ECLI:NL:RBSGR:2012:BX2827

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
12 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
413202 / HA RK 12-88 Wrakingnummer 2012/9
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van wrakingsverzoek tegen de rechter in de hoofdzaak en de rechters van de wrakingskamer

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank 's-Gravenhage op 12 maart 2012 uitspraak gedaan over een verzoek tot wraking van de rechter in de hoofdzaak en de rechters van de wrakingskamer. Het verzoek tot wraking was ingediend door verzoeker, die zich in een strafzaak bevond. De wrakingskamer overweegt dat het verzoek tot wraking van de rechters van de wrakingskamer kennelijk misbruik van het rechtsmiddel wraking oplevert, gezien de aangevoerde gronden. Verzoeker heeft geen uitzonderlijke omstandigheden aangedragen die een vrees van vooringenomenheid van de rechter in de hoofdzaak kunnen rechtvaardigen. De wrakingskamer stelt vast dat het aan de rechter is om te bepalen of de behandeling van de zaak ter zitting al dan niet aan te houden. Het verzoek tot wraking wordt afgewezen, en het proces in de hoofdzaak zal worden voortgezet. Tevens wordt bepaald dat verdere wrakingsverzoeken van verzoeker in deze zaak niet in behandeling zullen worden genomen, omdat verzoeker zijn bevoegdheid tot het indienen van wrakingsverzoeken heeft misbruikt.

Uitspraak

beslissing
WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2012/9
rekestnummer: 413202 / HA RK 12-88
zaaknummer: RK11/4577
datum beslissing: 12 maart 2012
BESLISSING
op het schriftelijke verzoek tot wraking ingevolge artikel 513 van het Wetboek van Strafvordering, in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
tegen
de officier van justitie van het Arrondissementsparket 's-Gravenhage,
belanghebbende,
strekkende tot wraking van:
mr. J. Eisses
rechter in de rechtbank te 's-Gravenhage,
hierna te noemen: de rechter.
1 De voorgeschiedenis en het procesverloop
De meervoudige strafkamer van de rechtbank 's-Gravenhage heeft op 15 maart 2011 vonnis gewezen in de zaak (parketnummer 09/607981-10) tegen verzoeker als verdachte.
Belanghebbende heeft bij brief van 18 oktober 2011, gelet op artikel 2, eerste lid, van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden, een bevel afgegeven tot het afnemen van celmateriaal bij verzoeker ten behoeve van DNA-onderzoek, waartoe verzoeker zich op 6 december 2011 diende te melden. Uit het af te nemen celmateriaal wordt verzoekers DNA-profiel bepaald. Het DNA-profiel wordt opgenomen in de landelijke DNA-databank. Het DNA-profiel wordt verder vergeleken met alle DNA-profielen, die in de Nederlandse DNA-databank zitten en met alle DNA-profielen, die opgenomen zijn in de DNA-databanken in het buitenland, voor zover die landen zich hebben aangesloten bij het Verdrag van Prüm (Trb. 2005, 197).
Bij brief van 19 december 2011 heeft verzoeker bezwaar gemaakt tegen voornoemd bevel.
De griffie van deze rechtbank, unit strafzaken, heeft de brief van 19 december 2011 verstaan als een bijzondere volmacht tot het inleveren van een bezwaarschrift ex artikel 7-WDNA, waarvan op 20 december 2011 akte is opgemaakt.
De behandeling van het bezwaarschrift in raadkamer van deze rechtbank is gepland op 14 februari 2012 en verzoeker is in dit kader opgeroepen om te verschijnen.
Verzoeker heeft de rechtbank bij brief van 5 februari 2012 verzocht de DNA-zaak pas te behandelen als hij een nieuwe advocaat heeft gevonden. Voorts heeft hij verzocht deze zaak door de rechtbank Groningen te laten behandelen omdat hij niet wil dat de rechtbank 's-Gravenhage deze zaak behandelt.
Verzoeker heeft bij brief van 9 februari 2012 de rechter medegedeeld dat hij, naar aanleiding van zijn brief van 5 februari 2012 is gebeld door de griffier met de mededeling dat hij toch ter zitting moet verschijnen. Verzoeker heeft daarbij te kennen gegeven dat, indien zijn verzoek om aanhouding van de DNA-zitting niet wordt gehonoreerd, hij direct een verzoek doet tot wraking van de behandelend rechter. Het wrakingsverzoek is vervolgens voorgelegd aan de wrakingskamer.
Bij brief van 14 februari 2012 is verzoeker medegedeeld dat de zitting van de wrakingskamer zal plaatsvinden op 27 februari 2012 en dat zijn verzoek zal worden behandeld door mr. E. Rabbie, mr. S.J. Hoekstra-van Vliet en mr. G.P. van Ham.
Bij brief van 16 februari 2012, ontvangen bij de griffie van de wrakingskamer op 17 februari 2012, heeft verzoeker een verzoek tot wraking van de rechter en/of rechters van de wrakingskamer ingediend.
Bij brief van 17 februari 2012 is verzoeker medegedeeld dat, voorafgaand aan de ontvangst van verzoekers brief van 16 februari 2012, de samenstelling van de wrakingskamer reeds is gewijzigd en dat zijn verzoek zal worden behandeld door mr. L. Alwin, mr. S.J. Hoekstra-van Vliet en mr. G.P. van Ham. Verzoeker is verzocht om mede te delen of hij, gelet op deze wijziging, het verzoek tot wraking van de rechter en/of rechters van de meervoudige wrakingskamer wenst te handhaven.
Verzoeker heeft bij brief van 21 februari 2012 medegedeeld dat hij zijn wrakingsverzoek handhaaft en dat hij tevens een verzoek tot wraking doet van de rechters, die zijn genoemd in de brief van de wrakingskamer van 17 februari 2012. Bij mail van 26 februari 2012 heeft verzoeker zijn wrakingsverzoek van de wrakingskamer nader toegelicht.
2 De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek
Op 27 februari 2012 zijn de wrakingsverzoeken ter openbare terechtzitting behandeld. Verzoeker is niet verschenen. De gewraakte rechter heeft bij brief van 16 februari 2012 haar reactie op het wrakingsverzoek kenbaar gemaakt en medegedeeld niet te zullen verschijnen ter zitting van de wrakingskamer. Belanghebbende, mr. P.M. Gruppelaar, heeft bij brief van 15 februari 2012 een reactie gegeven op het wrakingsverzoek en medegedeeld niet te zullen verschijnen ter zitting van de wrakingskamer.
3 Het standpunt van verzoeker
Verzoeker heeft aan het verzoek tot wraking van de rechter ten grondslag gelegd dat hem ten onrechte niet direct aanhouding van de DNA-zitting is verleend, teneinde hem in de gelegenheid te stellen een advocaat te vinden. Verzoeker stelt dat de griffier hem telefonisch heeft medegedeeld dat de rechter, indien verzoeker niet zou verschijnen op de zitting, zeker in zijn nadeel zou beslissen. Verzoeker stelt dat hij veel advocaten heeft benaderd, maar dat hij geen advocaat kan vinden die bereid is om hem bij te staan, waardoor hij in zijn verdediging wordt geschaad.
Verzoeker heeft aan de handhaving van zijn verzoek tot wraking van de rechters van de (gewijzigde) wrakingskamer, dat zich mede uitstrekt tot wraking van mr. L. Alwin, ten grondslag gelegd dat hij er geen zicht op heeft welke rechter(s) eerder met hem in contact is (zijn) geweest omdat hij zijn dossier niet heeft. Dit dossier bevindt zich bij zijn ex-echtgenote, die sinds meer dan anderhalf jaar niet bereid is zijn dossier af te geven. Zo lang niet duidelijk is welke rechters eerder betrokken zijn geweest bij zijn zaak gaat verzoeker ervan uit dat er sprake is van vooringenomenheid van de behandelend wrakingsrechters.
4 Het standpunt van de rechter
De rechter stelt zich op het standpunt dat het aanhoudingsverzoek vragen bij haar opriep. Derhalve bestond geen aanleiding om de behandeling ter zitting aan te houden. Tijdens de zitting had zij het verzoek van verzoeker met hem willen bespreken. Afhankelijk van het verloop van het gesprek had de behandeling eventueel alsnog aangehouden kunnen worden. De weergave die verzoeker geeft van het telefoongesprek met de griffier, wordt door de griffier niet herkend. Met de beslissing om geen aanhouding te verlenen, die in lijn is met het landelijk aanhoudingenprotocol, is de schijn van partijdigheid niet gewekt.
5 Het standpunt van belanghebbende
Belanghebbende heeft medegedeeld niets aan de zaak te kunnen toevoegen. Alles heeft zich buiten zijn waarneming afgespeeld.
6 De beoordeling
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekend dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.
De wrakingskamer is allereerst van oordeel dat het verzoek tot wraking van de rechters van de wrakingskamer, zich mede uitstrekkend tot de gewijzigde samenstelling, gelet op de daartoe aangevoerde gronden, kennelijk misbruik van het rechtsmiddel wraking oplevert. De wrakingskamer neemt daarbij in aanmerking dat verzoeker zelf stelt niet te weten of de betreffende rechters betrokken zijn geweest bij een eerdere behandeling van zijn zaak en dat verzoeker niet concreet aangeeft waaruit de vooringenomenheid van deze rechters zou kunnen blijken. Daaruit leidt de wrakingskamer af dat verzoeker niet werkelijk twijfels heeft over de onpartijdigheid van de behandelend (wrakings)rechters, maar zijn wrakingsverzoeken kennelijk indient met het doel de voortgang van de aanhangige hoofdprocedure te frustreren. Mede gelet op het belang van een voortvarende behandeling van die procedure acht de wrakingskamer dat misbruik van recht.
Met betrekking tot het verzoek tot wraking van de rechter in de hoofdzaak overweegt de wrakingskamer dat de door verzoeker aangevoerde feiten en omstandigheden zoals hiervoor onder 3 weergegeven niet een uitzonderlijke omstandigheid opleveren die een vrees van vooringenomenheid van deze rechter kan rechtvaardigen. Het behoort tot de bevoegdheid van de rechter om de behandeling van de zaak ter zitting al dan niet aan te houden. Niet aannemelijk is geworden dat de rechter de grenzen van haar regie-bevoegdheid overschreden heeft.
Zoals hierboven overwogen heeft verzoeker zijn bevoegdheid wrakingsverzoeken in te dienen misbruikt. Daarom zal worden bepaald dat volgende wrakingsverzoeken van verzoeker in de onderhavige zaak niet in behandeling zullen worden genomen.
Derhalve zal als volgt worden beslist.
7 De beslissing
De wrakingskamer:
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- bepaalt dat verdere verzoeken om wraking in de onderhavige zaak niet in behandeling worden genomen;
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde in artikel 515, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegezonden aan:
• verzoeker;
• de belanghebbende;
• de rechter.
Aldus ter terechtzitting van deze rechtbank uitgesproken door mr. L. Alwin, voorzitter,
mr. G.P. van Ham en mr. S.J. Hoekstra-van Vliet , rechters, op 12 maart 2012 in
tegenwoordigheid van A.J. Faasse-van Rossum als griffier.