ECLI:NL:RBSGR:2012:BV5616

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
1 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
404341 - HA ZA 11-2504
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale distributieovereenkomst en agentuurovereenkomst met betrekking tot Genencor International B.V. en Eurosyn S.R.L.

In deze zaak, die voor de Rechtbank 's-Gravenhage is behandeld, gaat het om een geschil tussen Genencor International B.V. en Eurosyn S.R.L. over de vraag of er sprake is van een distributieovereenkomst of een agentuurovereenkomst. Genencor vordert in conventie betaling van € 82.208,- door Eurosyn, terwijl Eurosyn in reconventie een schadevergoeding van € 97.050,18 vordert, alsook een beëindigingvergoeding van € 42.328,36 en een vergoeding van € 8.074,48 voor de ontbinding van de distributieovereenkomst. De rechtbank heeft de procedure op 1 februari 2012 behandeld en een comparitie van partijen bevolen voor 2 mei 2012.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er tussen de partijen een distributieovereenkomst heeft bestaan van juni 1987 tot juni 2006, waarbij Eurosyn enzymen van Genencor kocht en deze in Italië doorverkocht. Eurosyn heeft echter de facturen voor geleverde enzymen onbetaald gelaten en stelt dat de overeenkomst met betrekking tot klant [A] in 2000 is gewijzigd in een agentuurovereenkomst. De rechtbank heeft de internationale bevoegdheid van de Nederlandse rechter vastgesteld op basis van de EEX-Verordening, aangezien Eurosyn in de procedure is verschenen zonder de bevoegdheid van de Nederlandse rechter te betwisten.

In het incident heeft Eurosyn verzocht om verwijzing naar de kantonrechter, maar de rechtbank heeft dit verzoek afgewezen. De rechtbank oordeelt dat de vordering tot verwijzing niet correct was geformuleerd en dat de zaak door de civiele sector behandeld moet worden. De rechtbank heeft ook de proceskosten in het incident aangehouden tot het eindvonnis. De comparitie van partijen is bedoeld om nadere feitelijke en juridische inlichtingen te verkrijgen en om de mogelijkheden tot schikking te onderzoeken.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 404341 / HA ZA 11-2504
Vonnis van 1 februari 2012 in het incident tot verwijzing
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
GENENCOR INTERNATIONAL B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Leiden,
eiseres in conventie in de hoofdzaak,
verweerster in reconventie in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. J.H. Stek te Amsterdam,
tegen
de rechtspersoon naar Italiaans recht
EUROSYN S.R.L.,
statutair gevestigd en kantoorhoudende te Milaan, Italië,
gedaagde in conventie in de hoofdzaak,
eiseres in reconventie in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. R. de Falco te Amsterdam.
Partijen zullen hierna "Genencor" en "Eurosyn" genoemd worden.
1.De procedure
1.1.Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 29 augustus 2011 tegen de eerste rolzitting van 5 oktober 2011;
- de akte met producties 1 t/m 16 van Genencor van 5 oktober 2011;
- de incidentele conclusie tot verwijzing, tevens conclusie van antwoord, tevens conclusie van eis in reconventie, met producties 1 t/m 6 van Eurosyn;
- de incidentele conclusie van antwoord.
1.2.Ten slotte is vonnis bepaald in het incident tot verwijzing.
2.De geschillen in de hoofdzaak
2.1.Genencor vordert in conventie - samengevat - dat de rechtbank Eurosyn zal veroordelen tot betaling aan Genencor van € 82.208,- in hoofdsom, met nevenvorderingen.
2.2Genencor stelt hiertoe - zakelijk weergegeven - in conventie het volgende. Van juni 1987 tot juni 2006 heeft tussen (de rechtsvoorgangster van) Genencor en Eurosyn een distributieovereenkomst bestaan, op grond waarvan Eurosyn op eigen naam en voor eigen rekening enzymen voor gebruik in de wasmiddelenindustrie van (de rechtsvoorgangster van) Genencor heeft gekocht en in Italië heeft doorverkocht op exclusieve basis. Eurosyn heeft zes facturen met een totaalbedrag van € 82.208,-- (exclusief btw en exclusief contractuele rente) voor in 2006 door Genencon aan Eurosyn geleverde enzymen onbetaald gelaten. Eurosyn erkent de hoofdvordering in conventie, maar doet een beroep op opschorting en verrekening.
2.3.In reconventie vordert Eurosyn - samengevat en met nevenvorderingen -, dat de rechtbank:
a. voor recht zal verklaren dat Genencor als schadevergoeding voor rechtstreekse leveringen aan de klant [A] een bedrag van € 97.050,18 (inclusief een bedrag van € 40.239,18 aan rente tot 16 november 2011) verschuldigd is aan Eurosyn, zal bepalen dat Eurosyn de vordering van Genencor in conventie van € 82.208,-- uit onbetaalde facturen mag verrekenen met haar tegenvordering van € 97.050,18, en mitsdien Genencor zal veroordelen tot betaling aan Eurosyn van € 14.842,18;
b. voor recht zal verklaren dat tussen Eurosyn en Genencor voor de klant [A] vanaf het jaar 2000 een agentuurovereenkomst is ontstaan, en mitsdien Genencor zal veroordelen tot betaling aan Eurosyn van € 42.328,36 als klantenvergoeding bij het einde van die agentuurovereenkomst voor de klant [A];
c. Genencor zal veroordelen tot betaling aan Eurosyn van € 8.074,48 als vergoeding voor de ontbinding van de distributieovereenkomst tussen partijen met betrekking tot de overige klanten.
2.4.Eurosyn stelt hiertoe - zakelijk weergegeven - in reconventie het volgende. Genencor heeft in strijd met het exclusiviteitrecht van Eurosyn rechtstreeks producten aan de klant [A] verkocht voor een bedrag van € 568.110,-. De daardoor veroorzaakte en te verrekenen schade bedraagt met rente € 97.050,18. Eurosyn stelt voorts dat de tussen partijen gesloten distributieovereenkomst met betrekking tot de klant [A] in 2000 is gewijzigd in een agentuurovereenkomst. Eurosyn vordert een beëindigingvergoeding, zowel voor wat betreft de nieuw ontstane agentuurovereenkomst voor de klant [A] als voor wat betreft de onveranderde distributieovereenkomst voor de overige klanten.
3.De beoordeling van de internationale bevoegdheid
3.1. Omdat Genencor gevestigd is in Nederland en Eurosyn in Italië, is er sprake van een geschil met een internationaal karakter. De rechtbank moet daarom eerst ambtshalve onderzoeken of haar rechtsmacht toekomt om over dit geschil te oordelen. Daartoe dient de EEX-Verordening te worden geraadpleegd. Nu Eurosyn in deze procedure is verschenen en deze verschijning niet ten doel heeft om de bevoegdheid van de Nederlandse rechter te betwisten, komt de rechtbank reeds op grond van artikel 24 EEX-Vo de bevoegdheid toe om van de geschillen in de hoofdzaak kennis te nemen.
4.De geschillen in het incident
4.1.De rechtbank stelt voorop dat Eurosyn heeft nagelaten haar "verzoek" tot verwijzing naar de kantonrechter te Delft uitdrukkelijk te formuleren als incidentele vordering in het slot van haar conclusie. Omdat uit de overige inhoud van haar conclusie genoegzaam blijkt dat Eurosyn dit wel degelijk beoogt te vorderen en Genencor daarop ook inhoudelijk heeft gereageerd, zal de rechtbank het verzoek opvatten als een incidentele vordering tot verwijzing naar de kantonrechter te Delft op de voet van de wetsartikelen 71, 93 en 94 Rv.
4.2Eurosyn stelt daartoe naar de rechtbank begrijpt dat de distributieovereenkomst tussen partijen vanaf 2000 voor wat betreft de klant [A] is gewijzigd in een agentuurovereenkomst, zodat die vordering in reconventie gelet op art. 93 Rv moet worden verwezen naar de kantonrechter in Delft volgens de forumkeuze in art. 19 van de overeenkomst. De overige vorderingen vertonen daarmee een sterke samenhang en moeten dus op grond van art. 94 Rv eveneens worden verwezen naar de kantonrechter in Delft, aldus Eurosyn.
4.3.Genencor voert daartegen gemotiveerd verweer door te betogen dat de overeenkomst ook voor wat betreft de klant [A] na 2000 een distributieovereenkomst is gebleven en geen agentuurovereenkomst is geworden.
5.De beoordeling in het incident
5.1.In artikel 93 onder c Rv is onder meer bepaald dat aardzaken betreffende een agentuurovereenkomst ongeacht het beloop of de waarde van de vordering door de kantonrechter moeten worden behandeld en beslist. Artikel 71 Rv bepaalt dat een dergelijke aardzaak daartoe op verlangen van een der partijen of ambtshalve wordt verwezen naar de sector kanton. Die beoordeling geschiedt sinds de wetswijzigingen in 2002 aan de hand van een voorlopig oordeel over het onderwerp van het geschil door de rechter, en dus niet meer uitsluitend aan de hand van de grondslag van de vordering zoals ingesteld door de eiser (zie de wetsgeschiedenis op art. 71 Rv). Het door de advocaat van Genencor in dit verband nog aangehaalde arrest van de Hoge Raad van 13 juni 2008 NJ 2009 nr. 105 mist toepassing, omdat in die zaak anders dan in de onderhavige zaak nog het oude recht van vóór 2002 van toepassing was.
5.2.Allereerst rijst de vraag naar welk recht deze procesrechtelijke vraag van verwijzing moet worden beoordeeld, naar Italiaans recht of naar Nederlands recht. De rechtbank is ten eerste van oordeel dat deze procesrechtelijke voorvraag van art. 71 Rv moet worden beoordeeld naar Nederlands recht op grond van het lex fori beginsel, dus naar het recht van de aangezochte Nederlandse rechter.
5.3.Ten tweede overweegt de rechtbank in dat verband het volgende. De advocaat van Eurosyn hinkt in zijn conclusie op meerdere plaatsen op twee gedachten, zoals de advocaat van Genencor terecht heeft opgemerkt. In dezelfde conclusie stelt hij op meerdere plaatsen dat de distributieovereenkomst uit 1987 voor wat betreft de klant [A] sinds 2000 enerzijds a) in het geheel niet meer bestaat, maar anderzijds b) op diverse onderdelen nog wel bestaat. De advocaat van Genencor stelt dat de distributieovereenkomst ook voor wat betreft de klant [A] nog geheel bestaat.
5.4.Of de distributieovereenkomst tussen partijen met betrekking tot klant [A] nog bestaat - zoals het Nederlandse Genencor stelt en het Italiaanse Eurosyn (op enkele plaatsen in haar conclusie althans) betwist - is een vraag die in de hoofdzaak uiteindelijk zal moeten worden beantwoord aan de hand van het Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst, het zogenaamde EVO. Op grond van artikel 8 lid 1 EVO worden het bestaan en de geldigheid van een overeenkomst of van bepalingen daarvan beheerst door het recht dat op de overeenkomst van toepassing zou zijn, indien de omstreden overeenkomst of de omstreden bepaling geldig zou zijn. Volgens de hoofdregel van artikel 3 lid 1 EVO wordt een overeenkomst in beginsel beheerst door het recht dat partijen hebben gekozen. Dat betekent dat in deze zaak hoe dan ook Nederlands recht toepasselijk is, omdat (de rechtsvoorgangster van) Genecor en Eurosyn in 1987 in artikel 18 van hun overeenkomst een rechtskeuze voor Nederlands recht hebben opgenomen. De rechtbank moet het incidentele geschilpunt tussen partijen dus ook ten tweede naar Nederlands recht beslissen.
5.5.De enkele omstandigheid dat Genencor met ingang van 2000 Eurosyn zou hebben gedwongen om tegenover [A] de verkoopprijzen te hanteren die door Genencor werden bepaald, is naar het voorlopig oordeel van de rechtbank slechts een wijziging van de inhoud van artikel 8 van de distributieovereenkomst. Die wijziging is onvoldoende om te kunnen concluderen dat de overeenkomst tussen partijen met betrekking tot de klant [A] in het geheel niet meer bestaat. Aan de hand van de sinds 2000 eventueel gewijzigde inhoud van de overeenkomst uit 1987 moet de rechtbank naar Nederlands recht en naar voorlopig oordeel beslissen of die bestaande overeenkomst sinds 2002 naar haar aard moet worden gekwalificeerd als een distributieovereenkomst of als een agentuurovereenkomst.
5.6. Naar het voorlopig oordeel van de rechtbank is er ook voor wat betreft de klant [A] sinds 2000 nog steeds sprake van een distributieovereenkomst en niet van een agentuurovereenkomst. Het onderscheid tussen een distributieovereenkomst en een agentuurovereenkomst is naar Nederlands recht vooral daarin gelegen dat een handelsagent als tussenpersoon of eventueel vertegenwoordiger in opdracht van zijn principaal bemiddelt bij de totstandkoming van overeenkomsten tussen die principaal en de klant, terwijl een distributeur daarentegen op eigen naam en voor eigen rekening en risico producten inkoopt en vervolgens doorverkoopt. De essentie van de overeenkomst tussen deze partijen was dat Eurosyn op eigen naam en voor eigen rekening en risico enzymen inkocht bij Genencor en deze enzymen vervolgens op eigen naam en voor eigen rekening en risico weer doorverkocht aan Italiaanse kopers, waaronder ook sinds 2000 nog steeds [A]. Om die reden is er naar het voorlopig oordeel van de rechtbank ook na 2000 nog steeds sprake van een distributieovereenkomst en niet van een agentuurovereenkomst.
5.7. De enkele omstandigheid dat Genencor sinds 2000 de verkoopprijzen van Eurosyn aan [A] zou hebben (mee)bepaald, is onvoldoende om de overeenkomst ondanks de voorgaande hoofdkenmerken van een distributieovereenkomst om die enkele reden sinds 2000 naar haard aard te kwalificeren als een agentuurovereenkomst (vergelijk Hof 's-Hertogenbosch 21 mei 1996, NJ 1997, 280). Voorts betoogt Genencor naar voorlopig oordeel van de rechtbank terecht dat de begrippen handelsagent en agentuurovereenkomst in de zin van de relevante EG Richtlijn 86/653 in beginsel restrictief moet worden uitgelegd (vergelijk Hof Van Justitie EG 10 februari 2004, zaak C-85/03). Ook overigens is voor de behandeling en beoordeling van de onderhavige vorderingen naar voorlopig oordeel niet de specialistische kennis van agentuurovereenkomsten nodig waarover bij uitstek de kantonrechter beschikt, alles zoals bedoeld door de wetgever van art. 71 Rv.
5.8. Het voorgaande leidt ertoe dat de incidentele vordering tot verwijzing naar de kantonrechter te Delft op de voet van art. 71 Rv moet worden afgewezen en dat de sector civiel deze procedure dus aan zich zal houden. De rechtbank zal de beslissing over de proceskosten van dit incident (€ 452,- salaris advocaat) om praktische redenen aanhouden tot het eindvonnis, mede omdat het hier een voorlopig oordeel over het onderwerp van het geschil betreft.
6.De beoordeling in de hoofdzaak
Bepaling van een comparitie van partijen
1. De rechtbank heeft kennisgenomen van de inhoud van het griffiedossier en zal een comparitie van partijen bevelen. De doelen van die zitting zijn het verkrijgen van nadere feitelijke en juridische inlichtingen, het onderzoeken van de mogelijkheden tot een schikking of een verwijzing naar een mediator, het eventueel geven van voorlopige oordelen over de geschilpunten en/of over de bewijslastverdeling en/of het bepalen van het verdere verloop van de procedure.
Instructies voor en informatie over de comparitie van partijen
2. In de regel ontvangen de advocaten over enige tijd van de rechtbank een zogenaamd instructieformulier. Daarin kan de comparitierechter een agenda van de ter zitting te bespreken onderwerpen aankondigen en/of aan de advocaten nadere instructies geven, waaronder het produceren van bepaalde bewijsstukken en overige bescheiden, schriftelijke getuigenverklaringen of een reactie op bepaalde stellingen/verweren.
3. Daarnaast kunnen de advocaten zo nodig zelf relevante extra informatie voorafgaand aan de zitting produceren, met een korte toelichting op de relevantie daarvan.
4. De advocaten moeten deze extra processtukken uiterlijk twee weken voor de comparitiedatum hebben ingezonden per brief aan het CNA-bureau, briefadres Paleis van Justitie, CNA-bureau kamer P2-1415, Postbus 20302, 2500 EH 's-Gravenhage, met vermelding van de naam van de comparitierechter en de datum en het tijdstip van de zitting, en met gelijktijdige kopie aan de advocaat/advocaten van de wederpartij(en).
5. In geval van een vordering in reconventie dient eveneens uiterlijk twee weken vóór de zittingsdatum per brief een conclusie van antwoord in reconventie te zijn ontvangen door het CNA-bureau en door de advocaat/advocaten van de wederpartij(en) op de hiervoor in rov. 3 vermelde wijze.
6. Samenhangende zaken zoals een hoofdzaak en een vrijwaringzaak zullen zoveel mogelijk tegelijkertijd op dezelfde zitting worden behandeld. De rechtbank verzoekt de partijen en hun advocaten om zich tevoren op de hoogte te stellen van de inhoud van alle dossiers, ook in de samenhangende zaak/zaken waarin zij geen partij zijn.
7. Voor de comparitiezitting is in beginsel anderhalf uur gereserveerd. Partijen en hun advocaten doen er goed aan rekening te houden met enige uitloop.
8. Tijdens de comparitie zal de rechter feitelijke vragen stellen aan partijen zelf, onder meer over de voorgeschiedenis van de geschilpunten. Deze vragen kunnen het beste worden beantwoord door degenen die bij die voorgeschiedenis en overige feiten betrokken waren. Partijen doen er daarom verstandig aan om deze betrokkenen mee te nemen naar de zitting. Een partij kan ook een eigen deskundige meenemen naar de comparitie. De rechtbank verzoekt de desbetreffende advocaat om een en ander zo spoedig mogelijk schriftelijk aan het CNA-bureau van de rechtbank en aan de advocaat/advocaten van de wederpartij(en) te laten weten. De kosten die gemaakt moeten worden om deze betrokkenen of deskundigen op de comparitie aanwezig te laten zijn, komen en blijven voor rekening van de partij die hen meeneemt ter zitting.
9. De advocaten krijgen ter comparitie de gelegenheid om mondeling een bondige toelichting en/of reactie te geven op de juridische geschilpunten. Zij kunnen geen pleitnotities voordragen, tenzij de rechter dit ruim tevoren heeft toegestaan. De advocaten kunnen daartoe uiterlijk binnen twee weken na de datumbepaling een gemotiveerd schriftelijk verzoek bij het CNA-bureau indienen.
10. Op gezamenlijk verzoek van alle partijen kan de rechtbank de zaak ter comparitie doorverwijzen naar een mediator. Een schikking tussen partijen ter zitting wordt in executoriale vorm vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst in het proces-verbaal.
11. Indien tijdens de comparitie geen schikking tot stand komt, wordt verkort proces-verbaal opgemaakt van hetgeen ter zitting naar voren is gekomen. Dat proces-verbaal wordt ter zitting opgesteld en ondertekend door partijen, of met toestemming van partijen achteraf buiten hun aanwezigheid opgemaakt. Een griffier is daartoe ter zitting of op afroep beschikbaar. De comparitierechter bepaalt in dat proces-verbaal ook het verdere procesverloop na de zitting.
12. Als een partij niet op de comparitie verschijnt of niet reageert op verzoeken uit het instructieformulier kan de rechtbank daaruit de gevolgtrekkingen maken die zij geraden en gepast acht, ook in het nadeel van die partij.
Verzoeken om uitstel van de comparitie van partijen
13. Alle uitstelverzoeken wegens verhinderingen, overmacht, klemmende redenen of lopende onderhandelingen over een schikking moeten schriftelijk worden gedaan aan het CNA-bureau van de rechtbank per faxbrief op 070-3811549 of per email aan cna-bureau.rb.den.haag@rechtspraak.nl, met gelijktijdige kopie aan de advocaat/advocaten van de wederpartij(en), met vermelding van de naam van de comparitierechter, de datum en het tijdstip van de zitting, en onder opgave van de verhinderdata voor de eerstkomende drie maanden. Dit faxnummer en dit mailadres van het CNA-bureau zijn niet bestemd voor het insturen van processtukken.
14. De rechtbank zal elk verzoek tot uitstel van de comparitie wegens verhinderingen afwijzen dat niet binnen twee weken na een ambtshalve datumbepaling van de zitting is ontvangen of dat is ontvangen na een datumbepaling in overleg met partijen, tenzij er sprake is van overmacht of klemmende redenen.
15. Voor volgens rov. 13 in beginsel te late verzoeken tot uitstel van de comparitie wegens lopende onderhandelingen over een schikking geldt het volgende strikte beleid. De comparitie van partijen zal als hoofdregel doorgang vinden, ook in het geval van laat maar alsnog serieus op gang gekomen onderhandelingen over een schikking. In dat geval is de rechtbank partijen en hun advocaten ter zitting graag behulpzaam bij het afronden van die onderhandelingen en bij het eventueel vastleggen van een minnelijke regeling in het proces-verbaal. Indien een schikking ter zitting onmogelijk blijkt, zullen daarna ter zitting alsnog nadere feitelijke en juridische inlichtingen worden ingewonnen en zal de comparitierechter tot slot het verdere procesverloop bepalen.
16. Een uitzondering op de hoofdregel van rov. 14 maakt de rechtbank slechts in de twee gevallen dat alle betrokken advocaten het CNA-bureau van de rechtbank uiterlijk twee werkdagen voor de zitting schriftelijk hebben bericht dat a) de zaak op eenstemmig verzoek moet worden verwezen naar een mediator of dat b) de procedure kan worden doorgehaald wegens een alsnog getroffen schikking. Desgewenst kan de rechtbank in dat laatste geval een door of namens alle partijen getekende en vóór de zitting ontvangen vaststellingsovereenkomst aanhechten aan een door de rechtbank buiten aanwezigheid van partijen en in executoriale vorm op te maken proces-verbaal.
17. In alle andere gevallen gaat de comparitie van partijen op het (reeds lang) geplande tijdstip door, verwacht de rechtbank alle partijen en hun advocaten op de zitting, en zal de rechtbank de procedure voordien ook niet naar de parkeerrol verwijzen. Daarbij wijst de rechtbank partijen en hun advocaten op de regels in de voorgaande rovv. 11 en 14.
7.De beslissingen
De rechtbank:
In het incident:
7.1.wijst de incidentele vordering af;
7.2.houdt de beslissing over de kosten van dit incident aan;
In de hoofdzaak:
7.3.beveelt een persoonlijke verschijning van partijen zelf - rechtspersonen deugdelijk vertegenwoordigd door een persoon die goed van de feiten op de hoogte is en die bevoegd is tot het treffen van een minnelijke regeling - samen met hun advocaten, met de hiervoor aangegeven doelen en met inachtneming van al het hiervoor bepaalde, op woensdag 2 mei 2012 om 15.00 uur in het Paleis van Justitie aan de Prins Clauslaan 60 te Den Haag voor de comparitierechter mr. N.B. Verkleij;
7.4.houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door de rolrechter mr. H. Wien en in het openbaar uitgesproken op woensdag 1 februari 2012.