ECLI:NL:RBSGR:2012:BW6762

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
24 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 12/4390
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen inreisverbod gelijktijdig met asielbesluit

In deze zaak gaat het om een beroep tegen een inreisverbod dat gelijktijdig met een asielbesluit is opgelegd aan eiser, een Afghaanse nationaliteit. De rechtbank 's-Gravenhage oordeelt dat het inreisverbod, opgelegd bij besluit van 7 februari 2012, onderdeel uitmaakt van de beschikking tot afwijzing van de asielaanvraag. Dit betekent dat eiser direct beroep kan instellen tegen het inreisverbod zonder dat eerst bezwaar is gemaakt. De rechtbank overweegt dat er geen grond is voor het oordeel dat de implementatie van de Terugkeerrichtlijn niet correct is uitgevoerd, en dat de opgelegde duur van het inreisverbod van tien jaar rechtmatig is. Eiser heeft geen individuele omstandigheden aangevoerd die een kortere duur van het inreisverbod rechtvaardigen. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan op 24 mei 2012.

Uitspraak

RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE
Vreemdelingenkamer
Nevenzittingsplaats Arnhem
Registratienummer: AWB 12/4390
Datum uitspraak: 24 mei 2012
Uitspraak
Ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
inzake
[naam eiser],
geboren op [geboortedatum],
v-nummer [nummer]
van Afghaanse nationaliteit,
eiser,
gemachtigde mr. M.J.A. Rinkes,
tegen
de Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel,
Immigratie- en Naturalisatiedienst,
verweerder.
Het procesverloop
Bij besluit van 7 februari 2012 heeft verweerder de aanvraag van eiser van 30 januari 2012 tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen. Verweerder heeft tevens een inreisverbod opgelegd voor de duur van tien jaar, gerekend vanaf de datum dat eiser Nederland daadwerkelijk heeft verlaten.
Op 8 februari 2012 heeft eiser hiertegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 11 april 2012. Eiser is verschenen bij gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. R.A.P.M. van der Zanden.
De beoordeling
Ten aanzien van het beroep voor zover gericht tegen de afwijzing van de asielaanvraag
1. Ter zitting heeft de gemachtigde namens eiser aangegeven het beroep voor zover gericht tegen de weigering een verblijfsvergunning te verlenen niet te handhaven, omdat eiser, zoals ook blijkt uit de door hem ondertekende vertrekverklaring van de Internationale Organisatie voor Migratie (hierna: de IOM), op 12 maart 2012 vrijwillig met behulp van die organisatie naar Afghanistan is vertrokken.
Ten aanzien van het beroep voor zover gericht tegen het inreisverbod
2. Het door eiser ingestelde beroep richt zich tevens tegen het uitgevaardigde inreisverbod. Met eiser is de rechtbank van oordeel dat eiser in zoverre nog belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het door hem ingestelde beroep.
3. De rechtbank ziet zich allereerst voor de (ambtshalve te beantwoorden) vraag gesteld of zij bevoegd is van het beroepschrift, voor zover dit ziet op het inreisverbod, kennis te nemen. Hieromtrent wordt het volgende overwogen.
4. Op 31 december 2011 is de wet van 15 december 2011 tot wijziging van de Vw 2000 ter implementatie van Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (hierna: de Terugkeerrichtlijn) in werking getreden (Staatsblad 2011, 663).
5. Ingevolge artikel 45, eerste lid, van de Vw 2000, zoals dit per 31 december 2011 is komen te luiden, geldt, voor zover hier van belang, de beschikking waarbij een aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wordt afgewezen, als terugkeerbesluit, tenzij reeds eerder een terugkeerbesluit tegen de vreemdeling is uitgevaardigd en aan de daaruit voortvloeiende terugkeerverplichting niet is voldaan. Deze (meeromvattende) beschikking heeft de in het eerste lid genoemde, en van rechtswege intredende, rechtsgevolgen.
Ingevolge het aan artikel 45 van de Vw 2000 toegevoegde achtste lid kan de beschikking als bedoeld in het eerste lid, tevens een inreisverbod inhouden.
Ingevolge artikel 79, eerste lid, van de Vw 2000 is hoofdstuk 7, afdeling drie, van de Vw 2000 slechts van toepassing indien beroep wordt ingesteld tegen, voor zover hier van belang, een besluit omtrent het afwijzen van een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
6. Volgens de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Vw 2000 ter implementatie van de Terugkeerrichtlijn wordt met het achtste lid van artikel 45 van de Vw 2000 tot uitdrukking gebracht dat het inreisverbod deel kan uitmaken van de meeromvattende beschikking, waarmee wordt beoogd een concentratie van rechtsmiddelen te bewerkstelligen, in die zin dat de rechter tegelijk met de gevolgen van de beschikking, bedoeld in het eerste lid, ook een oordeel kan geven over het eventuele inreisverbod en de gevolgen van die laatste maatregel.
7. Gelet op de redactie van artikel 45, achtste lid, van de Vw 2000, in samenhang gelezen met de hiervoor weergegeven bedoeling van de wetgever om concentratie van rechtsbescherming te bewerkstelligen, maakt het gelijktijdig met de beschikking tot afwijzing van een asielaanvraag opgelegde inreisverbod onderdeel uit van die beschikking. Dit betekent dat artikel 79, eerste lid, van de Vw 2000 ook betrekking heeft op het van de beschikking tot weigering van de asielaanvraag deel uitmakende inreisverbod. Omdat ingevolge artikel 80 van de Vw 2000 tegen de beschikking tot afwijzing van de asielaanvraag rechtstreeks beroep openstaat, is de rechtbank evenzeer bevoegd om van het beroepschrift, voor zover gericht tegen het inreisverbod, kennis te nemen, zonder dat eerst bezwaar is gemaakt.
8. Eiser kan zich niet verenigen met (de opgelegde duur van) het inreisverbod.
9. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn gaat het terugkeerbesluit gepaard met inreisverbod, indien er geen termijn voor vrijwillig vertrek is toegekend of indien niet aan de terugkeerverplichting is voldaan.
Ingevolge artikel 11, tweede lid, van de Terugkeerrichtlijn wordt de duur van het inreisverbod volgens alle relevante omstandigheden van het individuele geval bepaald en bedraagt deze in principe niet meer dan vijf jaar. De duur kan meer dan vijf jaar bedragen indien de onderdaan van een derde land een ernstige bedreiging vormt voor de openbare orde, de openbare veiligheid of de nationale veiligheid.
10. De Terugkeerrichtlijn is geïmplementeerd in de Vw 2000 en het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: het Vb 2000), Staatsblad 2011, 664.
11. Ingevolge artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 vaardigt verweerder een inreisverbod uit tegen de vreemdeling die geen gemeenschapsonderdaan is, op wie artikel 64 niet van toepassing is en die Nederland niet uit eigen beweging binnen de daarvoor geldende termijn heeft verlaten.
Ingevolge artikel 66a, vierde lid, van de Vw 2000 wordt het inreisverbod gegeven voor een bepaalde duur, die ten hoogste vijf jaren bedraagt, tenzij de vreemdeling naar het oordeel van verweerder een ernstige bedreiging vormt voor de openbare orde, de openbare veiligheid of de nationale veiligheid. De duur wordt berekend met ingang van de datum waarop de vreemdeling Nederland daadwerkelijk heeft verlaten.
Ingevolge artikel 66a, achtste lid, van de Vw 2000 kan verweerder, in afwijking van het eerste lid van dat artikel, om humanitaire of andere redenen afzien van het uitvaardigen van een inreisverbod.
Ingevolge artikel 66b, tweede lid, van de Vw 2000 kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld over de toepassing van deze afdeling.
12. Ter uitvoering van artikel 66a, achtste lid, van de Vw 2000 is in artikel 6.5, eerste en tweede lid, van het Vb 2000 een aantal categorieën vreemdelingen opgesomd, tegen welke als regel geen inreisverbod wordt uitgevaardigd. In het vijfde lid is bepaald dat bij ministeriële regeling andere gevallen kunnen worden aangewezen waarin het inreisverbod om humanitaire of andere redenen achterwege wordt gelaten dan wel opgeheven.
13. Ter uitvoering van artikel 66a, vierde lid, van de Vw 2000 is in artikel 6.5a, eerste lid, van het Vb 2000 met betrekking tot de duur van het inreisverbod de hoofdregel neergelegd dat de maximale duur twee jaren bedraagt. In het tweede tot en met zesde lid is bepaald in welke gevallen naar beneden of naar boven wordt afgeweken van deze duur.
Volgens artikel 66a, vijfde lid, van het Vb 2000 bedraagt de duur van het inreisverbod ten hoogste tien jaren, indien het betreft een vreemdeling die een ernstige bedreiging vormt voor de openbare orde of de openbare veiligheid. Onder c van dit artikellid is bepaald dat deze ernstige bedreiging kan blijken uit de omstandigheid dat hem artikel 1 (F) van het Vluchtelingenverdrag wordt tegengeworpen.
14. In de nota van toelichting op artikel 6.5a van het Vb 2000 is op pagina 24 het volgende opgemerkt:
‘Teneinde te voldoen aan de verplichting die is neergelegd in de richtlijn om de duur te bepalen volgens alle relevante omstandigheden van het individuele geval is in artikel 6.5a opgenomen dat de duur niet meer mag bedragen dan de daar vermelde duur, die afhankelijk is van de reden waarom het inreisverbod wordt opgelegd. Het is de minister voor Immigratie en Asiel daarom wel toegestaan om een kortere duur vast te stellen en het is dan ook de bedoeling, dat die duur inderdaad afhankelijk moet zijn van de individuele omstandigheden van het geval en dat daarbij bepaalde grenzen niet mogen worden overschreden.
Voor het overige wordt de implementatie van artikel 11, tweede lid, veilig gesteld door de bestaande artikelen 3:2 en 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht. Daarin is immers, voor zover hier van belang, bepaald dat het bestuursorgaan de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen afweegt en dat de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit niet onevenredig mogen zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.’
15. Uit het voornemen, dat in het besluit van 7 februari 2012 is herhaald en ingelast, blijkt dat verweerder eiser een inreisverbod heeft opgelegd voor de duur van tien jaar, gerekend vanaf de datum waarop eiser Nederland daadwerkelijk heeft verlaten, omdat eiser moet worden beschouwd als een ernstige bedreiging voor de openbare orde als bedoeld in artikel 6.5a, vijfde lid, van het Vb 2000. Daaraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat in rechte is komen vast te staan dat op eiser artikel 1(F), onder b, van het Vluchtelingenverdrag van toepassing is geacht, nu hij in verband moet worden gebracht met ernstige niet-politieke misdrijven.
Naar aanleiding van hetgeen eiser in de zienswijze ten aanzien van (de duur van) het opgelegde inreisverbod heeft aangevoerd heeft verweerder in het besluit van
7 februari 2012 uiteengezet dat de maximale duur van het inreisverbod afhankelijk is van het bepaalde in artikel 6.5a van het Vb 2000. In dit artikel is de ernst van de aanleiding om tot het opleggen van een inreisverbod over te gaan verdisconteerd. Om die reden wordt, behoudens door eiser aangevoerde en nader onderbouwde bijzondere individuele omstandigheden, de maximale duur opgelegd, zoals die in de verschillende onderdelen van artikel 6.5a van het Vb 2000 staan genoemd. Nu door eiser geen bijzondere individuele omstandigheden zijn aangevoerd zijn er, aldus verweerder, geen gronden die nopen tot afwijking van de in artikel 6.5a van het Vb 2000 gegeven duur van het inreisverbod.
16. Niet in geschil is dat eiser Nederland niet uit eigen beweging binnen de daarvoor geldende termijn heeft verlaten, zodat verweerder bevoegd, en, gelet op artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000, in beginsel gehouden is om een inreisverbod op te leggen.
17. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen grond om aan te nemen dat met de in artikel 6.5a van het Vb 2000 vastgelegde normering ten aanzien van de duur van het inreisverbod voor verschillende categorieën vreemdelingen een onjuiste omzetting van de Terugkeerrichtlijn, in het bijzonder het voorschrift dat de duur van het inreisverbod wordt bepaald volgens alle omstandigheden van het individuele geval, heeft plaatsgevonden. Daartoe wordt overwogen dat door verschillende categorieën op te nemen in artikel 6.5a van het Vb 2000, en de wijze waarop dat in die bepaling vorm heeft gekregen, op voorhand door verweerder reeds voldoende met (belangrijke) individuele omstandigheden rekening wordt gehouden bij bepaling van de duur van het inreisverbod. Voorts dient in aanmerking te worden genomen dat de termijnen, bedoeld in artikel 6.5a van het Vb 2000, maximale termijnen zijn, waarvan, indien de door de vreemdeling gestelde omstandigheden daartoe aanleiding geven, ten gunste van de vreemdeling kan worden afgeweken. Deze omstandigheden kunnen, gelet op artikel 66a, achtste lid, van de Vw 2000, en de nadere precisering daarvan in artikel 6.5 van het Vb 2000, zelfs grond bieden om af te zien van het uitvaardigen van een inreisverbod. Op deze wijze is de op basis van de Terugkeerrichtlijn vereiste individuele beoordeling naar het oordeel van de rechtbank voldoende gewaarborgd.
18. Voor zover eiser heeft beoogd te betogen dat bij het opleggen van het inreisverbod geen rekening is gehouden met individuele omstandigheden op basis waarvan ten gunste van hem de duur van het inreisverbod moet worden beperkt overweegt de rechtbank dat eiser naar aanleiding van het voornemen tot het uitvaardigen van een inreisverbod zijn zienswijze daarop naar voren heeft kunnen brengen, in welk kader eiser bijzondere, op hem betrekking hebbende, omstandigheden naar voren had kunnen brengen. Nu eiser in die zienswijze, noch in een later stadium, individuele omstandigheden naar voren heeft gebracht en er voorts geen aanwijzingen zijn dat verweerder ten onrechte artikel 6.5a, vijfde lid, onder c, van het Vb 2000 op eiser van toepassing heeft geacht, is er geen grond voor het oordeel dat verweerder ontoereikend heeft gemotiveerd dat geen aanleiding bestond om af te wijken van de in artikel 6.5a, vijfde lid, van het Vb 2000 opgenomen norm, en kan het standpunt van verweerder dat met juistheid een inreisverbod voor de duur van tien jaren is uitgevaardigd stand houden. De beroepsgrond faalt.
19. Eiser heeft tenslotte, onder verwijzing naar een brief van VluchtelingenWerk Nederland van 17 oktober 2011, betoogd dat de wijze van implementatie van de Terugkeerrichtlijn niet in overeenstemming is met de arresten van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in de zaken El Dridi (28 april 2011; C-61/11) en Achughbabian (6 december 2011; C-329/11). Volgens eiser volgt uit deze arresten dat het opleggen van een strafrechtelijke sanctie wegens het overtreden van een inreisverbod in strijd is met de bedoeling van de Terugkeerrichtlijn.
20. De rechtbank overweegt dat in het thans voorliggende besluit uitsluitend het inreisverbod voorligt. De vraag naar de relatie tussen strafbaarstelling van dat verbod en de bedoeling van de Terugkeerrichtlijn kan aan de orde komen indien daadwerkelijk wordt overgegaan tot strafrechtelijke vervolging wegens overtreding van het inreisverbod en is daarom voorbehouden aan de strafrechter. Ook deze beroepsgrond faalt derhalve.
21. Derhalve is het beroep ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.S.M. Bak, voorzitter, en mrs. J.J.W.P. van Gastel en M.C. Gerritsen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Barzilay, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Uitgesproken in het openbaar op 24 mei 2012.
Rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen één week na de verzending van een afschrift hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing. Een afschrift van de uitspraak dient overgelegd te worden. Meer informatie treft u aan op de website van de Raad van State (www.raadvanstate.nl).