ECLI:NL:RBSGR:2012:BW2791
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - meervoudig
- R.J. Paris
- H. Wien
- J.M.C. Louwinger-Rijk
- Rechtspraak.nl
Verzoek tot vaststelling van de Nederlandse nationaliteit na postnatale erkenning door een niet-Nederlandse man
In deze zaak verzocht [verzoeker] de rechtbank om vast te stellen dat hij de Nederlandse nationaliteit bezit. Hij was op 3 oktober 1989 postnataal erkend door [A], een man van Nederlandse nationaliteit, en stelde dat hij, zijn erkenner en zijn moeder ten tijde van de erkenning op de Nederlandse Antillen woonden. De rechtbank diende te beoordelen of [verzoeker] op grond van artikel 3, derde lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) recht had op de Nederlandse nationaliteit. De procedure begon met een verzoekschrift dat op 8 februari 2010 was ingediend, gevolgd door correspondentie tussen de betrokken partijen en de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). De IND concludeerde dat [verzoeker] noch bij zijn geboorte, noch in verband met de erkenning door [A] het Nederlanderschap had verkregen. De officier van justitie steunde deze conclusie. De rechtbank oordeelde dat [verzoeker] op het moment van erkenning meerderjarig was en dat de erkenning door een Nederlander niet voldeed aan de voorwaarden van de RWN voor het verkrijgen van de nationaliteit. De rechtbank merkte op dat er geen bewijs was dat [verzoeker] op een andere manier recht had op de Nederlandse nationaliteit. Uiteindelijk werd het verzoek van [verzoeker] afgewezen, en de beschikking werd op 5 april 2012 openbaar uitgesproken door de rechters.