Parketnummer 09/900795-11
Datum uitspraak: 6 april 2012
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1961 te [geboorteplaats],
adres: [adres],
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting "Haaglanden" te Zoetermeer.
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ten terechtzittingen van 15 december 2011, 8 maart 2012 en 23 maart 2012.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. M.K. Bhadai, advocaat te 's-Gravenhage, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr. T. Berger heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
De tenlastelegging.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 03 september 2011 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon [X] van het leven te beroven, opzettelijk met een (keuken)mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp meermalen, althans één maal heeft gestoken in de hals/nek, althans in het lichaam van die [X], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 03 september 2011 te 's-Gravenhage aan een persoon genaamd [X], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (steekwond(en) in de hals/nek), heeft toegebracht, door deze opzettelijk meermalen, althans een maal met een (keuken)mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in de nek/hals te steken;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
meer subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of
een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 03 september 2011 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [X], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [X] meermalen, althans een maal met een (keuken)mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in de nek/hals heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
De bewijsmiddelen.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.
Bewijsoverweging.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verklaringen van aangeefster [X] dienen te worden uitgesloten van het bewijs, nu de verdediging haar ondervragingsrecht als bedoeld in artikel 6, lid 3, sub d, van het EVRM vanwege het overlijden van aangeefster niet heeft kunnen uitoefenen en de verklaringen van aangeefster niet in belangrijke mate worden ondersteund door enig ander bewijsmiddel betreffende de rechtstreekse betrokkenheid van verdachte. Uitsluiting van deze verklaringen heeft, aldus de raadsman, tot gevolg dat er onvoldoende bewijs in het dossier voorhanden is om tot een bewezenverklaring van het verdachte onder primair, subsidiair dan wel meer subsidiair ten laste gelegde te komen zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt hiertoe als volgt.
Artikel 6 EVRM eist dat de verdediging een adequate en daadwerkelijke mogelijkheid wordt geboden om een getuige à charge te ondervragen op het moment dat deze persoon zijn verklaring aflegt dan wel op een later moment in de procedure. In casu is het horen van aangeefster [X] toegewezen door de rechtbank ter terechtzitting van 15 december 2011. Na deze beslissing is aangeefster komen te overlijden. Hiermee is een praktische onmogelijkheid ontstaan om aangeefster te horen en heeft de verdediging geen gebruik kunnen maken van het ondervragingsrecht met betrekking tot de verklaring van aangeefster.
Artikel 6 EVRM staat aan het gebruik tot het bewijs van het proces-verbaal van de politie met een belastende verklaring niet in de weg, als de betrokkenheid van de verdachte bij het hem tenlastegelegde feit in voldoende mate steun vindt in andere bewijsmiddelen en dit steunbewijs voorts betrekking heeft op onderdelen van de voor de verdachte belastende verklaring die hij betwist.
De rechtbank is van oordeel dat het bewijs voor de omstandigheid dat verdachte aangeefster [X] in haar hals/nek heeft gestoken met een mes, niet geheel of in overwegende mate steunt op de verklaring van aangeefster zelf, maar in voldoende mate steun vindt in andere bewijsmiddelen, die elkaar over en weer versterken. De rechtbank neemt in dat verband in aanmerking de constateringen met betrekking tot de verwonding van aangeefster, zoals deze blijken uit de geneeskundige verklaring en voorts het proces-verbaal van bevindingen op pagina 19 van het dossier, waaruit blijkt dat het vijfjarige zoontje van verdachte en aangeefster, dat bij het incident aanwezig was, uit eigen beweging tegen een verbalisant heeft verteld dat zijn vader een mes heeft gepakt en een persoon in de hals/nek heeft gestoken.
De rechtbank acht gelet op het vorengaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangeefster met een mes in haar hals/nek heeft gestoken en is van oordeel dat hiermee bewezen is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag. Het handelen van verdachte - het steken in de hals met een keukenmes - levert naar algemene ervaringsregels een aanmerkelijke kans op de dood op. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat zich in de hals een slagader bevindt en dat - indien deze slagader wordt geraakt - de kans aanmerkelijk is dat het slachtoffer het leven zal laten.
Het doelbewust steken in de hals/nek van aangeefster is naar zijn uiterlijke verschijningsvorm bovendien zó zeer gericht op een bepaald gevolg, te weten de dood, dat het niet anders kan dan dat verdachte daarmee de aanmerkelijke kans op de dood van aangeefster ook bewust heeft aanvaard. Verdachte heeft daarmee minst genomen voorwaardelijk opzet gehad op dier dood.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan acht de rechtbank bewezen en is zij tot de overtuiging gekomen dat de verdachte het op de dagvaarding onder primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - zulks met verbetering van eventueel in de tenlastelegging voorkomende type- en taalfouten, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de tenlastelegging, te weten dat:
hij op of omstreeks 03 september 2011 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon [X] van het leven te beroven, opzettelijk met een (keuken)mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp meermalen, althans één maal heeft gestoken in de hals/nek, althans in het lichaam van die [X], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde en van de verdachte.
Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, aangezien er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
De verdachte is deswege strafbaar, nu er evenmin feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.
Strafmotivering.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft gepoogd zijn ex-echtgenote om het leven te brengen door tweemaal met een mes in haar hals te steken. Het slachtoffer heeft hierdoor letsel bekomen, te weten een steekwond in de hals waarbij net niet de grote bloedvaten zijn geraakt.
Verdachte heeft met zijn handelen een onaanvaardbare inbreuk gemaakt op de persoonlijke en fysieke integriteit van het slachtoffer. De rechtbank rekent het verdachte bovendien zwaar aan dat het vijfjarige kind van verdachte en het slachtoffer bij het incident aanwezig was. Een delict als het onderhavige draagt een voor de rechtsorde schokkend karakter en brengt tevens gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij teweeg.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 6 september 2011 waaruit blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor huiselijk geweld.
Bij het bepalen van de duur van de straf heeft de rechtbank ten slotte acht geslagen op de ressortelijke indicatiepunten en rechterlijke uitspraken met betrekking tot soortgelijke feiten.
Naar het oordeel van de rechtbank komen de ernst van het bewezen verklaarde en de door de rechtbank in aanmerking genomen omstandigheden onvoldoende tot uitdrukking in de door de officier van justitie gevorderde straf. Het is op deze grond dat de rechtbank de hierna te vermelden zwaardere straf zal opleggen dan door de officier van justitie gevorderd.
De rechtbank is - alles overwegende - van oordeel dat een gevangenisstraf van na te melden duur een passende reactie vormt.
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het bij dagvaarding onder primair ten laste gelegde feit heeft begaan en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) JAREN;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E. Rabbie, voorzitter,
mrs A.J.J.M. Weijnen en E.E. Schotte, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N. de Jong, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 april 2012.