beslissing
WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2012/11
rekestnummer: 414621 / HA RK 12-124
zaaksnr: 412276 / FA RK 12-744
datum beschikking: 6 april 2012
op het schriftelijke verzoek tot wraking ingevolge artikel 37 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster,
strekkende tot wraking van:
mr. J.M. Vink,
rechter in de rechtbank te 's-Gravenhage,
hierna te noemen: de rechter.
1. De voorgeschiedenis en het procesverloop.
Ter zitting van 1 maart 2012 is - achter gesloten deuren - de behandeling voortgezet van het verzoekschrift van 31 januari 2012 van [de vader] (hierna: [de vader]) betreffende de uitoefening van het ouderlijk gezag over het minderjarig kind van verzoekster en [de vader] (hierna: de hoofdzaak). Verzoekster is als belanghebbende ter zitting van 1 maart 2012, en eerder, ter zitting van 8 februari 2012 gehoord.
Na afloop van de behandeling ter zitting van 1 maart 2012 heeft verzoekster bij brief van 2 maart 2012 de rechter gewraakt. Bij brief van 15 maart 2012 heeft de rechter kenbaar gemaakt niet in de wraking te berusten en de wrakingskamer in kennis gesteld van haar standpunt ter zake.
2. De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek.
Op 26 maart 2012 is ter openbare terechtzitting van deze wrakingskamer het wrakingsverzoek behandeld. Verzoekster is verschenen en heeft het wrakingsverzoek toegelicht. De rechter is - zoals vooraf bericht - niet verschenen. Als belanghebbende zijn verschenen [de vader], bijgestaan door zijn advocaat mr. A.H. van Haga. Laatstgenoemde heeft ter zitting het woord gevoerd.
Ter zitting heeft verzoekster de wrakingskamer gewraakt. Na schorsing voor beraad heeft de wrakingskamer verzoekster meegedeeld dit verzoek tot wraking van de wrakingskamer niet in behandeling te nemen, omdat het onvoldoende gemotiveerd is. Daarop is de behandeling van het verzoek tot wraking van de rechter voortgezet.
3. Het standpunt van verzoekster.
Verzoekster heeft aangevoerd dat haar een eerlijke procesgang is onthouden, omdat de rechter de vriend van verzoekster -de heer [vriend verzoekster] (hierna: [vriend verzoekster]) - niet heeft toegestaan verzoekster bij te staan, en hem verzocht heeft de zittingszaal te verlaten. De rechter heeft verzoekster evenmin in de gelegenheid gesteld een nieuwe advocaat te raadplegen, nadat verzoekster - kort voor de zitting van 1 maart 2012 - geweigerd had (nog langer) gebruik te maken van de diensten van de haar toegevoegde advocaat.
Verzoekster heeft verder gesteld dat de advocaat van [de vader] met de rechtbank samenspant, aangezien de advocaat tevens werkzaam is als plaatsvervangend griffier bij de Raad van Discipline van het Gerechtshof te 's-Gravenhage.
Ten slotte heeft verzoekster aangevoerd dat de zittingsgriffier zich had moeten verschonen, aangezien de griffier eerder werkzaam is geweest bij de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad).
4. Het standpunt van de rechter.
De rechter heeft aangevoerd dat de behandeling ter terechtzitting van 1 maart 2012 een gesloten familiezitting betrof en dat er naast diegenen die in het proces-verbaal van zitting zijn genoemd - [de vader] en zijn advocaat, verzoekster en een deskundige namens de Raad - geen anderen in de zittingszaal aanwezig waren. Verzoekster heeft geen verzoek gedaan iemand anders tot de zaal toe te laten, terwijl de rechter ook niemand verzocht heeft de zaal te verlaten.
De rechter heeft verder gesteld - onder verwijzing naar het proces-verbaal van zitting van 1 maart 2012 - dat verzoekster er desgevraagd voor heeft gekozen de zaak te behandelen, zonder bijstand van een advocaat. De rechter betwist dat verzoekster heeft verzocht een andere advocaat te raadplegen.
Ten slotte heeft de rechter aangevoerd dat de omstandigheid dat de zittingsgriffier eerder voor de Raad heeft gewerkt niet bezwaarlijk is, ook omdat zij zich nooit met de onderhavige zaak heeft beziggehouden.
Anders dan door de advocaat van [de vader] is bepleit, acht de wrakingskamer het verzoek van verzoekster van 1 maart 2012, mede gelet op het hiervoor geschetste procesverloop en de omstandigheid dat verzoekster niet (langer) werd bijgestaan door een advocaat, niet tardief. Dat betekent dat het wrakingsverzoek inhoudelijk zal worden beoordeeld.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art. 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
De door verzoekster aangevoerde feiten en omstandigheden zoals hiervoor weergegeven leveren geen uitzonderlijke omstandigheid op die zodanige vrees ten aanzien van deze rechter kan rechtvaardigen.
De stelling van verzoekster dat de rechter haar geweigerd heeft zich te laten bijstaan door [vriend verzoekster] en hem verzocht heeft de zittingszaal te verlaten, vindt geen steun in hetgeen in het proces-verbaal van zitting van 8 februari 2012 is opgenomen. Maar zelfs al zou het zo zijn dat de rechter [vriend verzoekster] had gevraagd de zittingszaal te verlaten, dan zou die omstandigheid onvoldoende grond zijn om de vrees voor partijdigheid objectief te kunnen rechtvaardigen. Verzoekster kan immers in een verzoekschriftprocedure als de onderhavige ter zitting alleen zelf mondeling verweer voeren, of zich laten bijstaan door een advocaat.
Ook de stelling dat verzoekster niet in de gelegenheid is gesteld een (nieuwe) advocaat te raadplegen mist feitelijke grondslag: in het proces-verbaal van zitting is vermeld dat verzoekster op de vraag van de rechter of zij zich alsnog wil laten bijstaan door een advocaat antwoordt dat zij 'nu verder wil gaan met de behandeling van deze zaak'.
Voor zover het wrakingsverzoek gericht is tegen de zittingsgriffier en de advocaat van [de vader] faalt het, aangezien de wet bepaalt dat alleen de behandelend rechter gewraakt kan worden. Van enige samenspanning tussen de advocaat - in haar hoedanigheid als plaatsvervangend griffier bij de Raad van Discipline - en de rechtbank is overigens niet gebleken.
Derhalve zal als volgt worden beslist.
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
- verzoekster;
- belanghebbende [de vader] via zijn advocaat, mr. Van Haga;
- de Raad voor de Kinderbescherming;
- de rechter, mr. Vink.
Deze beslissing is gegeven door mr. J.W. du Pon, mr. G.P. van Ham en mr. D. Aarts, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. Snoeijer als griffier en in het openbaar uitgesproken op 6 april 2012.