ECLI:NL:RBSGR:2012:BX1329

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
28 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/708 MAW
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om aanstelling in loopbaanfase 3 van het Flexibel Personeelssysteem (FPS) door de minister van Defensie

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 28 juni 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een militair, en de minister van Defensie. Eiser had verzocht om in aanmerking te komen voor een aanstelling in loopbaanfase 3 van het Flexibel Personeelssysteem (FPS). Dit verzoek werd door de minister afgewezen op basis van het criterium van beschikbare formatieruimte, zoals vastgelegd in de Nota van 8 december 2008. Eiser stelde dat deze criteria niet op hem van toepassing waren, aangezien hij geen BBT-er was en zijn aanstelling in fase 2 van het FPS voor onbepaalde tijd zou voortduren.

De rechtbank oordeelde dat de minister een discretionaire bevoegdheid had bij de beoordeling van het verzoek van eiser. De rechtbank concludeerde dat de minister onvoldoende had onderbouwd dat er geen formatieve ruimte beschikbaar was voor eiser, vooral gezien het feit dat eiser zijn aanstelling tot 14 april 2018 kon behouden. De rechtbank vond dat de motivering van de afwijzing niet voldeed aan de eisen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat de minister niet had aangetoond dat er geen loopbaanperspectief voor eiser was.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond, vernietigde het bestreden besluit van de minister en droeg de minister op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd de minister veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 874, en diende de Staat der Nederlanden het griffierecht van € 150 te vergoeden. Deze uitspraak is openbaar gedaan op 28 juni 2012.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Afdeling 3, enkelvoudige kamer
Reg.nr.: AWB 11/708 MAW
UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
In het geding tussen
[eiser], wonende te [plaats],
gemachtigde mr. C. van Kins,
en
de minister van Defensie, verweerder.
I PROCESVERLOOP
Bij rekest van 29 maart 2010 heeft eiser verzocht om in aanmerking te komen voor een aanstelling in loopbaanfase 3 van het FPS. Bij besluit van 21 juni 2010 is dit verzoek afgewezen. Tegen dit besluit heeft eiser een bezwaarschrift ingediend.
Bij brief van 14 oktober 2010 is de motivering van de afwijzing gewijzigd.
Bij brief van 22 oktober 2010 heeft eiser de gronden van het bezwaar aangevuld.
Bij besluit van 10 december 2010 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Bij brief van 20 januari 2011 heeft eiser tegen dit besluit beroep ingesteld.
Het beroep is ter zitting behandeld op 9 maart 2011.
Eiser is verschenen en werd bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. E. van der Marel, C.E. van Drongelen-van de Stoef en T.A. Groenewoud .
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting met toepassing van artikel 8:64, eerste lid van de Awb geschorst teneinde eiser de gelegenheid te geven kennis te nemen van twee door verweerder ter zitting overgelegde nota's.
Na verkregen toestemming van partijen als bedoeld in 8:57 van de Awb heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
II OVERWEGINGEN
1 Eiser is met ingang van 4 januari 1999 voor bepaalde tijd aangesteld bij het beroepspersoneel van de Koninklijke Luchtmacht. Bij besluit van 17 februari 2009 is zijn aanstelling voor bepaalde tijd met ingang van 4 juni 2009 omgezet naar een aanstelling bij de krijgsmacht loopbaanfase 2 van het Flexibel Personeelssysteem (FPS).
2 Eiser heeft in beroep, samengevat, het volgende aangevoerd. Het rekest van eiser is ten onrechte afgewezen op grond van het criterium beschikbare formatieruimte. Dit criterium is opgenomen in de nota "Voorlopige voorziening overgang van BBT-ers naar FPS" van 8 december 2008 (hierna: de Nota van 8 december 2008). De in deze nota opgenomen criteria hebben echter alleen betrekking op de situatie waarin een BBT-er, niet zijnde een soldaat of korporaal of overeenkomstige rang, ingedeeld wordt in fase 3. Eiser is geen BBT-er en in zijn geval is er geen sprake van een overgang van een BBT-aanstelling naar een fase-aanstelling. Het naar analogie toepassing geven van de voornoemde nota is in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. Subsidiair stelt eiser dat verweerder op geen enkele wijze inzichtelijk heeft gemaakt dat momenteel de vullinglijn Defensiebreed is overschreden. Bovendien beschikt eiser over een fase 2 aanstelling, die voor onbepaalde tijd voortduurt. Eiser heeft dus binnen de formatieve ruimte van Defensie een plek en zal deze plek, afhankelijk van een eventuele wijziging van het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR), in ieder geval voor langere tijd behouden. Nu Defensie sowieso voor onbepaalde tijd, of in ieder geval voor langere tijd, een plek voor eiser beschikbaar dient te houden binnen de organisatie, gaat het argument dat er momenteel geen formatieve ruimte is niet op.
3 Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat de uitgangspunten in de Nota van 8 december 2008 en de nota "Afwijking voorlopige voorziening overgang van BBT-ers naar FPS" van 11 februari 2009 (hierna: de Nota van 11 februari 2009) op eiser van toepassing zijn. Verweerder heeft gesteld dat voor hem geen verplichting bestaat om tot verlening van een aanstelling in fase 3 van het FPS over te gaan. Bij de toekenning van een aanstelling fase 3 moet blijkens de Nota van 8 december 2008 rekening worden gehouden met enerzijds de organisatiebehoefte en de kwantitatieve en kwalitatieve eisen en anderzijds de geschiktheid van de militair. Het functioneren van eiser staat niet in de weg aan een aanstelling in fase 3. Defensiebreed is echter sprake van overschrijding van personele vullingslijnen. Dit heeft reeds geresulteerd in een neerwaartse bijstelling van aanstellingsopdrachten. Op dit moment worden ook geen vacatures voorzien en er is geen sprake van het beschikbaar zijn van voldoende formatieve ruimte. Er is derhalve in redelijkheid besloten het verzoek van eiser tot verkrijging van een FPS fase 3 aanstelling niet te honoreren.
4 De rechtbank overweegt als volgt.
4.1 De rechtbank stelt voorop dat verweerder ter zake van het in aanmerking brengen voor een aanstelling in loopbaanfase 3 van het FPS een discretionaire bevoegdheid toekomt, zodat de rechtbank een uit hoofde van die bevoegdheid genomen besluit slechts terughoudend kan toetsen. Bij die toetsing dient de rechtbank te beoordelen of verweerder na afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen, en daarbij niet anderszins heeft gehandeld in strijd met enige ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, de algemene beginselen van behoorlijk bestuur daaronder begrepen.
4.2 Ter zitting heeft verweerder de motivering van de afwijzing van eisers verzoek andermaal aangepast. De in het bestreden besluit genoemde twee nota's zijn niet op eiser van toepassing, aangezien zij richtlijnen geven hoe om te gaan met de overgang van militairen met een BBT-aanstelling naar FPS, terwijl eiser ten tijde van zijn verzoek geen BBT-aanstelling had, maar een aanstelling fase 2 FPS. De in deze nota's genoemde criteria, te weten beschikbare formatieruimte en geschiktheid van de militair dienen evenwel, aldus verweerder, analoog te worden toegepast; immers dit zijn de ook voorheen voor overgang van aanstelling voor bepaalde tijd naar aanstelling voor onbepaalde tijd gehanteerde criteria.
Onder verwijzing naar de nota "Sturingsaanwijzingen Vulling 2010" van 7 april 2010 en de nota "Personele vulling 2010 versus personele kaders 2010" van 16 april 2010 stelt verweerder dat die formatieruimte er niet is.
Bovendien moet er naast de - in het geval van eiser niet betwiste - geschiktheid gekeken worden naar de organisatiebehoefte wat betekent dat er in het licht van een aanstelling voor onbepaalde tijd -fase 3- loopbaanmogelijkheden moeten zijn, die er volgens verweerder voor eiser niet zijn.
Ter zitting is komen vast te staan dat eiser zijn aanstelling (in de rang van sergeant) in ieder geval tot 14 april 2018 kan behouden, casu quo dat er tot dat moment wèl formatieruimte voor eiser beschikbaar is.
4.3 Hoewel verweerder in zijn steeds aangepaste motivering niet duidelijk is geweest acht de rechtbank het door verweerder hier hanteren van de genoemde criteria in beginsel niet onredelijk.
Echter, het op de nota's van 7 en 16 april 2010 gebaseerde gebrek aan formatieruimte is gezien de in ieder geval tot 14 april 2018 wel bestaande ruimte geen deugdelijk argument. Voorts is het op de lange termijn ontbreken van voldoende loopbaanperspectief niet, dan wel onvoldoende onderbouwd. Dat eiser voor 14 april 2015 alsnog in het kader van het per 1 februari 2011 in werking getreden artikel 29c van het AMAR een besluit over eventuele doorstroming naar fase 3 zal krijgen doet hieraan niet af; het gaat nu immers om de afwijzing van het verzoek van eiser zoals hij dit op 29 maart 2010 heeft gedaan.
4.4 Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit wegens motiveringsgebrek vernietigd dient te worden. Dit motiveringsgebrek is in de loop van de procedure onvoldoende hersteld, zodat de rechtbank geen aanleiding ziet de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. Verweerder dient een nieuw besluit te nemen.
Het beroep is gegrond.
4.5 Verweerder zal worden veroordeeld in de proceskosten van eiser, die op de voet van het bepaalde in het besluit proceskosten bestuursrecht worden vastgesteld op € 874,= ( 1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting; wegingsfactor 1).
III BESLISSING
De Rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt het bestreden besluit van 10 december 2010,
draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de inhoud van deze uitspraak,
veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten in beroep, te weten € 874,=,
bepaalt dat de Staat der Nederlanden (ministerie van defensie) aan eiser het door hem betaalde griffierecht, te weten €150,=, vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. D.G.J. Dop, in tegenwoordigheid van de griffier
mr. I.N. Powell.
Uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2011.
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.