vonnis
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
zaaknummer / rolnummer: 396487 / HA ZA 11-1790
1.[eiseres sub 1],
wonende te [woonplaats],
2.[eiseres sub 2],
wonende te [woonplaats],
eiseressen,
advocaat mr. A.J. [gedaagde sub 1]maat-Uijtewaal te Utrecht,
1.[gedaagde sub 1],
wonende te [woonplaats], Zwitserland,
gedaagde,
advocaat mr. F.G. Kuiper te Utrecht,
2.[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. G. de Bock te Amsterdam.
De rechtbank zal de partijen in deze erfrechtzaak over de nalatenschap [vader] hierna voor de leesbaarheid van dit vonnis ook wel [eiseres sub 1], [eiseres sub 2], [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] noemen.
1.De procedure
1.1.Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de inleidende dagvaarding van 9 mei 2011, met producties 1 tot en met 15;
- de conclusie van antwoord van 14 september 2011 van [gedaagde sub 1];
- de conclusie van antwoord van 14 september 2011 van [gedaagde sub 2], met producties 1 t/m 6;
- het tussenvonnis van 28 september 2011 en het instructieformulier van 9 januari 2012 van de rechtbank;
- het proces-verbaal van de comparitie van partijen van 8 maart 2012 en de daarin genoemde, vooraf ingezonden akte verbetering conclusie van antwoord van [gedaagde sub 2] en de producties 16 t/m 23 van [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2].
1.2.Ter zitting van 8 maart 2012 is tussenvonnis bepaald op vandaag 9 mei 2012.
2.De feiten
2.1.Op 11 maart 2007 is te Alphen aan den Rijn overleden [vader] (hierna: vader), weduwnaar van de op 22 maart 1987 overleden [moeder] (hierna: moeder). Uit het huwelijk van [vader] en [moeder] zijn vier kinderen geboren, te weten partijen.
2.2.Moeder heeft bij testament van 2 juni 1977 over haar nalatenschap beschikt,
waarbij zij haar kinderen en echtgenoot tot haar erfgenamen heeft benoemd. Aan vader is daarbij het recht van vruchtgebruik van de gehele nalatenschap van moeder gelegateerd. In het testament is aan de kinderen een vordering op vader toebedeeld ten bedrage van hun erfdeel alsmede een rentevergoeding. Deze vordering is krachtens het testament van moeder opeisbaar geworden bij het overlijden van vader.
2.3.In een akte afgifte legaat van 14 mei 1992 van notaris Den Boer is vastgelegd dat de vordering van ieder kind op vader uit hoofde van het testament van moeder fl. 193.627,20 bedraagt, dat is omgerekend € 87.864,19 in hoofdsom.
2.4.Vader was ten tijde van het overlijden van moeder (groot-)aandeelhouder in de besloten vennootschap [A] Beheer B.V. Deze vennootschap dreef, al dan niet middels dochtervennootschappen, een onderneming met de handelsnaam 'Machinefabriek de Rijnstreek'. Tot het vermogen van [A] Beheer B.V. behoorde tot 16 februari 1993 een kantoor en woonhuis gevestigd aan de [A-straat te plaats A].
2.5.Medio jaren negentig heeft vader zijn aandelen in [A] Beheer B.V. aan [A1] Beheer B.V. overgedragen. De bedrijfsnaam [A] Beheer B.V. is vervolgens gewijzigd in [A1] Vastgoed B.V.
2.6.Blijkens een akte van levering van 16 februari 1993 heeft [A] Beheer B.V. het woonhuis met kantoor aan de [A-straat te plaats A] verkocht aan [gedaagde sub 1] voor een koopprijs van fl. 101.000,-.
2.7.Uit een akte van levering van 20 december 1995 blijkt dat [gedaagde sub 1] het woonhuis
met kantoor aan de [A-straat te plaats A] heeft verkocht aan de gemeente Alphen aan den Rijn tegen een koopprijs van fl. 200.000,-.
2.8.Voorts blijkt uit de akte van levering van 11 april 1996 dat [A1] Vastgoed B.V. aan Bouworganisatie "Groot Zoetermeer" B.V. het perceel met fabriekspand aan de [B-straat te plaats A] heeft verkocht voor een bedrag van fl. 428.500,- ex. BTW.
2.9.[gedaagde sub 2] heeft op 22 april 1993 de ouderlijke woning aan de [C-straat te plaats A] van vader gekocht onder het voorbehoud van vruchtgebruik door vader. De koopprijs van de woning bedroeg fl. 202.075,-. De woning is op 2 maart 1993 getaxeerd door ing. R. Vis op fl. 295.000,-. Op basis van die taxatie is een (anonieme) berekening gemaakt, die resulteert in een waarde van fl. 202.075,- van de "blote eigndom".
2.10.Uit een notariële akte van geldlening van 22 april 1993 blijkt dat [gedaagde sub 2] van vader een bedrag van fl. 202.075,- (de koopsom voor de ouderlijke woning) als lening heeft ontvangen, over welk bedrag zij een jaarlijkse rente was verschuldigd van 6,5 %.
2.11.Blijkens een akte van schuldbekentenis van 29 oktober 2004 hebben [gedaagde sub 2] en haar echtgenoot een bedrag van € 50.000,- geleend van de Rabobank. Op een bankafschrift van de bankrekening van [gedaagde sub 2] uit november 2004 is vermeld:
"[vader], Aflossing persoonlijke lening 50.735,80 AF 2-11-2004"
2.12.Bij notariële akte van 5 juli 2005 zijn vader en [gedaagde sub 2] de beëindiging van het hiervoor in rov. 2.9 beschreven recht van vruchtgebruik overeengekomen.
2.13.Vader heeft bij testament van 5 oktober 2000 over zijn nalatenschap beschikt.
Daarin is onder meer het volgende bepaald:
"2. Ik benoem mijn beide dochters [eiseres sub 2] en [eiseres sub 1] tot mijn erfgenamen voor hun legitieme portie (...).
(...)
4. Ik stel mijn erfgenamen vrij van de verplichting tot inbreng in mijn nalatenschap van de schenkingen welke ik hen in welke vorm dan ook heb gedaan.
5. Ik benoem mijn dochter [gedaagde sub 2] en mijn zoon [gedaagde sub 1] (...) tot uitvoerders van mijn uiterste wilsbeschikkingen, met het recht van bezit van mijn nalatenschap tot aan het tijdstip waarop mijn nalatenschap geheel zal zijn afgewikkeld en verzoek hen als zodanig geen loon in rekening te brengen.
6. Ik bepaal uitdrukkelijk dat de term legitieme portie en de term uitvoerder van
mijn uiterste wilsbeschikkingen moet worden uitgelegd volgens het ten tijde van mijn overlijden geldende erfrecht."
2.14.Op verzoek van [gedaagde sub 1] heeft accountant Van Jaarsveld te Schoonhoven (hierna: de accountant) begin 2008 een vermogensopstelling van de nalatenschap van vader per diens sterfdatum 11 maart 2007 opgemaakt. Volgens die vermogensopstelling zou er sprake zijn van een negatief saldo van de nalatenschap van vader van € 258.094,11, dat is het saldo van de bezittingen van in totaal € 93.821,94 en de schulden van in totaal € 351.916,05 (inclusief de in rov. 2.2 beschreven schulden van vader aan de vier kinderen wegens de nalatenschap van moeder). Volgens die vermogensopstelling van de accountant zou [gedaagde sub 1] aan vader per 11 maart 2007 voorts nog een bedrag van € 53.400,- verschuldigd zijn uit hoofde van een renteloze geldlening van volgens [gedaagde sub 1] zelf ter comparitie aanvankelijk € 100.000,- uit 2004.
2.15.[gedaagde sub 1] heeft op 3 februari 2010 aan [eiseres sub 2] € 9.538,67 betaald en op 16 september 2010 aan [eiseres sub 1] hetzelfde bedrag vermeerderd met rente, in totaal € 10.140,83. [gedaagde sub 1] beoogde daarmee aan [eiseres sub 2] en [eiseres sub 1] ieder hun erfdeel van volgens hem 1/8 deel van de activa van de nalatenschap te betalen. Hij heeft aan [gedaagde sub 2] en aan zichzelf op tot dusver onbekende data in 2009 of 2010 voorts tot dusver onbekende bedragen betaald met de bedoeling aan ieder 3/8 deel van de activa van de nalatenschap van vader te betalen.
3.De vorderingen
3.1.[eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] vorderen - samengevat - dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
1. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk zal veroordelen tot betaling van een bedrag van
€ 96.567,29 aan [eiseres sub 1] en een bedrag van € 96.993,02 aan [eiseres sub 2], vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 juni 2011 tot aan de dag van volledige betaling;
2. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk zal veroordelen om binnen acht dagen na betekening van het vonnis aan [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] de informatie te verstrekken die is benodigd ter berekening van hun legitieme portie (welke informatie nader gespecificeerd is in de dagvaarding), onder overlegging van bescheiden, een en ander op straffe van een dwangsom;
3. [gedaagde sub 1] zal veroordelen om binnen veertien dagen na het vonnis rekening en verantwoording te doen van zijn werkzaamheden als executeur in de nalatenschap van zijn vader door het overleggen van bescheiden (welke nader zijn gespecificeerd in de dagvaarding), een en ander op straffe van een dwangsom;
4. de verdeling van de nalatenschap van vader zal vaststellen, waarbij aan [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] ieder 1/8 deel van de door de rechtbank vast te stellen legitimaire massa toekomt, met hoofdelijke veroordeling van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] tot betaling van hetgeen naar de vaststelling van de rechtbank aan [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] toekomt, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 maart 2007 tot aan de dag van volledige betaling;
5. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zal veroordelen in de kosten van deze procedure, de nakosten daarbij inbegrepen.
3.2.[eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] voeren daartoe aan dat [gedaagde sub 1] het beheer, de vereffening en verdeling van de nalatenschap van vader niet correct heeft uitgevoerd. Hij heeft nagelaten informatie te verstrekken over de mutaties van het vermogen van vader na het overlijden van moeder, onder andere ten aanzien van de giften van vader aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] en overige materiële bevoordelingen door vader van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]. [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] stellen als deelgenoten in de nalatenschap recht te hebben op die informatie en op inzage in alle documenten die van belang is voor de bepaling van hun legitieme portie. Voorts verwijten [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] aan [gedaagde sub 1] dat hij geen rekening en verantwoording heeft afgelegd over de wijze waarop hij zijn taken als executeur van de nalatenschap van vader heeft uitgeoefend. Voorts stellen zij dat [gedaagde sub 1] de nalatenschap onjuist heeft verdeeld, nu de beschikbare gelden eerst hadden moeten worden aangewend voor de betaling van schulden van de nalatenschap, met name de schulden van vader aan de vier kinderen wegens hun erfdeel van moeder en hun legitieme porties. Aldus heeft [gedaagde sub 1] volgens [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] ook onrechtmatig gehandeld en is hij jegens hen ook persoonlijk schadeplichtig.
3.3.[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] voeren gemotiveerd verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4.De beoordeling
4.1.Zoals al aangekondigd door de rechtbank tijdens de comparitiezitting, kan zij nu
nog niet de omvang, de afwikkeling en de verdeling van de nalatenschap vaststellen maar moet zij eerst tussenvonnis wijzen. Daar waar mogelijk zal de rechtbank nu wel zoveel mogelijk een oordeel geven over de geschilpunten, en daarbij ook concrete instructies aan partijen geven.
Beneficaire aanvaarding of zuivere aanvaarding door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]
4.2.De rechtbank stelt vast dat uit productie 2 bij dagvaarding blijkt dat alle partijen de erfenis van vader hebben aanvaard onder voorrecht van boedelbeschrijving, de zogenaamde beneficaire aanvaarding. De stelling van [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] de nalatenschap daarna alsnog zuiver hebben aanvaard door de aanvaarding van 3/8 deel van het banktegoed van vader, wordt door de rechtbank verworpen. Ingevolge artikel 4:192 BW kan een zuivere aanvaarding alleen worden afgeleid uit gedragingen in het geval dat een erfgenaam nog geen keuze heeft gemaakt over de (wijze van) aanvaarding van een nalatenschap. Heeft een erfgenaam eenmaal beneficair aanvaard, dan is zuivere aanvaarding door middel van gedragingen daarna niet meer mogelijk. Tussen partijen is niet in geschil dat de beneficiaire aanvaarding door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] heeft plaatsgevonden vóór de aanvaarding van 3/8 deel van het banktegoed. Van (alsnog) een zuivere aanvaarding door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] kan derhalve geen sprake zijn.
4.3.De rechtbank constateert dat [gedaagde sub 1] de nalatenschap van vader feitelijk geheel zelf naar eigen inzicht heeft beheerd, afgewikkeld en verdeeld, blijkbaar ook zonder actieve bemoeienis van de toenmalige boedelnotaris mr. Wagener (zie eveneens productie 2 bij dagvaarding). Alle erfgenamen dienen volgens de wet echter mee te werken aan de verdeling van een nalatenschap. Dit betekent dat [gedaagde sub 1] samen met [gedaagde sub 2], [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] de verdeling van de nalatenschap had moeten vaststellen. Nu dit niet is gebeurd, is de verdeling nietig op grond van artikel 3:195 BW. Dit betekent dat partijen de bedragen die zij uit de nalatenschap van vader door [gedaagde sub 1] betaald hebben gekregen met wettelijke rente in de nalatenschap dienen terug te brengen. De nalatenschap zal vervolgens door partijen zo mogelijk samen al dan niet onder begeleiding van een boedelnotaris moeten worden verdeeld, en zo nodig door vaststelling door de rechtbank. Alvorens echter tot een alsnog rechtsgeldige verdeling kan worden overgegaan, zal de nalatenschap eerst alsnog behoorlijk moeten worden afgewikkeld. Daarbij geldt het hierna overwogene.
Rekening en verantwoording door [gedaagde sub 1] als executeur
4.4.Vast staat dat [gedaagde sub 1] bij testament van vader is aangewezen als executeur van de
nalatenschap. [gedaagde sub 1] is als executeur op grond van art. 4:148 BW verplicht alle door de erfgenamen gewenste inlichtingen te verschaffen over de uitoefening van zijn taak. Uit art. 4:151 BW volgt voorts dat hij op begrijpelijke en controleerbare wijze rekening en verantwoording moet afleggen over zijn beheer van de boedel vanaf de sterfdatum van vader. Tot dusver heeft [gedaagde sub 1] echter onvoldoende inzicht gegeven in de wijze waarop hij de nalatenschap als executeur heeft beheerd.
4.5.De rechtbank zal [gedaagde sub 1] derhalve opdragen om bij nadere conclusie na tussenvonnis alsnog op begrijpelijke en controleerbare wijze, onderbouwd met alle relevante bewijsstukken - waaronder een op chronologische volgorde geproduceerde kopie van alle bankafschriften van de door [gedaagde sub 1] beheerde erfgenamenrekening vanaf 11 maart 2007 - rekening en verantwoording af te leggen over het door hem als executeur gevoerde beheer over de nalatenschap van vader, zoals gevorderd op straffe van een dwangsom, met dien verstande dat de dwangsom zal worden gemaximeerd tot € 100.000,- en met de overige aanpassingen zoals hierna onder de beslissingen door de rechtbank bepaald.
Vereffening van de nalatenschap en verplichtingen van [gedaagde sub 1] als feitelijk vereffenaar
4.6.Door de beneficaire aanvaardingen van partijen is strikt genomen de taak van [gedaagde sub 1] als executeur geëindigd en moet de nalatenschap in het belang van de schuldeisers wettelijk worden vereffend (artikel 4:202, eerste lid sub a jo 4:149 lid 1, sub d BW). De uitzondering op de vereffeningsplicht, te weten het geval dat de nalatenschap ruimschoots toereikend is om alle schulden te voldoen, doet zich in de onderhavige zaak niet voor nu er vooralsnog sprake lijkt te zijn van een fors negatieve boedel. Dit brengt met zich mee dat de taak van [gedaagde sub 1] als executeur door de beneficaire aanvaarding strikt genomen is geëindigd en dat op hem als beheerder en als zelfbenoemd enig feitelijk vereffenaar van de boedel de plichten van een vereffenaar rusten, vooral in het belang van de schuldeisers.
4.7.Daartoe behoort onder meer de verplichting om een boedelbeschrijving op te maken en deze ter inzage te leggen bij een boedelnotaris of ter griffie van de rechtbank (artikel 4:211 lid 3 BW). Een dergelijke boedelbeschrijving door [gedaagde sub 1] ontbreekt echter. [gedaagde sub 1] moet, als de huidige beheerder en feitelijk enig vereffenaar van de nalatenschap en bij gebreke van een verzoek als bedoeld in artikel 4:203 BW, derhalve alsnog een behoorlijke en verifieerbare boedelbeschrijving van alle activa en passiva opstellen en ter inzage leggen. De rechtbank zal [gedaagde sub 1] daartoe verplichten als onderdeel van hetgeen hiervoor in rov. 4.5 is overwogen en zoals naar de rechtbank begrijpt ook gevorderd bij dagvaarding onder 3.
4.8.Tot de verplichtingen van [gedaagde sub 1] als voormalig executeur en feitelijk vereffenaar van de nalatenschap van vader behoort ook het incasseren van de vorderingen van vader uit geldlening. In dit verband hebben [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] er ter zitting terecht op gewezen dat [gedaagde sub 1] tot dusver niet met verifieerbare bewijsstukken heeft aangetoond dat en hoe hij zijn omstreden renteloze lening van vader van € 100.000,- (zie rov. 2.15) geheel of ten dele heeft afbetaald. Dit zal [gedaagde sub 1] bij nadere conclusie alsnog moeten doen, bij gebreke waarvan de rechtbank met [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] moet concluderen dat de nalatenschap nog een al dan niet rentedragende vordering van € 100.000,- heeft op [gedaagde sub 1] uit hoofde van geldlening.
4.9.Datzelfde geldt voor de omstreden rentedragende lening van vader aan [gedaagde sub 2] in april 1993 van fl. 202.075,- (zie rov. 2.10), dat is omgerekend in hoofdsom € 91.697,64, waarop in november 2004 in ieder geval wel is afgelost € 50.735,80 (zie rov. 2.11). [gedaagde sub 2] zal bij nadere conclusie alsnog met verifieerbare bewijsstukken moeten aantonen dat en hoe zij deze lening geheel heeft afbetaald aan vader, bij gebreke waarvan de rechtbank met [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] moet concluderen dat de nalatenschap nog een vordering van in hoofdsom (€ 91.697,64 minus € 50.735,80 =) € 40.961,84 plus de contractuele rente heeft op [gedaagde sub 2] uit hoofde van geldlening. Tot dusver is [gedaagde sub 2] daarin onvoldoende geslaagd zoals ter zitting besproken. De stelling van [gedaagde sub 2] dat een en ander in strijd zou zijn met de redelijkheid en billijkheid gezien het tijdsverloop sinds 1993 wordt daarbij door de rechtbank verworpen. Indien [gedaagde sub 2] heeft nagelaten deugdelijke schriftelijke bewijsstukken van kwijting te vragen aan vader en/of indien zij schriftelijke bewijsstukken terzake van de afbetaling van deze forse geldlening van vader ter uitgestelde financiering van haar eigen aankoop van de ouderlijke woning in 1993 bij een latere verhuizing heeft weggegooid of is kwijtgeraakt, komt dat in beginsel voor haar eigen rekening en risico.
Inzagerecht [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2]
4.10.[eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] zijn als erfgenamen krachtens art. 3:166 BW deelgenoten in de nalatenschap van vader, waartoe ook de administratie van vader behoort. Ingevolge artikel 6:2 BW dienen deelgenoten jegens elkaar de eisen van redelijkheid en billijkheid in acht te nemen. Deze eisen brengen naar het oordeel van de rechtbank met zich mee dat een deelgenoot in een nalatenschap tegenover de andere deelgenoten recht heeft op inzage van alle stukken die deel uitmaken van die nalatenschap en die ter beoordeling van de omvang en de samenstelling van die nalatenschap van belang kunnen zijn. [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] stellen terecht dat de enkele vermogensopstelling van de accountant daartoe onvoldoende is, temeer omdat deze bij gebreke van onderliggende bewijsstukken niet verifieerbaar is.
4.11.Het beroep van [gedaagde sub 1] op verjaring ex artikel 3:205 jo 3:221 en 3:307 BW van de vordering van [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] tot verkrijging van informatie slaagt niet, nu zij deze vordering hebben ingesteld uit hoofde van hun erfgenaamschap in de nalatenschap van vader die is opengevallen bij zijn overlijden op 11 maart 2007, en niet in hun hoedanigheid van hoofdgerechtigden in de erfenis van moeder. Om diezelfde reden kan het stilzitten van [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] gedurende het leven van vader ook niet leiden tot een succesvol beroep op rechtsverwerking door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2].
4.12.De gehele administratie van vader wordt blijkens de verklaringen van [gedaagde sub 1] ter comparitie in zijn opdracht voor hem bewaard door de accountant. Op grond van het voorgaande zal de rechtbank bevelen dat [gedaagde sub 1] aan (de advocaat van) [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] op eerste verzoek alsnog inzage in en desgewenst afschrift van de gehele administratie van vader moet geven. De aan de inzage eventueel verbonden kosten van de accountant dient [gedaagde sub 1] vooralsnog zelf te betalen, omdat hij er voor heeft gekozen het beheer van de administratie van vader aan de accountant op te dragen. Wellicht ten overvloede overweegt de rechtbank dat eventuele digitale bestanden betreffende de administratie van vader die zich onder de accountant bevinden ook behoren tot de gegevens waarin [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] inzage dienen te krijgen. Indien [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] vervolgens een afschrift of uitdraai wensen van bepaalde bescheiden, dient dit aan hen te worden verstrekt. De aan de kopieën eventueel verbonden kosten moeten zij vooralsnog zelf betalen. Over de definitieve draagplicht van al deze eventuele extra kosten van partijen zal de rechtbank in een later stadium van de procedure beslissen. De rechtbank zal aan [gedaagde sub 1] zoals gevorderd bij dagvaarding onder 2 ook een dwangsom opleggen, met dien verstande dat deze eveneens zal worden gemaximeerd tot € 100.000,- en met de overige aanpassingen zoals hierna onder de beslissingen door de rechtbank bepaald.
Vorderingen erfdeel nalatenschap moeder en de feitelijke verdeling door [gedaagde sub 1]
4.13.Tussen partijen staat niet ter discussie dat de vordering van ieder van partijen als schuldeisers van (de nalatenschap van) vader wegens ieders erfdeel in de nalatenschap van moeder, na aftrek van de successierechten, in hoofdsom € 87.864,19 bedraagt.
4.14.Op grond van de wet kunnen schuldeisers hun vorderingen op de goederen van de
nalatenschap verhalen, waarbij de executeur (art. 4:144 BW) respectievelijk de vereffenaar (artt. 4:211 en 4:215 BW) verplicht is tot voldoening van de schulden van de nalatenschap in de volgorde zoals bepaald in artikel 4:7 BW uit de activa van de nalatenschap, voordat hij tot uitkeringen van erfdelen overgaat uit diezelfde activa van de nalatenschap. Op grond hiervan is de feitelijke afwikkeling en verdeling van de nalatenschap door [gedaagde sub 1] in 2009 en 2010 met de door hem toegepaste verdeelsleutel 1/8 + 1/8 + 3/8 + 3/8 (zie rov. 2.15) evident onjuist en naar voorlopig oordeel van de rechtbank ook onrechtmatig jegens [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2]. Daarentegen had [gedaagde sub 1] aan ieder van partijen als schuldeisers van vader eerst zoveel mogelijk hun vorderingen uit hoofde van de nalatenschap van moeder van ieder € 87.864,19 in hoofdsom moeten betalen, dus aan iedere schuldeiser naar evenredigheid 1/4 deel uit de activa van de nalatenschap van vader, voordat hij tot uitkering van ieders erfdeel overging.
4.15.De rechtbank moet dus concluderen dat de feitelijk verdeling door [gedaagde sub 1] naar eigen inzicht en blijkbaar zonder actieve bemoeienis van de vorige boedelnotaris Wagener nietig en onjuist is geweest (zie rovv. 4.3 en 4.14). De rechtbank zal zoals gevorderd de juiste verdeling van de nalatenschap van vader in een later stadium van de procedure derhalve zo nodig zelf vaststellen. Zij zal daartoe in een later stadium van de procedure (zie ook rov. 4.3) zo nodig alle vier partijen gelasten om de foutieve verdeling door [gedaagde sub 1] ongedaan te maken door op een door [gedaagde sub 1] te (her)openen erfgenamenrekening en bij voorkeur onder deskundige begeleiding van een door partijen gezamenlijk te kiezen boedelnotaris de in 2009 en 2010 ontvangen bedragen in hoofdsom terug te storten vermeerderd met de wettelijke rente daarover berekend vanaf de datum van ontvangst in 2009 of 2010, opdat daarna alsnog tot een juiste afwikkeling en verdeling kan worden overgegaan.
De legitieme porties van [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] en de eventuele giften van vader
4.16.Het feit dat giften in het testament van vader zijn vrijgesteld van de
verplichting tot inbreng in de zin van artikel 4:229 BW tot en met 4:233 BW kan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] niet baten, omdat dit los staat van de berekening en betaling van de legitieme porties waarop [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] in deze procedure binnen de wettelijke vervaltermijn van art. 4:85 BW een beroep hebben gedaan.
4.17.Met partijen en hun advocaten heeft de rechtbank ter eerste comparitie besproken dat en waarom zowel a) de berekening van de omvang van de legitieme porties van [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] en de daarbij in aanmerking te nemen giften en schulden zoals dwingendrechtelijk voorgeschreven in de wetsartikelen 4:65 t/m 4:78 BW als ook b) de wijze van het eventueel geldend maken van die legitieme porties op de wijze zoals dwingendrechtelijk voorgeschreven in de wetsartikelen 4:79 t/m 4:92 BW in dit specifieke geval zeer kostbare, tijdrovende en complexe aangelegenheden zijn die een bijzondere expertise vereisen. Partijen zouden zich daartoe bij voorkeur eerst moeten wenden tot een gezamenlijk te benoemen boedelnotaris, bij gebreke waarvan de rechtbank in een later stadium van de procedure wellicht een door partijen te betalen deskundigenbericht zal gelasten door een op dat specifieke gebied gespecialiseerde notaris. Ook rijst de praktische vraag of die eventuele legitieme porties van [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] verhaalbaar zijn op de overige erfgenamen gezien de vooralsnog fors negatieve nalatenschap of op de eventueel begiftigden [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]. Bij de berekening van hun legitieme porties tellen overigens naar voorlopig oordeel niet alleen de eventuele giften van vader aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] mee, maar ook de bij dagvaarding gestelde giften van destijds ieder fl. 90.000,- aan [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] zelf.
4.18.Voordat [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] op eigen kosten tot deze tijdrovende en complexe berekening van de omvang van hun legitieme porties zoals hiervoor in rov. 4.17 onder a) bedoeld kunnen overgaan, hebben zij op grond van art. 4:78 BW recht op inzage in de desbetreffende feitelijke financiële gegevens uit de administratie van vader (welke inzage zij zullen krijgen zoals blijkt uit rov. 4.12), en daarna in een later stadium van de procedure zo nodig en zo nog mogelijk op verstrekking van feitelijke financiële gegevens uit de administraties van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] als eventueel begiftigden.
De tot dusver gestelde eventuele giften aan [gedaagde sub 1]
4.19.[eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] stellen dat er met de verkoop van het woonhuis met kantoor aan de [A-straat te plaats A] een schenking heeft plaatsgevonden aan [gedaagde sub 1], nu hij een koopprijs van fl. 101.000,- heeft betaald en het woonhuis en kantoor vervolgens voor fl. 200.000,- heeft doorverkocht. Tevens heeft er volgens [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] bij de aandelenoverdracht van de onderneming van vader aan [A1] Beheer B.V. een schenking plaatsgevonden, door middel van onderwaardering van het onroerend goed van [A] Beheer B.V. Voorts blijkt volgens [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] nergens uit dat [gedaagde sub 1] ook daadwerkelijk de koopprijs van de aandelen heeft betaald.
4.20.De rechtbank overweegt dat de onderbouwing van de stellingen van [eiseres sub 1] en
[eiseres sub 2] op dit punt, in het licht van de betwisting door [gedaagde sub 1], tot dusver onvoldoende concreet en verifieerbaar is. [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] zullen desgewenst nog de gelegenheid krijgen hun vordering voor hun legitieme porties op dit geschilpunt nader te onderbouwen, zowel feitelijk als juridisch, en te concretiseren dan wel in te trekken, nadat zij - zoals hiervoor overwogen - de gelegenheid hebben gehad tot inzage in de administratie van vader.
De tot dusver gestelde eventuele giften aan [gedaagde sub 2]
4.21.Ook de verkoop van de ouderlijke woning aan de [C-straat te plaats A] aan [gedaagde sub 2] vormt volgens [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] een schenking, omdat [gedaagde sub 2] deze woning zou hebben verkregen tegen een veel te lage koopprijs, te weten fl. 202.075,-. Voor de betaling van deze koopprijs heeft vader aan [gedaagde sub 2] de in rov. 2.10 beschreven rentedragende lening verstrekt, waarvan volgens [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] overigens niet is gebleken dat [gedaagde sub 2] de rente en aflossingen aan vader geheel heeft afbetaald.
4.22.De rechtbank overweegt hierover als volgt. Blijkens het in rov. 2.9 beschreven taxatierapport en de berekening van de waarde van de eigendom met inachtneming van het vruchtgebruik was de koopprijs naar voorlopig oordeel in 1993 in overeenstemming met de waarde van hetgeen [gedaagde sub 2] toen verkreeg. Dit taxatierapport en de bijbehorende berekening zijn door [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] in onvoldoende mate, want slechts in zeer algemene zin, betwist. Hun stelling dat de verkoopwaarde van de woning veel hoger lag na beëindiging van het vruchtgebruik in 2005, is voorts niet relevant voor de vraag of [gedaagde sub 2] de woning in 1993 voor een toen reëele prijs heeft gekocht. Ook op dit punt overweegt de rechtbank dat de onderbouwing van de stellingen van [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2], in het licht van de betwisting door [gedaagde sub 2], tot dusver onvoldoende concreet en verifieerbaar is. [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] zullen desgewenst nog de gelegenheid krijgen hun vordering voor wat betreft hun legitieme porties ook op dit geschilpunt nader te onderbouwen, zowel feitelijk als juridisch, en te concretiseren dan wel in te trekken, nadat zij - zoals hiervoor overwogen - de gelegenheid hebben gehad tot inzage in de administratie van vader.
De voortgang van de procedure na dit tussenvonnis
4.23.De rechtbank zal gelet op rov. 4.12 [gedaagde sub 1] bevelen om op de hierna onder de beslissingen nader bepaalde wijze op straffe van een dwangsom uiterlijk woensdag 12 september 2012 aan (de advocaat van) [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] inzage te hebben verstrekt in en desgewenst afschrift van de gehele administratie van vader zoals die zich nu bij de accountant bevindt.
4.24.De rechtbank zal gelet op rovv. 4.5 en 4.7 [gedaagde sub 1] voorts bevelen om bij nadere conclusie ter rolzitting van woensdag 12 september 2012 op de hierna onder de beslissingen nader bepaalde wijze op straffe van een dwangsom de door [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] gevorderde rekening en verantwoording af te leggen inclusief een behoorlijke en verifieerbare boedelbeschrijving van de nalatenschap van vader. Bij die nadere conclusie zal [gedaagde sub 1] voorts gelet op rov. 4.8 alsnog met verifieerbare bewijsstukken moeten onderbouwen en aantonen dat en hoe of in hoeverre hij de renteloze geldlening van € 100.000,- uit 2004 aan zijn vader heeft afbetaald.
4.25.De rechtbank zal gelet op rov. 4.9 [gedaagde sub 2] voorts bevelen om bij nadere conclusie van woensdag 12 september 2012 alsnog met verifieerbare bewijsstukken te onderbouwen en aan te tonen dat en hoe of in hoeverre zij de rentedragende geldlening van fl. 202.075,- uit 1993 aan haar vader heeft afbetaald.
4.26.Daarna zal de rechtbank de procedure verwijzen naar de rolzitting van woensdag 12 december 2012 voor nadere conclusie door [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2], waarbij zij inhoudelijk zullen kunnen en moeten reageren op de nadere conclusies na tussenvonnis van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] van 12 september 2012 en waarbij zij hun vorderingen mede naar aanleiding van hun inzage op uiterlijk 12 september 2012 in de administratie van vader nader zullen kunnen en moeten onderbouwen met alle mogelijke bewijsstukken en/of waarbij zij hun vorderingen desgewenst zullen kunnen wijzigen, vooral terzake van hun legitieme porties.
4.27.Daarna zal de rechtbank de procedure verwijzen naar de rolzitting van woensdag 9 januari 2013 voor een rolbeslissing door de rechtbank, waarbij de rechtbank na bestudering van de nadere conclusies van alle partijen een datum voor een tweede comparitie van partijen zal bepalen met zo nog nodig voorafgaande instructies aan alle partijen, alles zoals al aangekondigd en besproken ter eerste comparitie van partijen van 8 maart 2012.
4.28.Naar het oordeel van de rechtbank zijn de hiervoor aan alle partijen gestelde uiterste termijnen in de gegeven omstandigheden vanaf heden, 9 mei 2012, reëel en haalbaar. Nadere uitstellen zullen dan ook, behoudens tijdig aan te voeren klemmende redenen of overmacht, niet meer worden verleend. Aan het onverhoopt niet voldoen aan de door de rechtbank aan alle partijen in dit tussenvonnis gegeven instructies en gestelde termijnen zal de rechtbank in deze procedure die gevolgen kunnen verbinden die zij geraden acht, ook in het nadeel van de desbetreffende in gebreke blijvende partij.
4.29.De rechtbank streeft ernaar na de tweede comparitie van partijen een eindvonnis te kunnen wijzen en zal ter tweede comparitie ook een laatste schikkingspoging doen. Indien partijen via hun advocaten na dit tussenvonnis en/of na de inzage van de administratie van vader alsnog zelf een minnelijke regeling zouden kunnen treffen ter voorkoming van verdere kosten of om welke redenen dan ook, moeten alle advocaten ter eerst mogelijke rolzitting een gezamenlijk verzoek tot doorhaling doen.
4.30.De rechtbank zal iedere verdere beslissing aanhouden.
5.De beslissingen
De rechtbank:
- beveelt [gedaagde sub 1] om op eerste verzoek zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk maar uiterlijk woensdag 12 september 2012 aan (de advocaat van) [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] inzage in en desgewenst afschrift van de tot de nalatenschap van hun vader behorende gehele financiële administratie te hebben verstrekt in dezelfde staat waarin die gehele administratie zich per heden 9 mei 2012 onder de accountant van [gedaagde sub 1] bevindt en met inachtneming van hetgeen de rechtbank overigens heeft bepaald in rov. 4.12, met bepaling dat [gedaagde sub 1] een dwangsom verbeurt van € 1.000,- voor iedere dag die hij na 12 september 2012 in gebreke blijft aan dit bevel te voldoen, met een maximum dwangsom van in totaal € 100.000,-;
- beveelt [gedaagde sub 1] om uiterlijk woensdag 12 september 2012 alsnog aan zijn mede-erfgenamen [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] naar behoren en onderbouwd met verifieerbare bewijsstukken rekening en verantwoording af te leggen over het door hem vanaf 11 maart 2007 gevoerde beheer over de nalatenschap van hun vader met inbegrip van een behoorlijke en verifieerbare boedelbeschrijving daarvan met inachtneming van hetgeen de rechtbank daarover nader heeft bepaald in de rovv. 4.5 en 4.7, met bepaling dat [gedaagde sub 1] een dwangsom verbeurt van € 1.000,- voor iedere dag die hij na 12 september 2012 in gebreke blijft aan dit bevel te voldoen, met een maximum dwangsom van in totaal € 100.000,-;
- verwijst de procedure naar de rolzitting van woensdag 12 september 2012 voor nadere conclusie na tussenvonnis door [gedaagde sub 1] als door de rechtbank bedoeld in de rovv. 4.5, 4.7, 4.8, 4.23 en 4.24, en voor tegelijkertijd nadere conclusie door [gedaagde sub 2] als door de rechtbank bedoeld in rovv. 4.9 en 4.25;
- bepaalt het verdere procesverloop na 12 september 2012 vooralsnog op de wijze zoals volgt uit de rovv. 4.26 t/m 4.30;
- verklaart dit vonnis tot zover zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Wien, mr. F.M. Bus en mr. Y.C. Bours en in het openbaar uitgesproken op woensdag 9 mei 2012.