ECLI:NL:RBSGR:2012:BW5092

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
8 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-758800-11
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot moord en zware mishandeling met zwavelzuur

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 8 mei 2012 uitspraak gedaan in een ernstige strafzaak waarbij de verdachte, op 16 augustus 2011, het slachtoffer in haar woning in Zoetermeer heeft aangevallen. De verdachte heeft het slachtoffer in de boeien geslagen, haar de haren afgeschoren en haar met zwavelzuur overgoten, wat leidde tot gruwelijke verwondingen en blijvende schade. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de kans op de dood van het slachtoffer bewust heeft aanvaard door het zuur in het gezicht van het slachtoffer te gooien. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan poging tot moord, wederrechtelijke vrijheidsberoving en mishandeling. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 16 jaar, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, en TBS met dwangverpleging. Daarnaast is er een schadevergoeding toegewezen aan het slachtoffer, bestaande uit materiële en immateriële schade, die in totaal € 262.915,70 bedraagt. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de gevolgen voor het slachtoffer zwaar laten meewegen in de strafmaat.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer 09/758800-11
Datum uitspraak: 8 mei 2012
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank 's-Gravenhage heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [datum] 1972 te [plaats] ([land]),
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting PI Midden Holland, HvB "De Geniepoort" te Alphen aan den Rijn.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek is gehouden ten terechtzittingen van 22 november 2011, 1 februari 2012 (beiden pro forma) en 24 april 2012 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. W. Bos en van hetgeen door de raadsman van verdachte, mr. V.G. Kraal advocaat te Amsterdam, en door de verdachte naar voren is gebracht.
Het slachtoffer, bijgestaan door mr. A.M.G. Wellen, advocaat te Den Haag, heeft ter terechtzitting gebruik gemaakt van het spreekrecht.
2. De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 16 augustus 2011 te Zoetermeer ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en al dan niet met voorbedachten
rade [slachtoffer] van het leven te beroven met dat opzet en al dan niet na kalm
beraad en rustig overleg, (meermalen) zwavelzuur althans een brandende en/of
bijtende stof in het gezicht en/of op het hoofd en/of op het lichaam van die
[slachtoffer] te gooien/spuiten (terwijl de handen van die [slachtoffer] op haar rug waren
geboeid) terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 289 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 16 augustus 2011 te Zoetermeer aan een persoon (te weten
[slachtoffer]), zijnde de partner/levensgezel van verdachte, opzettelijk en met
voorbedachten rade, althans opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel (verbranding
van het lichaamsoppervlak waarbij het gelaat, de ogen, de hals, de borst, de
benen, althans het lichaam, is/zijn aangedaan), heeft toegebracht, door deze
opzettelijk, na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk zwavelzuur,
althans een brandende en/of bijtende stof in het gezicht en/of op het hoofd
en/of op het lichaam van die [slachtoffer] te gooien/spuiten (terwijl de handen van
die [slachtoffer] op haar rug waren geboeid);
art 303 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op een of meer tijdstip(pen) op of omstreeks de periode van 15 augustus
2011 en/of 16 augustus 2011 te Zoetermeer opzettelijk [slachtoffer]
wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, immers
heeft verdachte met dat opzet meermalen althans eenmaal
op 15 augustus 2011
- een doek om de ogen van die [slachtoffer] gebonden terwijl zij op bed lag en/of
- de handen van die [slachtoffer] op de rug geboeid en/of gedaan alsof hij,
verdachte, geen sleutel had om de handboeien los te maken en/of
- die [slachtoffer] verboden naar beneden te gaan en/of
op 16 augustus 2011
- die [slachtoffer] op het bed gegooid/geduwd en/of
- de handen van die [slachtoffer] op de rug geboeid en/of
- een doek op/voor de mond van die [slachtoffer] gehouden terwijl hij, verdachte, op
de schouders en/of op het lichaam van die [slachtoffer] zat (terwijl die [slachtoffer]
vastgebonden op het bed lag) en/of
- die [slachtoffer] (terug) op het bed geduwd toen zij op wilde staan/weg wilde
lopen en/of
- de haren van die [slachtoffer] afgeschoren en/of
- ducktape aan die [slachtoffer] laten zien en/of
- een flesje met zwavelzuur laten zien en die [slachtoffer] gedwongen het
waarschuwingsetiket te lezen en/of
en aldus voor die [slachtoffer] een bedreigende situatie doen ontstaan waaraan die
[slachtoffer] zich niet kon onttrekken;
art 282 lid 1 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op of omstreeks 16 augustus 2011 te Zoetermeer opzettelijk mishandelend
een persoon, te weten [slachtoffer], zijnde de partner/levensgezel van verdachte,
de hoofdharen heeft afgeschoren, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn
heeft ondervonden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 304 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
3. Bewijsoverwegingen
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De verdenkingen komen er kort gezegd op neer dat verdachte zich op 16 augustus 2011 te Zoetermeer, schuldig heeft gemaakt aan een poging tot moord dan wel doodslag, door zijn vriendin, [slachtoffer], (meermalen) met zwavelzuur te overgieten (feit 1). Subsidiair is dit feit ten laste gelegd als een zware mishandeling met voorbedachte raad.
Verdachte zou zich voorts op 15 en 16 augustus 2011 te Zoetermeer hebben schuldig gemaakt aan de wederrechtelijke vrijheidsberoving van het slachtoffer, onder meer door haar handen op haar rug te boeien (feit 2).
Ten slotte zou verdachte zich op 16 augustus 2011 te Zoetermeer schuldig hebben gemaakt aan mishandeling van het slachtoffer door haar de hoofdharen af te scheren (feit 3).
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt de onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geconcludeerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de onder feit 1 als primair ten laste gelegde poging tot moord. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte niet de opzet op de dood van het slachtoffer heeft gehad. De verdachte heeft immers slechts de beheksing die het slachtoffer bij hem teweeggebracht had willen doorbreken door zwavelzuur over haar handen te gooien.
Ten slotte heeft de raadsman ten aanzien van het onder feit 3 ten laste gelegde betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de strafverzwarende omstandigheid dat het misdrijf is begaan tegen zijn levensgezel. Verdachte had ten tijde van het delict een gelijktijdige relatie met zowel het slachtoffer als haar zus, zodat het slachtoffer niet als zijn 'levensgezel' kan worden aangemerkt.
3.3 De beoordeling van de tenlastelegging1*
3.3.1 Inleiding
Gebeurtenissen op 15 augustus 2011
Over de gebeurtenissen op maandag 15 augustus 2011 in haar woning in Zoetermeer, heeft het slachtoffer verklaard dat zij die ochtend van verdachte niet naar beneden mocht omdat hij daar een verrassing voor haar had.
Verdachte deed haar een doek voor de ogen en heeft haar vervolgens handboeien omgedaan. Toen het slachtoffer na enige tijd in paniek raakte, zei verdachte haar dat hij het sleuteltje van de handboeien kwijt was. Ondanks dat het slachtoffer verdachte herhaaldelijk vroeg haar te bevrijden, weigerde verdachte daar gehoor aan te geven. Hij heeft het slachtoffer uiteindelijk losgemaakt toen haar zoontje rond 15.40 uur thuis kwam uit school. Het slachtoffer was toen erg boos en heeft verdachte de deur gewezen, waarop verdachte is weggegaan.2* Bij het weggaan heeft het slachtoffer gezien dat in het tasje van verdachte - waar zij niet in mocht kijken - iets zat dat leek op ducktape en het flesje zuur.3*
Een buurtbewoonster heeft verklaard dat zij op maandagmiddag 15 augustus 2011 meermalen heel hard "nee" heeft horen schreeuwen vanuit de woning van het slachtoffer.4*
Het zoontje van het slachtoffer heeft verklaard dat hij tussen de middag op 15 augustus 2011, heeft gezien dat zijn moeder op het bed zat en dat haar handen met handboeien op haar rug waren geboeid. Zij was boos en wilde wegkomen, maar verdachte zei dat hij de sleutels kwijt was. Verder heeft het zoontje van het slachtoffer verklaard dat verdachte bij zijn vertrek op 15 augustus 2011 zijn huissleutel (de huissleutel van het zoontje) heeft meegenomen zonder dat zijn moeder dit wist.5*
Gebeurtenissen op 16 augustus 2011
Over de gebeurtenissen op 16 augustus 2011 heeft het slachtoffer verklaard dat zij 's nachts merkte dat verdachte met een sleutel haar woning was binnengekomen. Het slachtoffer heeft hem gezegd dat hij beneden moest gaan slapen. Op dinsdagochtend 16 augustus 2011 kwam verdachte vervolgens naar de slaapkamer van het slachtoffer, hij gooide haar op het bed en overmeesterde haar. Om te voorkomen dat de buren het geschreeuw van het slachtoffer zouden horen, zette verdachte de radio harder. Het slachtoffer werd weer in de handboeien geslagen. Toen het slachtoffer weigerde om het wachtwoord van haar telefoon aan verdachte te geven, hoorde zij verdachte zeggen: "Zal ik even je haren afscheren?". Verdachte ging op het slachtoffer zitten en hield een doek op haar mond. Vervolgens zag het slachtoffer dat verdachte een tondeuse pakte en zij zag en voelde dat hij hiermee haar haren begon af te scheren.6*
Het haar van het slachtoffer is door de politie teruggevonden in een kussensloop.7*
Vervolgens heeft verdachte het slachtoffer een wit flesje met een rode dop voorgehouden en haar de veiligheidsvoorschriften op dat flesje laten lezen. Hierin stond dat de vloeistof niet met de ogen in contact moest komen. Ook liet verdachte het slachtoffer ruiken aan de inhoud van het flesje. Daarna gooide verdachte een deel van de vloeistof over de borst van het slachtoffer. Hierover heeft het slachtoffer verklaard dat zij het erg voelde branden en dat zij een gesis hoorde 'dat leek op het geluid van een gebakken eitje'.8*
Toen het slachtoffer vervolgens probeerde naar de douche te vluchten, voelde zij dat verdachte haar vastpakte en dat hij haar naar achteren tegen de muur duwde. Terwijl het slachtoffer - nog altijd met haar handen geboeid op haar rug - tegen de muur zat met haar gezicht naar verdachte toe, zag zij dat verdachte de rest van de inhoud van het flesje, tot het leeg was, gericht over haar gezicht gooide en dat de beweging waarmee hij dit deed te vergelijken is met het kruiden van vlees. Het slachtoffer voelde dat de vloeistof op haar voorhoofd en de rest van haar gezicht terechtkwam en zij voelde dat haar gezicht brandde. Terwijl het slachtoffer, in een poging om de slaapkamer uit te komen, overal tegenaan botste, deed verdachte niets om haar te helpen. Vervolgens leek het volgens het slachtoffer of verdachte 'wakker werd' waarop hij haar naar de douche begeleidde en 112 belde.
Verdachte heeft tijdens de 112-melding tegenover de medewerker van de meldkamer en kort na het arriveren van de politie in de woning, tegenover een verbalisant verklaard dat hij zuur over het slachtoffer heeft gegoten.9* Ter terechtzitting heeft verdachte bekend dat hij zuur over het slachtoffer heeft gegoten, maar is het volgens verdachte bij één keer gooien gebleven waarna hij de rest van de inhoud van het flesje door het toilet gespoeld heeft.10* Onderzoek door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) heeft uitgewezen dat de inhoud van het flesje een geconcentreerd zwavelzuur bevatte (nagenoeg 100%).11*
Forensisch arts Botter, heeft in zijn rapport van 9 februari 2012 onder meer geconcludeerd dat circa 12,5% van het lichaamsoppervlak van het slachtoffer - het hoofd, de hals, de bovenste helft van de romp, de bovenarmen en de benen - is aangedaan door brandwonden die zijn ontstaan door inwerking van een etsende vloeistof. Er is sprake van blijvende (cosmetische) schade aan de huid door verlittekening, functiestoornissen in de sluiting van de oogleden en beschadiging van het hoornvlies van beide ogen. Het behoud van het huidige gezichtsvermogen - thans het rechteroog 55% en het linkeroog 65% - is in belangrijke mate afhankelijk van de (toekomstige) (sluit)functie van de oogleden.12*
3.3.2 Het oordeel van de rechtbank ten aanzien van feit 1 (poging moord/doodslag dan wel zware mishandeling)
3.3.2.1 Het gooien van het zwavelzuur
De rechtbank stelt voorop dat zij de verklaring van verdachte dat hij slechts eenmaal met het zwavelzuur zou hebben gegooid en dat hij daarbij het zuur niet over het hoofd dan wel in het gezicht van het slachtoffer heeft gegooid, niet aannemelijk acht.
Op grond van het feit, dat verspreid op verschillende plaatsen in de slaapkamer - zoals het hoofdeinde en het voeteneinde van het bed - een aanzienlijke hoeveelheid zwavelzuur is aangetroffen13*, is de conclusie gerechtvaardigd dat er tenminste tweemaal is gegooid met zwavelzuur. Over de positie waarin het slachtoffer zich ten tijde van het overgieten met zwavelzuur bevond, heeft D. Botter, forensisch arts bij het NFI, vastgesteld dat de verdeling van de letsels over het lichaam goed kan passen bij een zittende positie van het slachtoffer tijdens het veroorzaken van de letsels.14* De rechtbank merkt hierbij op, dat verdachte desgevraagd geen verklaring heeft kunnen geven voor de spreiding van de verbrandingen over het hoofd, de hals en de bovenkant van de romp van het slachtoffer.
Gelet op een en ander gaat de rechtbank er vanuit dat verdachte het slachtoffer meermalen met zwavelzuur heeft overgoten en dat hij daarbij ook zwavelzuur over het hoofd en in het gezicht van het slachtoffer heeft gegooid.
3.3.2.2 Levensdelict of zware mishandeling?
Verdachte heeft verklaard dat hij geen opzet had om het slachtoffer te doden, maar dat hij slechts de handen van het slachtoffer wilde overgieten, om zodoende een einde te maken aan zijn beheksing door het slachtoffer en daarmee beëindiging van zijn relatie met haar mogelijk te maken.
De rechtbank acht deze verklaring volstrekt ongeloofwaardig. Verdachte heeft op 16 augustus 2011 alle gelegenheid gehad om de op de rug geboeide handen van het weerloze slachtoffer met het zuur te overgieten. Verdachte heeft echter - zonder enige aannemelijke verklaring - de handen ongemoeid gelaten en het hoofd, gezicht en bovenlichaam overgoten.
De rechtbank ziet zich daarmee gesteld voor de vraag of verdachte zich, door het meermalen overgieten van het (hoofd en gezicht van het) slachtoffer met zwavelzuur, schuldig heeft gemaakt aan een poging moord/doodslag, dan wel aan zware mishandeling, zoals subsidiair ten laste is gelegd. Daarbij is allereerst aan de orde de vraag of door aldus te handelen sprake is van (voorwaardelijk) opzet op de dood.
3.3.2.2.a Opzet op de dood
Voor het bewezen verklaren van (voorwaardelijk) opzet dient sprake te zijn van het willens en wetens aanvaarden van de dood, dan wel het bewust aanvaarden van de aanmerkelijke kans dat de dood zal intreden. Daarmee dient dus eerst de vraag te worden beantwoord of het overgieten van een persoon met geconcentreerd zwavelzuur - in het bijzonder op het hoofd en in het gezicht - de aanmerkelijke kans op overlijden met zich brengt. De rechtbank overweegt ten aanzien hiervan als volgt.
In het al genoemde rapport van forensisch arts Botter van 9 februari 2012 concludeert deze arts over de mate van gevaarzetting van het handelen van verdachte, dat er bij blootstelling van het gelaat aan een etsende vloeistof een reëel risico bestaat op de inloop in de luchtwegen (aspiratie) of het inslikken van deze vloeistof met ernstige afwijkingen en met al dan niet blijvende en levensbedreigende complicaties tot gevolg. Volgens de arts vergroten situaties van angst en paniek het risico op aspiratie. Voorts kunnen er bij aantasting van de huid gemakkelijk infecties optreden. Bij brandwonden vormen wondinfecties een groot risico, welke via bloedvergiftiging fataal kunnen verlopen. Ook kunnen er bij operatieve ingrepen (fatale) complicaties optreden van diverse aard, zoals infecties, bloedingen en anesthesierisico's. De arts heeft ten slotte opgemerkt dat het slachtoffer in vijfeneenhalve maand achttien keer is geopereerd, waarbij zij bij een ingreep op 27 november 2011 een ademstilstand heeft gehad.
Nu verdachte, zoals hiervoor door de rechtbank is vastgesteld, het zwavelzuur in het gezicht van het slachtoffer heeft gegooid en dit gebeurde in een situatie waarin zij, zoals zij heeft verklaard, in paniek probeerde weg te komen (verdachte had immers kort daarvoor zwavelzuur over haar borst gegooid) en bovendien geboeid was waardoor de paniekgevoelens bij het slachtoffer mogelijk zijn versterkt, is de rechtbank van oordeel dat het in het gezicht gooien van het zwavelzuur de aanmerkelijke kans op het inslikken dan wel inademen daarvan en daarmee op overlijden met zich brengt. Dat het inslikken van vloeistof onder die omstandigheden een reëel risico vormt, blijkt uit het feit dat het slachtoffer heeft verklaard dat zij een deel van het zuur dat in haar mond terecht was gekomen heeft uitgespuugd.15*
Voorts neemt de rechtbank in aanmerking dat ook de complicaties die bij verbranding van (een aanzienlijk deel van) het lichaamsoppervlak kunnen ontstaan een dodelijk verloop kunnen hebben. Naarmate een groter deel van het huidoppervlak is aangetast, neemt het risico hierop toe, evenals met de ernst van de brandwonden. De rechtbank is van oordeel dat gelet op de hoeveelheid geconcentreerd zuur (niet een paar druppels maar een halve liter) en de locatie waar op het zuur gegooid (hoofd en gezicht van het slachtoffer) in onderling verband de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer opleverden. Dat deze kans geenszins denkbeeldig is blijkt ook uit het feit dat zich bij het slachtoffer tijdens een van de operaties die zij na het incident heeft ondergaan een ademstilstand - die met actief medisch handelen moest worden verholpen - heeft voorgedaan.
Daarmee komt de rechtbank toe aan de vraag of verdachte de (aanmerkelijke) kans op overlijden van het slachtoffer bewust heeft aanvaard. Ook deze vraag wordt door de rechtbank bevestigend beantwoord. De omstandigheid dat de kans op inslikken en inademen van de vloeistof (inclusief de kans dat dit tot de dood leidt) toeneemt bij het in het gezicht gooien daarvan en dat (de complicaties van) ernstige brandwonden een potentieel dodelijk verloop hebben, kunnen naar het oordeel van de rechtbank als feiten van algemene bekendheid worden verondersteld. Dat het risico op complicaties toeneemt naarmate de brandwonden ernstiger zijn en een groter deel van het huidoppervlak is verbrand alsmede dat het risico op inslikken en inademen toeneemt wanneer het slachtoffer in paniek is en een aanzienlijke hoeveelheid zuur op het gelaat terechtkomt, is evenzeer algemeen bekend. In dit geval mag deze kennis, gelet op de door verdachte uitgevoerde zoekopdrachten op het internet, bij verdachte aanwezig worden verondersteld. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte door desondanks te handelen zoals hij heeft gedaan, bewust de aanmerkelijke kans op overlijden van het slachtoffer heeft aanvaard.
3.3.2.2.b Voorbedachte raad
De volgende vraag is of verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld. Voor een bewezenverklaring van voorbedachte raad dient vast komen te staan dat verdachte tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken (hoe kort ook) over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
De gebeurtenissen op 16 augustus 2011 hebben een aanloop gekend. Verdachte heeft voorafgaand aan het incident op 16 augustus 2011, gedurende enige jaren een relatie gehad met zowel het slachtoffer als met haar zus, [A]. Op 12 juni 2011 heeft het slachtoffer verdachte te kennen gegeven de relatie met hem te willen beëindigen. Niettemin heeft de relatie tussen het slachtoffer en verdachte ook na deze mededeling voortgeduurd. Kort na 12 juni 2011 heeft verdachte de eerste handelingen verricht die uiteindelijk in verband kunnen worden gebracht met zijn strafbare handelen op 16 augustus 2011. Zo is er op 20 juni 2011 via de computer die op het GBA-adres van verdachte is aangetroffen onder meer een krantenartikel bekeken met de kop "Iraanse man krijgt zuur in ogen als straf". Op dezelfde dag zijn op deze computer via verschillende zoeksites de zoektermen "zwavelzuur/zoutzuur kopen, eerstegraads/tweedegraads brandwonden" ingevoerd. Ook is een internetsite bezocht waar chemicaliën en laboratoriumproducten online verkocht worden.16*
De zus van het slachtoffer, [A], heeft verklaard dat verdachte zijn relatie met het slachtoffer in juli 2011 aan haar heeft opgebiecht. Verdachte zou in dat gesprek hebben gezegd dat hij een maand nodig had om de dingen waar hij mee bezig was en 'die niet mochten', te regelen. Daarna zou hij bij haar zou terugkeren.17*
Via de voor verdachte toegankelijke computer van [A], is op 5 augustus 2011 een bestelling gedaan voor een halve liter "superontstopper" bij een online bouwmarkt.18* Deze bestelling - gedaan op naam van […] - is op 10 augustus 2011 afgeleverd op het adres van de moeder van verdachte.19*
Verdachte heeft ter terechtzitting erkend dat hij deze bestelling heeft geplaatst. Ten slotte heeft verdachte het slachtoffer daags voor het incident in verband met een verrassing gevraagd voor 15 en 16 augustus verlof op te nemen van haar werk.20*
Op 15 augustus 2011 is verdachte in de woning van het slachtoffer geweest en heeft hij haar daar geboeid en langere tijd geboeid gehouden. Hoewel het slachtoffer de relatie met verdachte naar aanleiding daarvan op 15 augustus 2011 had beëindigd, is verdachte tegen de wil van het slachtoffer midden in de nacht met een gestolen sleutel teruggekeerd in haar woning. Nadat verdachte het slachtoffer op dinsdagochtend 16 augustus 2011 wederom in de boeien had geslagen, kwam verdachte tot de daadwerkelijke uitvoering van zijn plan. Het slachtoffer heeft verklaard dat het haar achteraf opviel dat verdachte op een zomerse dag - 16 augustus 2011 - binnenshuis meerdere lagen dikke kleding en een jas droeg.21* Deze verklaring vindt steun in een foto van de jas van verdachte, waarop diverse schroeiplekken zijn te zien.22* Na het slachtoffer de haren te hebben afgeschoren, heeft hij haar het flesje zuur laten zien en ruiken. Vervolgens heeft hij zuur op de borst van het slachtoffer gegooid. Hoewel verdachte zag en hoorde dat de vloeistof de huid van het slachtoffer deed wegschroeien, heeft hij vervolgens de rest van de inhoud van het flesje over het slachtoffer heen gegoten. In de smeekbedes van het slachtoffer om niet nog meer van de vloeistof te gebruiken en in haar pogingen om te vluchten, heeft verdachte geen aanleiding gezien om zijn handelen tussentijds te staken.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande - evenals de officier van justitie - tot het oordeel dat verdachte tussen de diverse handelingen voorafgaand aan de 16e augustus, maar ook tussen de verschillende handelingen op 16 augustus 2011 voldoende tijd en gelegenheid heeft gehad om zich te beraden op zijn voorgenomen handelen. Voor verdachte bestond - zeker nadat hij de effecten van het zwavelzuur op de borst van het slachtoffer had waargenomen - voldoende gelegenheid om over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven.
Al het bovenstaande in aanmerking genomen, acht de rechtbank de onder primair ten laste gelegde poging tot moord wettig en overtuigend bewezen.
3.3.3 Het oordeel van de rechtbank over feit 2 (wederrechtelijke vrijheidsberoving)
Op grond van de bovengenoemde bewijsmiddelen, te weten de verklaring van het slachtoffer, welke steun vindt in de verklaring van haar zoontje en de verklaring buurvrouw, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich op 15 augustus 2011 schuldig heeft gemaakt aan de wederrechtelijke vrijheidsberoving van het slachtoffer.
Anders dan de raadsman heeft betoogd, heeft verdachte zich ook op 16 augustus 2011 weliswaar voor een kortere duur, schuldig gemaakt aan de wederrechtelijke vrijheidsberoving van het slachtoffer. Immers heeft verdachte het slachtoffer die dag weer handboeien omgedaan. Voorts heeft hij haar op het bed geduwd, een doek op haar mond gedaan en is hij ten slotte boven op het slachtoffer gaan zitten.
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van de laatste drie gedachtestreepjes, nu zij van oordeel is dat deze handelingen niet bijdragen aan de vrijheidsberoving.
3.3.4 Het oordeel van de rechtbank over feit 3 (mishandeling)
Op grond van de verklaring van het slachtoffer, alsmede de bevindingen van de politie en het aantreffen van de haren van het slachtoffer, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het slachtoffer de hoofdharen heeft afgeschoren. Ten aanzien van de vraag of daardoor letsel is ontstaan, overweegt de rechtbank dat het onder dwang afscheren van de hoofdharen is te beschouwen als het opzettelijk toebrengen van, in elk geval tijdelijk, letsel zodat verdachte zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van het slachtoffer.
De rechtbank is - anders dan de officier van justitie heeft betoogd - van oordeel dat de strafverzwarende omstandigheid dat de mishandeling door verdachte zou zijn gepleegd tegen zijn partner/levensgezel, als bedoeld in artikel 304 onder 1 van het Wetboek van Strafrecht, niet kan worden bewezen verklaard. Uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting is de rechtbank weliswaar gebleken dat verdachte en het slachtoffer gedurende enige jaren een relatie met elkaar hebben gehad, maar voorts blijkt dat het slachtoffer deze relatie op 15 augustus 2011 - naar eigen zeggen, definitief - heeft beëindigd. Daarnaast had verdachte tijdens de relatie met het slachtoffer al langere tijd een relatie met haar zus, [A]. Nu vast staat dat verdachte gelijktijdig meerdere relaties onderhield, kan - in overeenstemming met de Nederlandse wetgeving hieromtrent - geen van de partners in deze relaties worden aangemerkt als een levensgezel/partner.
Nu het bestanddeel partner/levensgezel niet kan worden bewezen verklaard, dient verdachte hiervan te worden vrijgesproken. Derhalve slaagt het verweer van de raadsman dienaangaande.
3.4 De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart - zulks met verbetering van de naam van het slachtoffer, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - bewezen dat verdachte:
1. primair
op 16 augustus 2011 te Zoetermeer ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, meermalen zwavelzuur in het gezicht en op het hoofd en op het lichaam van die [slachtoffer] te gooien terwijl de handen van die [slachtoffer] op haar rug waren geboeid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
op tijdstippen in de periode van 15 augustus 2011 en 16 augustus 2011 te Zoetermeer opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, immers heeft verdachte met dat opzet
op 15 augustus 2011
- een doek om de ogen van die [slachtoffer] gebonden terwijl zij op bed lag en
- de handen van die [slachtoffer] op de rug geboeid en gedaan alsof hij, verdachte, geen sleutel had om de handboeien los te maken en
- die [slachtoffer] verboden naar beneden te gaan en
op 16 augustus 2011
- die [slachtoffer] op het bed gegooid/geduwd en
- de handen van die [slachtoffer] op de rug geboeid en
- een doek op de mond van die [slachtoffer] gehouden terwijl hij, verdachte, op
het lichaam van die [slachtoffer] zat;
3.
op 16 augustus 2011 te Zoetermeer opzettelijk mishandelend [slachtoffer], de hoofdharen heeft afgeschoren, waardoor deze letsel heeft bekomen.
4. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
5. De strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is eveneens strafbaar, omdat, mede gelet op de conclusie van de hierna onder 6 nog te bespreken rapportages, geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.
6. De straf en maatregel
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 jaar met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht en dat de maatregel van terbeschikkingstelling (verder ook te noemen: TBS) met dwangverpleging wordt opgelegd.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair betoogd dat er een onvoorwaardelijke gevangenisstraf met een maximale duur van 5 jaar dient te worden opgelegd, met daarnaast TBS met voorwaarden.
Indien de rechtbank oordeelt dat verdachte TBS met dwangverpleging moet worden opgelegd, heeft de raadsman zich subsidiair op het standpunt gesteld dat er een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van kortere duur moet worden opgelegd dan door de officier van justitie is geëist.
Ten aanzien van het onder feit 2 ten laste gelegde, heeft de raadsman bepleit dat voor zover het ziet op een vrijheidsberoving op 16 augustus 2011, er sprake is van eendaadse samenloop met het onder feit 1 ten laste gelegde.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
Voor het slachtoffer begon de nachtmerrie op maandagochtend 15 augustus 2011; wat een "verrassing" had moeten worden, bleek in werkelijkheid neer te komen op een urenlange vrijheidsberoving tegen de wil van het slachtoffer. Toen het slachtoffer uiteindelijk aan het einde van die middag bevrijd was van de handboeien, zij de relatie met verdachte had verbroken en zij verdachte met zijn spullen de deur had gewezen, is hij met een gestolen sleutel vertrokken om later te kunnen terugkeren en alsnog zijn plan te kunnen uitvoeren. In de nacht van maandag 15 op dinsdag 16 augustus 2011 werd het slachtoffer weer opgeschrikt door de komst van verdachte. De volgende ochtend heeft verdachte het slachtoffer wederom in de boeien geslagen en haar de haren afgeschoren. Vervolgens heeft verdachte het slachtoffer in haar eigen woning, in directe nabijheid van haar toen 3-jarige dochtertje, met zwavelzuur overgoten en haar daarmee op gruwelijke wijze voor het leven verminkt. Nadat hij de effecten van het zwavelzuur op de borst van het slachtoffer had waargenomen, is hij net zolang doorgegaan met het gooien van de vloeistof over het hoofd en het gezicht van het slachtoffer, tot het flesje leeg was.
Het slachtoffer is in eigen persoon ter terechtzitting verschenen om verdachte met het resultaat van zijn handelen te kunnen confronteren.
Uit de schriftelijke slachtofferverklaring, d.d. 17 april 2012 van het slachtoffer blijkt dat haar leven sinds het traumatische incident op 16 augustus 2011 - ondanks de zware pijnstillende medicatie - in het teken staat van voortdurende en ondraaglijke pijn. Na maandenlang in afzondering in het ziekenhuis te hebben moeten doorbrengen en talloze zeer pijnlijke behandelingen, wondverzorgingen, (mislukte) huidtransplantaties en operaties te hebben moeten ondergaan, wordt zij ook nu nog 24 uur per dag geconfronteerd met de gevolgen van het handelen van verdachte. Mevrouw [slachtoffer] heeft beschreven hoe het voor haar was om voor het eerst na maanden, op 4 november 2011, weer in de spiegel te moeten kijken: er was niets meer wat zij van haar oude gezicht kon herkennen in haar nieuwe uiterlijk. De paar keren dat het slachtoffer de afgelopen maanden kort buiten is geweest, heeft zij vanwege het aanstaren als zeer onprettig ervaren. Zij vraagt zich af hoe zij in de toekomst met dit uiterlijk in de maatschappij zal kunnen functioneren en wat de gevolgen zullen zijn voor haar twee kinderen. Het is onzeker of haar zicht, dat zich thans beperkt tot een wazig beeld, in de toekomst nog zal verbeteren.
Over dat zij tot twee keer toe door de artsen niet meer wakker te krijgen was, heeft het slachtoffer verklaard, dat zij het niet erg zou vinden als zij niet meer wakker zou worden. Zij heeft met haar arts de mogelijkheden van euthanasie besproken.
Houding verdachte
Verdachte heeft ter terechtzitting de feiten grotendeels bekend en zijn spijt betuigd. De spijtbetuigingen van verdachte lijken voor een niet onbelangrijk deel ook ingegeven door de gevolgen die zijn handelen voor hem zelf heeft gehad en zal hebben. Daarnaast heeft verdachte verklaard dat hij zich een aantal gebeurtenissen van 15 en 16 augustus 2011 niet meer kan herinneren, mede omdat hij onder invloed van een grote hoeveelheid alcohol verkeerde. De rechtbank merkt op dat zij zich niet aan de indruk kan onttrekken dat verdachte zijn verklaringen over zijn alcoholgebruik en geheugenverlies aanwendt om geen uitleg te hoeven geven over de gruwelijke gebeurtenissen die hebben plaatsgevonden.
Gedragskundige rapportages
De rechtbank acht zich op basis van de met betrekking tot de verdachte uitgebrachte Pro Justitia rapporten van psychiater dr. B.A. Blansjaar, d.d. 30 oktober 2011 en psycholoog drs. N.H. Keppel d.d. 14 maart 2012, voldoende geïnformeerd omtrent de persoonlijkheid en de geestvermogens van de verdachte voor en ten tijde van de gepleegde delicten.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder acht geslagen op de navolgende overwegingen en conclusies van de gedragsdeskundigen die hieronder zakelijk samengevat zijn weergegeven.
In het Pro-Justitia rapport opgemaakt en ondertekend door psychiater B.A. Blansjaar, staat vermeld dat verdachte lijdt aan een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in de vorm van een persoonlijkheidsstoornis met zowel cluster B- als cluster C-persoonlijkheidstrekken. Volgens de psychiater is er met name sprake van narcistische en ontwijkende trekken in de zin van gebreken in de empatische vermogens, een neiging tot exploitatie van anderen, een egocentrische beleving en een patroon van overgevoeligheid voor afwijzing en krenking en gereserveerdheid in contacten en relaties met vermijding van afkeuring en persoonlijke risico's. Voorts is er bij verdachte sprake van een ziekelijke stoornis van zijn geestesvermogens in de vorm van alcoholafhankelijkheid die gedeeltelijk uit eerder genoemde persoonlijkheidstoornis voortkomt.
Ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde was er bij verdachte sprake van beide bovengenoemde stoornissen en verkeerde hij onder invloed van een grote hoeveelheid alcohol. Het ten laste gelegde is waarschijnlijk enerzijds voortgekomen uit ontremming en impulsieve agressie door alcoholintoxicatie en anderzijds uit frustratie en krenking nadat verdachte zich mede door de beperkingen van zijn persoonlijkheidsstoornis, in een bijzondere en belastende driehoeksrelatie had begeven.
De psychiater adviseert verdachte licht verminderd toerekeningsvatbaar te verklaren.
De kans op herhaling van soortgelijke en andere strafbare feiten is door de alcoholafhankelijkheid en door deze gebrekkige ontwikkeling van de geestesvermogens van verdachte verhoogd.
In het Pro-Justitia rapport opgemaakt en ondertekend door psycholoog drs. N.H. Keppel, wordt geconcludeerd dat er bij verdachte sprake is van ernstige persoonlijkheidsproblematiek. Deze wordt enerzijds gekenmerkt - in meerdere mate - door anti-sociale, borderline en narcistische trekken (cluster B). Verdachte is oneerlijk, egocentrisch, manipuleert, liegt en bedriegt, hij kan niet vooruit plannen, is onverantwoordelijk, beheerst zijn agressie onvoldoende en het ontbreekt hem aan spijtgevoelens. Anderzijds wordt deze stoornis - in mindere mate - gekenmerkt door ontwijkende, afhankelijke en obsessieve-compulsieve trekken (cluster C).
Er is bij verdachte sprake van verbale zwakbegaafdheid en een ziekelijke stoornis van de geestesvermogens in de vorm van alcoholafhankelijkheid. Ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde was er bij verdachte sprake van beide bovengenoemde stoornissen. Hij bewoog zich destijds tussen drie vrouwen: zijn moeder, [A] en het slachtoffer [slachtoffer]. Hij voelde zich van alle drie afhankelijk en vermeed een keuze te maken tussen de twee zussen. Als gevolg van de stoornissen is er bij verdachte sprake van agressieregulatie problematiek en een onvermogen om relatieconflicten adequaat op te lossen, waardoor verdachte tot het ten laste gelegde is gekomen.
Verdachte is volgens de psycholoog te beschouwen als licht verminderd toerekeningsvatbaar.
Het overmatige alcoholgebruik van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde heeft volgens de psycholoog wellicht drempelverlagend gewerkt.
Risicofactoren vormen onder meer egocentrisme, gebrek aan inlevingsvermogen, lacunaire gewetensfuncties en onverantwoordelijkheid.
Indien verdachte geen passende behandeling volgt, wordt de kans op recidive, zeker op termijn, in hoge mate aanwezig geacht.
De rechtbank stelt vast dat - hoewel de nadruk die op de verschillende cluster-trekken wordt gelegd binnen de persoonlijkheidsstoornis van verdachte anders is - zowel de psychiater als de psycholoog concluderen dat verdachte als licht verminderd toerekeningsvatbaar moet worden aangemerkt. Ook de kans op herhaling achten de psychiater en de psycholoog respectievelijk verhoogd en in hoge mate aanwezig. De rechtbank neemt de conclusies van de hiervoor genoemde deskundigen Blansjaar en Keppel over en maakt deze tot de hare.
De straf
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank acht geslagen op het strafblad van verdachte, gedateerd 18 augustus 2011. Hieruit blijkt dat verdachte meermalen met politie en justitie in aanraking is gekomen. Hij is daarbij ook voor geweldsdelicten veroordeeld, laatstelijk door de politierechter te Den Haag op 17 april 2009.
De rechtbank acht de langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf, zoals deze door de officier van justitie is gevorderd, gerechtvaardigd. Het aantasten van iemands aangezicht - nog daargelaten het fysieke en mentale leed dat het slachtoffer de afgelopen maanden heeft geleden en in de toekomst nog zal lijden - is een zeer ernstige en onomkeerbare aantasting van de lichamelijke integriteit, met zeer vergaande gevolgen voor het slachtoffer in alle denkbare opzichten. Deze nog jonge, voorheen zelfstandige, moeder van twee kinderen, zal nooit meer een leven kunnen leiden als voor het incident. Het slachtoffer is als direct gevolg van het handelen van verdachte naar het oordeel van de rechtbank in sociaal en maatschappelijk opzicht min of meer "vermoord". Op het plegen van een dergelijk gruwelijk feit waarmee onbeschrijfelijk en onherstelbaar leed feit is toegebracht aan het slachtoffer, kan niet anders worden gereageerd dan met een zeer langdurige gevangenisstraf.
De rechtbank ziet geen enkele aanleiding om te komen tot een lagere straf, zoals door de raadsman is betoogd.
De rechtbank volgt de raadsman niet in zijn stelling dat er ten aanzien van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten sprake is van eendaadse samenloop. Beide strafbepalingen beogen primair een ander belang te dienen. Nu voorts de onder feit 1 en 2 ten laste gelegde handelingen feitelijk van elkaar verschillen, is er geen sprake van een situatie waarbij één feit in meer dan één strafbepaling valt. Ten slotte kan er naar het oordeel van de rechtbank niet worden gesproken van één enkel wilsbesluit, maar van meerdere op zich zelf staande wilsbesluiten van verdachte.
De maatregel
In beide bovengenoemde gedragskundige rapportages wordt oplegging van TBS geadviseerd. De psychiater adviseert de kans op recidive te verlagen door oplegging van een deels voorwaardelijke straf. Verdachte dient gedurende de proeftijd, onder toezicht van de reclassering, met bijzondere voorwaarden te worden verplicht mee te werken aan behandeling van zijn stoornis en alcoholafhankelijkheid. Gezien de ernst van de feiten kan volgens de psychiater ook TBS met voorwaarden worden overwogen. Indien de strafmaat geen voorwaardelijk strafdeel toelaat, kan ook TBS met dwangverpleging worden overwogen om verdachte te verplichten tot behandeling en nazorg, aldus de psychiater.
De psycholoog adviseert TBS met dwangverpleging ter waarborging van behandeling, verkleining van de hoge recidivekans en bescherming van de maatschappij. Een deels voorwaardelijke straf met een proeftijd en bijzondere voorwaarden of TBS met voorwaarden, zijn volgens de psycholoog, gezien de noodzaak tot langdurige en intensieve behandeling en het ernstig disfunctioneren van verdachte op alle leefterreinen, ontoereikend.
De reclassering heeft zich in zijn advies van 14 februari 2012 aangesloten bij het advies tot TBS met dwangverpleging.
Aangezien de duur van de op te leggen gevangenisstraf de duur van vijf jaren ruim overschrijdt, staat artikel 38, derde lid van het Wetboek van Strafrecht aan een TBS met voorwaarden, zoals door de raadsman bepleit, in de weg.
Uit hetgeen in de rapporten wordt geconcludeerd over het recidiverisico blijkt naar het oordeel van de rechtbank voldoende dat de veiligheid van anderen de oplegging van TBS eist. De rechtbank is van oordeel dat de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen, mede gelet op het door voornoemde gedragsdeskundigen - en dan met name de psycholoog - geconstateerde gevaar voor recidive, eisen dat - naast een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur - de maatregel tot terbeschikkingstelling van de verdachte wordt opgelegd, met bevel dat de verdachte van overheidswege wordt verpleegd. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de verdachte ten tijde van het plegen van het feit lijdende was aan een persoonlijkheidsstoornis en een ziekelijke stoornis en dat het feit hem in licht verminderde mate kan worden toegerekend. Nu voorts aan de overige in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht genoemde voorwaarden is voldaan, zal de rechtbank aldus beslissen.
7. De vordering van de benadeelde partij / de schadevergoedingsmaatregel
[slachtoffer], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, voorlopig begroot op € 267.380,39,-. De advocaat van [slachtoffer], mr. A.M.G. Wellen, heeft ter terechtzitting middels overlegging van een "toelichting vordering benadeelde partij" de schadestaat per schadepost en de over de posten gevorderde wettelijke rente, nader toegelicht.
7.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 267.380,39,-, subsidiair 365 dagen hechtenis ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer].
7.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de vordering niet bestreden en heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De rechtbank acht de vordering toewijsbaar, voor zover deze betrekking heeft op de na te noemen materiële schadeposten:
1. Reiskosten € 1.465,30
4. Eigen bijdrage pruiken € 6.116,-
5. Eigen bijdrage GGZ € 586,-
6. Ziekenhuisdaggeldvergoeding € 4.420,-
9. Zorghotel Aafje verblijf € 11.400,-
10. Zorghotel Aafje televisie € 236,-
11. Kleding € 150,-
12. Herstel schilderwerk en laminaatvloer slaapkamer€ 322,66
13. Bed/dekbed/beddengoed € 3.484,78
14. Bed/matras dochtertje € 642,96
15. Vervanging sloten € 130,-
16. Verlies verdienvermogen € 78.339,-
17. Verlies zelfredzaamheid € 5.023,-
21. Buitengerechtelijke kosten (medisch advies) € 600,-
Derhalve een totaalbedrag van € 112.915,70.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de gevorderde schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 primair bewezen verklaarde feit. De schadeposten zijn bovendien van zo een eenvoudige aard dat zij zich lenen voor behandeling in deze strafzaak. De omstandigheid dat de som van de verschillende schadeposten resulteert in een hoog bedrag, doet hier naar het oordeel van de rechtbank niet aan af. De schadeposten zijn niet betwist en zijn overigens voldoende onderbouwd om voor toewijzing in aanmerking te komen.
Immateriële schade
Daarnaast acht de rechtbank de vordering toewijsbaar voor zover deze betrekking heeft op na te noemen immateriële schadepost:
18. Smartengeld € 150.000,-
De rechtbank acht voornoemde vordering ter zake van immateriële schadevergoeding tot het gevorderde bedrag naar billijkheid toewijsbaar, nu door de verdachte de omvang daarvan niet is betwist en de benadeelde partij de schade rechtstreeks heeft geleden als gevolg van het onder 1 primair bewezen verklaarde feit.
De rechtbank zal de vordering ter zake van materiële en immateriële schade dus toewijzen tot een bedrag van [€ 112.915,70 + € 150.000,- =] € 262.915,70.
De rechtbank zal voorts ten aanzien van de bovengenoemde materiële schade ad
€ 112.915,70 de met ingang van 8 mei 2012 gevorderde wettelijke rente toewijzen.
Voorts zal de rechtbank ten aanzien van de bovengenoemde immateriële schade ad
€ 150.000,- de met ingang van 16 augustus 2011 gevorderde wettelijke rente toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van die datum is ontstaan.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag aan materiële schade, groot € 112.915,70, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 8 mei 2012 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer]. Voorts zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag aan immateriële schade, groot € 150.000,-, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 16 augustus 2012 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer].
De rechtbank zal voor het overige deel van de vordering, dit deel niet-ontvankelijk verklaren, aangezien de vordering in zoverre een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, omdat van deze schadeposten de hoogte nog niet vaststaat. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het voorgaande brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
8. De toepasselijke wetsartikelen
De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen:
- 24c, 36f, 37a, 37b, 45, 57, 282, 289 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
9. De beslissing
De rechtbank,
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding onder 1 primair, 2 en 3 tenlastegelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1, primair:
poging tot moord;
ten aanzien van feit 2:
wederrechtelijke vrijheidsberoving, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 3:
mishandeling;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 16 JAREN;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en
beveelt dat de terbeschikkinggestelde van overheidswege zal worden verpleegd;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer]:
- een bedrag aan materiële schade van € 112.915,70, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 8 mei 2012 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
- een bedrag aan immateriële schade van € 150.000,-, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 16 augustus 2011 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
verklaart de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat zij dit deel van de vordering de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van:
- een bedrag aan materiële schade van € 112.915,70, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 8 mei 2012 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
- een bedrag aan immateriële schade van € 150.000,-, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 16 augustus 2011 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 365 (driehonderd vijfenzestig) dagen;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P. Poustochkine, voorzitter,
mrs. E.E. Schotte en R.G.C. Veneman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E. Noorlander,griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 mei 2012.
Mrs. Schotte en Veneman zijn buiten staat dit vonnis te ondertekenen.
1* Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina's, betreft dit de pagina's van het proces-verbaal met het nummer PL 2011/172401 'onderzoek Buteo', van de regiopolitie Haaglanden, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 420).
2* Proces-verbaal van verhoor [slachtoffer], d.d. 17 augustus 2011, blz. 38 onderaan, blz. 39 bovenaan en blz. 41.
3* Proces-verbaal van verhoor [slachtoffer], d.d. 17 augustus 2011, blz. 41 bovenaan.
4* Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1], d.d. 1 september 2011, blz. 196 onderaan.
5* Proces-verbaal van (studio)verhoor getuige [getuige 2], d.d. 24 augustus 2011, blz. 114 bovenaan en onderaan.
6* Proces-verbaal van verhoor [slachtoffer], d.d. 17 augustus 2011, blz. 39.
7* Proces-verbaal doorzoeking woning [adres], d.d. 24 augustus 2011, blz. 140 bovenaan.
8* Proces-verbaal van verhoor [slachtoffer], d.d. 17 januari 2012, blz. 334 onderaan.
9* Proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 september 2011, blz. 200 midden en proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 augustus 2011, blz. 9 midden.
10* Verklaring verdachte ter terechtzitting op 24 april 2012.
11* Rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) van 18 augustus 2011 (losse bijlage).
12* Rapport NFI d.d. 9 februari 2012 door D. Botter, forensisch arts KNMG, losse bijlage blz. 6-7.
13* Proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 augustus 2011, blz. 9 en foto's blz. 18-19 en het rapport NFI d.d. 25 november 2011, blz. 13 (losse bijlage).
14* Rapport NFI d.d. 9 februari 2012, blz. 6 (losse bijlage).
15* Proces-verbaal van verhoor [slachtoffer], d.d. 17 augustus 2011, blz. 39 onderaan en blz. 40 bovenaan.
16* Proces-verbaal van bevindingen d.d. 29 augustus 2011, blz. 177-178 (met bijlagen, blz. 180-195).
17* Proces-verbaal van verhoor getuige [A] d.d. 24 augustus 2011, blz. 121 onderaan.
18* Proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 december 2011, blz. 300 onderaan en proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 januari 2012, blz. 323, met bijlage factuur, blz. 324 en 325.
19* Proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 januari 2012, blz. 331.
20 Proces-verbaal van verhoor [slachtoffer], d.d. 17 augustus 2011, blz. 38 onderaan.
21* Proces-verbaal van verhoor [slachtoffer], d.d. 17 januari 2012, blz. 335.
22* Proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 januari 2012, blz. 5 en bijlage foto 58 (losse bundel).