ECLI:NL:RBSGR:2012:BW1983

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
30 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/7449
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het BMA-advies inzake medische behandeling in Ghana en de gevolgen voor het mvv-vereiste

In deze uitspraak van de Rechtbank 's-Gravenhage op 30 maart 2012, in de zaak AWB 10/7449, werd het beroep van eiseres gegrond verklaard. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, dat haar aanvraag voor vrijstelling van het mvv-vereiste had afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de minister zich niet op het advies van het Bureau Medische Advisering (BMA) mocht baseren, omdat er twijfels bestonden over de volledigheid van dat advies. De rechtbank stelde vast dat het BMA-advies niet uitsloot dat het uitblijven van medische behandeling tot een noodsituatie kon leiden. Eiseres had aangevoerd dat de medische informatie afkomstig was van een onbekende bron uit Ghana, maar de rechtbank oordeelde dat dit geen reden was om het advies van het BMA niet te vertrouwen. De rechtbank concludeerde dat de minister het advies zorgvuldig had moeten overwegen en dat de inhoud ervan inzichtelijk en concludent was. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand, wat betekent dat de minister opnieuw moest beslissen op basis van de juiste overwegingen. Tevens werd de minister veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiseres. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige besluitvorming door de overheid, vooral in zaken die de gezondheid van betrokkenen raken.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 10/7449
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 maart 2012 in de zaak tussen
[eiseres], verblijvende te [plaats], eiseres,
(gemachtigde mr. J. van Koesveld),
tegen
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, verweerder,
(gemachtigde mr. A.R.J. Maas).
<b>Procesverloop</b>
Bij tussenuitspraak van 5 januari 2012 heeft de rechtbank verweerder opgedragen kenbaar te maken of verweerder gebruik maakt van de gelegenheid het in die uitspraak geconstateerde gebrek in het bestreden besluit van 29 januari 2010 te herstellen en, in het geval verweerder daarvan gebruik maakt, dit gebrek overeenkomstig die uitspraak te herstellen.
Bij brief van 20 januari 2012 heeft verweerder bericht gebruik te zullen maken van de gelegenheid het gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
Bij brief van 15 maart 2012 heeft verweerder zich, onder verwijzing naar het advies van het Bureau Medische Advisering (BMA) van 11 maart 2012 (advies), op het standpunt gesteld dat het beroep ongegrond is.
Bij brief van 20 maart 2012 heeft eiseres hierop gereageerd.
Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
<b>Overwegingen</b>
1. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank – kort gezegd – geoordeeld dat verweerder zijn besluitvorming niet mocht baseren op het BMA-advies van 7 december 2009, omdat er concrete aanknopingspunten bestonden voor twijfel aan de volledigheid van dat advies. Om die reden is het bestreden besluit – kort gezegd – onzorgvuldig voorbereid en ondeugdelijk gemotiveerd. In de tussenuitspraak staat dat verweerder dient te beoordelen of het gelet op de gezondheidstoestand van eiseres niet verantwoord is om te reizen en of het vasthouden aan het mvv-vereiste voor eiseres zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard (hardheidsclausule). Verweerder dient daartoe het BMA om een nieuw dan wel aanvullend advies te vragen, waarbij de nieuwe medische situatie van eiseres en de behandeling ervan dient te worden betrokken.
2. In het advies staat het volgende.
“(…)
Ter beantwoording van de vraagstelling heb ik gebruik gemaakt van de door u meegezonden stukken.
-P.H.J. Frissen, internist-acute geneeskunde Onze Lieve Vrouwe Gasthuis te Amsterdam d.d. 18 januari 2012
(…)
Ter beantwoording van de vraag of medische behandeling aanwezig is in Ghana heb ik gebruik gemaakt van de volgende bronnen
Informatie van vertrouwensartsen:
Bron A: 6-3-2012 requestnummer GH-2381-2012
(…)
3. <i>(…) Uitblijven van de behandeling zal leiden tot ontregeling van de bloedsuikers en verhoogde bloeddruk. Gelet op de aard, ernst en combinatie van de klachten is het niet uitgesloten dat uitblijven van de behandeling tot een medische noodsituatie kan leiden. Bij het staken van de therapie bij diabetes mellitus type 2 ontstaat bij onvoldoende vocht inname een hyperosmolair coma en een hoge bloeddruk kan leiden tot orgaanschade.
(…)
4. (…) Ja, gezien de huidige medische inzichten acht ik betrokkene [in staat, rechtbank] te reizen met gangbare vervoermiddelen als boot, trein, bus, auto en vliegtuig.
Ik heb geen aanwijzingen dat enige medische voorziening noodzakelijk is.
(…)
5a. (…) Uitgaande van de juistheid van de beschikbare informatie m.b.t. de therapiemogelijkheden in het land van herkomst/land van eventuele verwijdering concludeer ik dat de behandeling aanwezig is.
5b.
(…)
Met betrekking tot de therapie zoals genoemd onder vraag 2b:
Uit bron A blijkt dat behandeling door een internist en eventueel het uivoeren van een maagverkleinende operatie aanwezig is o.a. in het Korle-Bu teaching hospital te Accra. </i>
(…)”.
3. De rechtbank leidt uit de brief van verweerder van 15 maart 2012 af dat verweerder het bestreden besluit thans mede baseert op het advies.
4. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) (bijvoorbeeld de uitspraak van 13 oktober 2010, LJN: BO0794) volgt dat verweerder, indien hij een BMA-advies aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, zich ingevolge artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ervan moet vergewissen dat dit – naar wijze van totstandkoming – zorgvuldig en – naar inhoud – inzichtelijk en concludent is.
5. Zoals blijkt uit het hiervoor weergegeven gedeelte van het advies, acht BMA niet uitgesloten dat uitblijven van de behandeling tot een medische noodsituatie kan leiden. Op basis van informatie van de door BMA geraadpleegde vertrouwensarts concludeert BMA dat behandeling door een internist en eventueel het uitvoeren van een maagverkleinende operatie aanwezig is in het land van herkomst. In haar reactie van 20 maart 2012 stelt eiseres weliswaar dat de medische informatie afkomstig is van een onbekende bron uit Ghana, maar de omstandigheid dat de door BMA geraadpleegde bron niet bij verweerder bekend is biedt geen grond voor de conclusie dat verweerder bij de besluitvorming niet van de juistheid en volledigheid van het BMA advies mag uitgaan. Voorts bestaat in hetgeen eiseres heeft aangevoerd geen grond voor de conclusie dat verweerder er niet van mocht uitgaan dat de geraadpleegde vertrouwensarts over de vereiste deskundigheid beschikt (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 6 juni 2011, LJN: BQ7866). Verder dient, bij gebrek aan een onderbouwing door eiseres van het tegendeel, ervan te worden uitgegaan dat behandeling in Ghana aanwezig is. Voor het oordeel dat het antwoordformulier onvolledig zou zijn, bestaat, anders dan eiseres suggereert, geen grond.
6. Uit het voorgaande vloeit voort dat het advies zorgvuldig tot stand is gekomen en dat de inhoud daarvan inzichtelijk is. Verweerder mocht het advies dus ten grondslag leggen aan het bestreden besluit. In zoverre heeft verweerder het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek in de besluitvorming hersteld.
7. Gezien het advies heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser op grond van artikel 17, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 niet voor vrijstelling van het mvv-vereiste in aanmerking komt. Voor de conclusie dat uitzetting vanwege haar gezondheidssituatie in strijd is met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) bestaat geen grond, omdat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij lijdt aan een ziekte in een vergevorderd en direct levensbedreigend stadium.
8. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat toepassing van het mvv-vereiste in dit geval niet zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard als bedoeld in artikel 3.71, vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000). De rechtbank stelt voorop dat uit de wetsgeschiedenis blijkt dat zij zich terughoudend dient op te stellen bij de toetsing aan artikel 3.71, vierde lid, van het Vb 2000, waarbij zij aantekent dat de reikwijdte van dit artikellid uiterst beperkt is. Een beroep op de in dit artikellid genoemde onbillijkheid wordt in beginsel slechts in zeer uitzonderlijke en individuele gevallen gehonoreerd. Verweerder heeft gemotiveerd uiteengezet dat en waarom daarvan geen sprake is.
9. Met betrekking tot het betoog van eiseres dat zij – kort gezegd – niemand heeft in het land van herkomst, dat zij is aangewezen op mantelzorg in Nederland en dat verweerder ten onrechte niet ambtshalve heeft beoordeeld of zij in aanmerking komt voor vrijstelling van het mvv-vereiste, omdat haar uitzetting in strijd zou zijn met artikel 8 van het EVRM (artikel 3:71, tweede lid, aanhef en onder l, van het Vb 2000) heeft de rechtbank reeds in de tussenuitspraak geoordeeld dat dit betoog faalt.
10. Gelet op hetgeen in de tussenuitspraak is overwogen zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. Wel zal de rechtbank, gezien hetgeen hiervoor is overwogen, de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand laten.
11. De rechtbank acht termen aanwezig verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal € 874,00 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van een (aanvullend) beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt € 437,00 en wegingsfactor 1).
12. Tevens zal de rechtbank bepalen dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 152,00 dient te vergoeden.
<b>Beslissing</b>
De rechtbank,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht dient te vergoeden ten bedrage van € 152,00;
- veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten vastgesteld op € 874,00.
Aldus gedaan door mr. A. Venekamp als rechter in tegenwoordigheid van E.H.J.M.T. van der Steen als griffier en in het openbaar uitgesproken op 30 maart 2012.
Afschrift verzonden aan partijen op:
<i>Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken.</i>