012 schriftelijk gereageerd op het wrakingsverzoek.
2. De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek.
Op 26 maart 2012 is ter openbare terechtzitting van deze wrakingskamer het wrakingsverzoek behandeld. T-Mobile c.s. zijn verschenen, bijgestaan door mr. Q.R. Kroes, kantoorgenoot van mr. Chavannes voornoemd. Ook KPN is verschenen, bijgestaan door mr. M.M.E. Antic, kantoorgenoot van mr. Alberdingk Thijm voornoemd. Het wrakingsverzoek is ter zitting door mr. Kroes respectievelijk mr. Antic aan de hand van de door hen overgelegde pleitaantekeningen toegelicht. De voorzieningenrechter is - zoals vooraf bericht - niet verschenen.
3. Het standpunt van verzoekers.
Verzoeksters hebben - samengevat - aangevoerd dat de vrees dat de voorzieningrechter vooringenomen is objectief gerechtvaardigd is, aangezien hij - als voorzitter nog wel - deel uitmaakte van de meervoudige kamer die vonnis heeft gewezen in de hiervoor genoemde bodemzaak van Stichting Brein tegen Ziggo en XS4ALL. Die bodemzaak kent inhoudelijke overeenkomsten met het te voeren kort geding, waarin Stichting Brein op dezelfde rechtsgronden dezelfde rechtsvordering heeft ingesteld tegen dezelfde soort gedaagden als verzoeksters, te weten internet access providers. Te vrezen is dat de voorzieningenrechter zich in kort geding inhoudelijk gebonden zal achten aan het vonnis in de eerdergenoemde bodemzaak.
Verder is het van belang de schijn van partijdigheid te vermijden: het geschil tussen Stichting Brein en verzoekers geniet veel publieke belangstelling en het gezag van de rechterlijke macht zou schade kunnen ondervinden indien dat geschil zou worden beslecht door een rechter die - zo zou dat in de publiciteit kunnen worden ervaren - zijn standpunt daarover al bepaald heeft.
4. Het standpunt van de rechter.
De voorzieningenrechter heeft zich - onder verwijzing naar jurisprudentie - op het standpunt gesteld dat het enkele feit dat een rechter betrokken is geweest bij een eerdere beslissing niet impliceert dat die rechter vooringenomen is, terwijl die omstandigheid evenmin de vrees rechtvaardigt ten aanzien van diens vooringenomenheid. Bijzondere omstandigheden om af te wijken van het vermoeden dat de rechter in staat is om elk geval op de eigen merites te beoordelen, ontbreken. Alleen al daarom kan de wraking niet slagen.
Daarbij komt, aldus de voorzieningenrechter, dat de eerdere beslissing is genomen in een zaak waarin verzoekers geen partij waren. De dragende overwegingen uit die beslissing verwijzen verder niet of nauwelijks naar omstandigheden die specifiek zijn voor een bepaalde provider. Uit de beslissing kan dan ook geen vooringenomenheid jegens verzoekers blijken.
Verder betreft dat wat verzoekers een algemene visie op de verplichting van providers noemen geen feitelijke vaststelling, maar een rechtsoordeel. Het kan niet zo zijn dat een rechter die eerder een oordeel heeft gegeven over een wetsbepaling, niet meer een gelijkende zaak waarin diezelfde wetsbepaling aan de orde is, zou kunnen behandelen.
De omstandigheid dat een rechter moet beslissen in een zaak die feitelijk en/of juridisch gerelateerd is aan een zaak waarbij hij eerder betrokken is, is niet uitzonderlijk en onproblematisch. Uit organisatorisch oogpunt zou het bovendien onpraktisch zijn die zaken steeds door andere rechters te laten doen: de mogelijkheden daartoe zijn op de afdeling intellectueel eigendom beperkt.
Dat het geschil tussen verzoekers en Stichting Brein in de publieke belangstelling staat, brengt niet mee dat er strengere maatstaven moeten worden aangelegd bij de beoordeling van de onpartijdigheid van een rechter.
5. De beoordeling.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art. 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
Van een dergelijke uitzonderlijke omstandigheid is geen sprake. Vooropgesteld dient te worden dat verzoeksters geen partij waren in de bodemzaak waarnaar zij verwijzen, zodat reeds daarom niet valt in te zien dat de vrees voor vooringenomenheid jegens hen objectief gerechtvaardigd is. Dat de partijen in de bodemzaak en het kort geding vergelijkbaar zijn, en dat de vorderingen in kort geding inhoudelijk overeenkomen met die waarop in de hoofdzaak is beslist, zoals verzoeksters stellen, maakt dat oordeel niet anders: uitgangspunt is dat de voorzieningenrechter het kort geding op de eigen merites zal beoordelen.
Daarbij komt dat het uit een oogpunt van organisatie van de rechtspraak binnen een gerecht niet acceptabel is dat een rechter niet over een zaak zou kunnen oordelen die - ook als het niet om dezelfde partijen gaat - feitelijk of juridisch enige overeenkomst vertoont met een eerder door hem gewezen zaak.
Ten slotte valt niet in te zien hoe de gestelde publieke belangstelling voor het kort geding tot een andersluidend oordeel zou nopen.
Derhalve zal als volgt worden beslist.
6. De beslissing.
De wrakingskamer:
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat de behandeling van het kort geding wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
- de verzoeksters, via mr. Kroes voor T-Mobile c.s. en via mr. Antic voor KPN;
- de belanghebbende Stichting Brein, via mr. Van Manen;
- de belanghebbende UPC, via mr. A. Killan;
- de voorzieningenrechter, mr. Blok.
Deze beslissing is gegeven door mr. J.W. du Pon, mr. G.P. van Ham en mr. D. Aarts, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. Snoeijer als griffier en in het openbaar uitgesproken op 6 april 2012.