ECLI:NL:RBSGR:2012:BX2903

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
6 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
413298 / HA RK 12-91
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wraking van de voorzitter van de meervoudige kamer in een ontnemingszaak

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank 's-Gravenhage op 6 april 2012 een verzoek tot wraking behandeld van de voorzitter van de meervoudige kamer die de ontnemingsvordering tegen de verzoeker behandelt. De verzoeker heeft aangevoerd dat de rechtbank in een eerder vonnis zich uitvoerig heeft uitgelaten over zijn vermogenspositie, wat volgens hem de objectief gerechtvaardigde schijn van vooringenomenheid wekt, aangezien dezelfde rechter ook in de ontnemingszaak oordeelt. De wrakingskamer oordeelt echter dat de opmerkingen van de rechtbank in het vonnis over de vermogenspositie van de verzoeker niet betekenen dat de rechtbank vooruitloopt op de beslissingen in de ontnemingszaak. De rechter heeft in de hoofdzaak enkel zijn gemotiveerde oordeel gegeven over de ten laste gelegde feiten en de vrees van de verzoeker voor vooringenomenheid is niet gerechtvaardigd. Het verzoek tot wraking wordt afgewezen en het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

beslissing
WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2012/10
rekestnummer: 413298 / HA RK 12-91
parketnr: 09/754084-07
datum beschikking: 6 april 2012
BESLISSING
op het schriftelijke verzoek tot wraking ingevolge artikel 513 van het Wetboek van Strafvordering,
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
advocaat mr. R.A. van der Horst
tegen
de officier van justitie van het Arrondissementsparket 's-Gravenhage,
strekkende tot wraking van:
mr. E. Rabbie,
rechter in de rechtbank te 's-Gravenhage,
hierna te noemen: de rechter.
1. De voorgeschiedenis en het procesverloop.
Bij vonnis van 8 februari 2010 is verzoeker door de meervoudige kamer van de rechtbank 's Gravenhage veroordeeld tot een gevangenisstraf vanwege - kort gezegd - drugshandel, witwassen en valsheid in geschrift, dan wel het medeplegen ervan (hierna: de hoofdzaak). Voorzitter van de meervoudige kamer was de rechter.
Op 16 januari 2012 heeft de officier van justitie een ontnemingsvordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht ingesteld. Op 10 februari 2012 heeft de behandeling van die vordering op een pro forma zitting een aanvang genomen (hierna: de ontnemingszaak). Voorzitter van de meervoudige kamer die de ontnemingsvordering behandelt, is de rechter.
Per fax van 2 februari 2012 is de rechter namens verzoeker verzocht om zich te verschonen in de ontnemingszaak. Ter zitting van 10 februari 2012 is dit verzoek nader toegelicht. De rechter heeft meegedeeld niet aan het verzoek te zullen voldoen. Daarop heeft verzoeker bij brief van 13 februari 2012 de rechter gewraakt. De rechter heeft in een schriftelijke reactie van 23 februari 2012 kenbaar gemaakt niet in de wraking te berusten en de wrakingskamer in kennis gesteld van zijn standpunt ter zake.
2. De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek.
Op 26 maart 2012 is ter openbare terechtzitting van deze wrakingskamer het wrakingsverzoek behandeld. Verzoeker is aldaar verschenen, bijgestaan door zijn advocaat, mr. Van der Horst. Laatstgenoemde heeft het wrakingsverzoek nader toegelicht. De rechter is - zoals vooraf bericht - niet verschenen. Als officier van justitie was ter zitting aanwezig mr. A.J.M. Paulus.
3. Het standpunt van verzoeker.
Verzoeker heeft - samengevat - aangevoerd dat de rechtbank in het vonnis in de hoofdzaak zich dermate uitvoerig heeft uitgelaten over de vermogenspositie van verzoeker, dat zij vooruitgelopen is op de te nemen beslissingen in de ontnemingszaak . Aangezien de rechter die deel uitmaakte van de meervoudige kamer die het vonnis in de hoofdzaak heeft gewezen, ook deel uitmaakt van de meervoudige kamer die op de ontnemingsvordering beslist, is daarmee de objectief gerechtvaardigde schijn van vooringenomenheid gewekt.
4. Het standpunt van de rechter.
De rechter heeft zich - kort gezegd - op het standpunt gesteld dat het enkele feit dat een rechter in de ontnemingszaak eerder in de hoofdzaak is opgetreden niet betekent dat artikel 6, eerste lid, van het EVRM is geschonden. De overwegingen in het vonnis in de hoofdzaak omtrent de vermogenspositie van verdachte maken dat niet anders, met name niet nu de aan te leggen toets in de ontnemingsprocedure een andere is. Van gebondenheid aan het vonnis in de hoofdzaak - anders dan aan de bewezenverklaring - is geen sprake.
5. Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich gemotiveerd op het standpunt gesteld dat het verzoek tot wraking dient te worden afgewezen.
6. De beoordeling.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 6, eerste lid, van het EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
De enkele omstandigheid dat één van de rechters die oordeelt over de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ook in de procedure in de hoofdzaak is opgetreden, kan niet tot de slotsom leiden dat in de ontnemingsprocedure geen sprake zou zijn van een 'impartial tribunal' als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM (HR 9 september 2009, r.o. 4.3.2, LJN ZC9559). De rechter beslist in het kader van de ontnemingsprocedure immers niet (opnieuw) op de vraag of de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, maar stelt slechts het bedrag vast waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat en welk bedrag de veroordeelde ter ontneming van dat voordeel dient te betalen.
Dat de rechtbank zich in het vonnis in de hoofdzaak heeft uitgelaten over het vermogen van verdachte betekent dan ook niet - gelet op de verschillende rechterlijke toets - dat de rechtbank vooruit is gelopen op de te nemen beslissingen in de ontnemingszaak. De door verzoeker uitgesproken vrees dat de rechter vooringenomen is vindt in het vonnis geen rechtvaardiging: in de bewijsoverwegingen daarvan heeft de rechtbank slechts haar gemotiveerde oordeel gegeven over de ten laste gelegde feiten, daarbij ingaand op de verweren die namens verzoeker zijn gevoerd.
Derhalve zal als volgt worden beslist.
7. De beslissing.
De wrakingskamer:
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 515, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegezonden aan:
- de verzoeker via zijn advocaat, mr. Van der Horst;
- de officier van justitie, mr. Paulus;
- de rechter, mr. Rabbie.
Aldus beslist in raadkamer door mr. J.W. du Pon, voorzitter, mr. G.P. van Ham en mr. D. Aarts, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. Snoeijer als griffier en in het openbaar uitgesproken op 6 april 2012.