Nevenzittingsplaats Arnhem
Registratienummer: AWB 11/30992
Datum uitspraak: 26 april 2012
Ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
[naam eiser],
geboren op [geboortedatum],
v-nummer [nummer],
van Angolese nationaliteit,
eiser,
gemachtigde mr. C.T.G. van Schie,
het bestuur van het het Centraal Orgaan opvang asielzoekers,
verweerder.
Bij brief van 20 juli 2011 heeft eiser een aanvraag tot vergoeding van de kosten voor het laten verrichten van een contra-expertise dactyloscopie ingediend.
Bij brief van 1 augustus 2011 heeft verweerder eiser verzocht om aanvullende gegevens.
Bij brief van 15 augustus 2011 heeft eiser voldaan aan het verzoek van verweerder en de aanvullende gegevens verstrekt.
Bij besluit van 31 augustus 2011 heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Tegen dit besluit heeft eiser op 26 september 2011 beroep ingesteld.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 29 februari 2012. Partijen zijn met kennisgeving vooraf niet verschenen.
1. Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 8:69 van de Awb, dient de rechtbank het bestreden besluit — de motivering waarop dit besluit berust daaronder begrepen — te toetsen aan de hand van de tegen dat besluit aangevoerde beroepsgronden.
2. Verweerder heeft het verzoek afgewezen omdat de kosten van de door eiser gewenste contra-expertise niet voor vergoeding in aanmerking komen aangezien het niet noodzakelijk is een dergelijke contra-expertise te verrichten.
3. Eiser heeft betoogd dat wel sprake is van noodzakelijke kosten. Hij heeft immers geen aanbod gekregen in het kader van de Regeling afwikkeling nalatenschap oude Vreemdelingenwet omdat hij asiel zou hebben aangevraagd in Frankrijk. Dit zou blijken uit aldaar afgenomen vingerafdrukken, maar eiser bestrijdt dat deze van hem zijn en wenst deze vingerafdrukken nader te laten onderzoeken via een contra-expertise.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
5. Ingevolge artikel 3, tweede lid, van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers (hierna: Wet COa) is verweerder belast met de materiële en immateriële opvang van asielzoekers.
Op grond van artikel 12 van de Wet COa kan de minister regels stellen met betrekking tot verstrekkingen aan asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen als bedoeld in artikel 3, tweede lid.
6. De Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (hierna: de Rva 2005) strekt ter uitvoering van artikel 12 van de Wet COa.
In artikel 3 van de Rva 2005 is bepaald aan welke categorieën asielzoekers of daarmee gelijk te stellen categorieën vreemdelingen door het COa opvang wordt geboden.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder g van de Rva 2005 omvat de opvang in een opvangcentrum in elk geval betaling van buitengewone kosten.
Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de Rva 2005 kan een asielzoeker een vergoeding ontvangen voor buitengewone kosten, als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder g, die hij heeft gemaakt.
Ingevolge het tweede lid zijn buitengewone kosten noodzakelijke kosten die vanwege hun aard of hoogte in redelijkheid niet geacht kunnen worden door de asielzoeker zelf te worden betaald.
7. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) in haar uitspraak van 19 maart 2010 (LJN: BL9320) heeft overwogen komt verweerder bij de toepassing van artikel 17, eerste lid en tweede lid, van de Rva 2005, gelet op de tekst en de toelichting daarop, beoordelingsvrijheid toe, waarvan de invulling tot zijn verantwoordelijkheid behoort. Het is aan verweerder om te beoordelen of de kosten noodzakelijk zijn en naar aard en omvang in redelijkheid niet kunnen worden geacht door de asielzoeker zelf te worden betaald. Het staat verweerder vrij, gezien zijn beperkte financiële middelen, rekening te houden met de aard en omvang van de kosten waarvoor vergoeding wordt gevraagd. De rechtbank dient die beoordeling terughoudend te toetsen. Deze terughoudende toetsing laat onverlet dat de rechtbank moet toetsen of de besluitvorming over de vraag, of sprake is van noodzakelijke kosten als bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de Rva 2005, voldoet aan algemene rechtsbeginselen, met name wat betreft de zorgvuldigheid en kenbaarheid van de motivering.
8. In geschil is of er grond bestaat voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de kosten voor het opstellen van een contra-expertise dactyloscopie geen noodzakelijke kosten zijn als bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de Rva 2005.
9. Uit de rechtspraak van de Afdeling, bijvoorbeeld een uitspraak van 21 december 2010 van de Afdeling (LJN: BO8934), volgt dat, indien de rechter de juistheid van onderzoeksresultaten van feiten (een deskundigenbericht) kan toetsen zonder een contra-expertise, de kosten hiervoor geen noodzakelijke kosten zijn die voor vergoeding in aanmerking komen.
De rechtbank stelt vast dat de rechter de juistheid van onderzoeksresultaten van feiten zonder contra-expertise kan toetsen indien de bewijslast voor die feiten bij het bestuursorgaan ligt. In dat geval is het immers voldoende om dit bewijs te ontzenuwen door concrete aanknopingspunten aan te dragen voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van de onderzoeksresultaten en daarvoor is een contra-expertise niet noodzakelijk.
Verweerder heeft zich in dit geval naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat de vingerafdrukken onderzoeksresultaten van vastgestelde feiten betreffen die in het bewijsdomein van verweerder liggen, waarvan de rechter dient te toetsen of eiser concrete aanknopingspunten heeft aangevoerd over de juistheid en volledigheid van dat onderzoek. Een contra-expertise is aldus niet noodzakelijk om in rechte deze onderzoeksresultaten te betwisten, in de zin van ontzenuwen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de kosten voor een dactyloscopisch onderzoek geen noodzakelijke kosten zijn, als bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de Rva 2005
De omstandigheid dat de IND eiser in haar schrijven van 18 mei 2011 in de gelegenheid heeft gesteld een contra-expertise te laten verrichten, maakt evenmin dat verweerder gehouden is de kosten voor het opstellen daarvan te vergoeden.
10. Uit het voorgaande volgt dat het beroep ongegrond is. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.W.P. van Gastel, rechter, in tegenwoordigheid van mr.drs. S.A.G. Piras, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 26 april 2012.
Rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de verzending van een afschrift hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing. Een afschrift van de uitspraak dient overgelegd te worden. Meer informatie treft u aan op de website van de Raad van State (www.raadvanstate.nl).