ECLI:NL:RBSGR:2012:BV3475

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
27 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/41149 (verzoek) en AWB 11/41147 (beroep)
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Somaliër in verband met humanitaire situatie en risico op vervolging door Al Shabaab

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage op 27 januari 2012 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een asielaanvraag van een Somaliër. De verzoeker, die afkomstig is uit Baladweyne, had op 13 december 2011 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke op 21 december 2011 door de Minister voor Immigratie en Asiel was afgewezen. De verzoeker stelde dat hij bij terugkeer naar Somalië het risico loopt op vervolging door Al Shabaab, een terreurgroep die in zijn herkomstgebied de macht heeft. Hij voerde aan dat de humanitaire situatie in Zuid- en Centraal-Somalië verslechterd is en dat dit een relevante wijziging van het recht inhoudt, waardoor hij in aanmerking zou moeten komen voor een verblijfsvergunning.

De voorzieningenrechter overwoog dat de verzoeker niet aannemelijk had gemaakt dat hij problemen met Al Shabaab had ondervonden tijdens zijn verblijf in Baladweyne. De rechter concludeerde dat de verzoeker niet in aanmerking kwam voor vergunningverlening op basis van het beleid zoals vastgelegd in WBV 2011/13, dat een wijziging van het asielbeleid voor Somalië inhoudt. De voorzieningenrechter oordeelde dat de humanitaire omstandigheden in Somalië, hoewel slecht, niet zodanig uitzonderlijk waren dat deze een schending van artikel 3 van het EVRM zouden rechtvaardigen. De rechter verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor asielzoekers om overtuigend bewijs te leveren van de risico's die zij lopen bij terugkeer naar hun land van herkomst, vooral in het licht van de veranderende omstandigheden in dat land. De rechter bevestigde dat de humanitaire situatie alleen in zeer uitzonderlijke gevallen kan leiden tot een succesvolle asielaanvraag.

Uitspraak

RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE
Voorzieningenrechter
Vreemdelingenkamer
Nevenzittingsplaats Arnhem
Registratienummers: AWB 11/41149 (verzoek)
AWB 11/41147 (beroep)
Datum uitspraak: 27 januari 2012
Uitspraak
Ingevolge artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
inzake
[naam verzoeker],
geboren op [geboortedatum],
v-nummer [nummer],
van Somalische nationaliteit,
verzoeker,
gemachtigde mr. A.C.J. Letmaath,
tegen
de Minister voor Immigratie en Asiel,
Immigratie- en Naturalisatiedienst,
verweerder.
Het procesverloop
Bij besluit van 21 december 2011 heeft verweerder de aanvraag van verzoeker van
13 december 2011 tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen. Dit besluit is bekendgemaakt in het Aanmeldcentrum te Zevenaar.
Verzoeker heeft daartegen op 22 december 2011 beroep ingesteld. Verzoeker is meegedeeld dat hij de behandeling van het beroep niet in Nederland mag afwachten. Bij verzoekschrift van 21 december 2011 heeft verzoeker verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat uitzetting achterwege wordt gelaten tot op het beroep is beslist.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
De openbare behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden ter zitting van
20 januari 2012. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. A.R.J. Maas.
De beoordeling
1. Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Indien de voorzieningenrechter van oordeel is dat nader onderzoek na de zitting redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, kan hij op grond van artikel 8:86 van de Awb, onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak. Daarvoor bestaat aanleiding.
3. Uit de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling), vloeit voort dat, indien na een eerder afwijzend besluit een besluit van gelijke strekking wordt genomen, door het instellen van beroep tegen het laatste besluit niet kan worden bereikt dat de bestuursrechter dat besluit toetst, als ware het een eerste afwijzing. Slechts indien en voor zover in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel uit het aldus aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan, kunnen dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen door de bestuursrechter worden getoetst.
Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en derhalve behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder aangevoerde feiten of omstandigheden, die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan, dan is niettemin geen sprake van feiten of veranderde omstandigheden die een hernieuwde rechterlijke beoordeling rechtvaardigen, indien op voorhand uitgesloten is dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd aan het eerdere besluit kan afdoen.
4. Verzoeker heeft eerder, op 10 juni 2009, een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Deze aanvraag is bij besluit van
18 januari 2010 afgewezen. Bij uitspraak van 15 december 2010 van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Zutphen, heeft de rechtbank het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 18 januari 2010 vernietigd en de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. Tegen deze uitspraak is hoger beroep ingesteld.
Het besluit van 18 januari 2010 is van gelijke strekking als dat van 21 december 2011, zodat op het tegen laatstgenoemd besluit ingestelde beroep het onder rechtsoverweging 3 weergegeven beoordelingskader van toepassing is.
5. Verzoeker heeft aan de onderhavige aanvraag ten grondslag gelegd dat hij telefonisch van zijn moeder heeft vernomen dat na zijn vertrek zijn broers door Al Shabaab zijn bedreigd, dat geprobeerd is hen te ronselen en dat zij daarom Baladweyne zijn ontvlucht. Op grond hiervan vreest verzoeker bij terugkeer eveneens van de zijde van Al Shabaab problemen te ondervinden. Daarnaast heeft verzoeker, onder verwijzing naar het Besluit van 22 september 2011, nr. 2011/13, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Stcrt. 6 oktober 2011, nr. 17984; hierna: WBV 2011/13), thans opgenomen in paragraaf C24/24 van de Vreemdelingencirculaire 2000, en het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: het EHRM) van 28 juni 2011 in de zaken Sufi en Elmi tegen het Verenigd Koninkrijk (nr. 32621/06; LJN: BR5143), betoogd dat hij zich niet onder de regels van Al Shabaab in Baladweyne, zijn herkomstplaats, zal kunnen handhaven. Ten slotte heeft verzoeker nog gewezen op de slechte humanitaire omstandigheden in Zuid- en Centraal-Somalië.
6. Voorop gesteld wordt dat in de uitspraak van 15 december 2010 is overwogen dat, voor zover hier van belang, verweerder zich in het besluit van 18 januari 2010 in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat op verzoeker het bepaalde in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 van toepassing is, dat van zijn naar voren gebrachte asielrelaas geen positieve overtuigingskracht uitgaat en dat verweerder hem op basis van dat relaas terecht niet in aanmerking heeft doen komen van een verblijfsvergunning op één van de in artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000 genoemde gronden.
De rechtbank is van oordeel dat, anders dan verzoeker betoogt, de omstandigheid dat de Afdeling nog geen uitspraak heeft gedaan op het door verzoeker ingediende hoger beroep niet met zich brengt dat van de overwegingen in voormelde uitspraak niet mag worden uitgegaan. Voor het betoog van verzoeker dat verweerder zijn verklaringen aangaande het exploiteren van een bioscoop in de vorige procedure geloofwaardig heeft geacht, althans dat daar discussie over mogelijk zou zijn, is geen steun te vinden in het voornemen van 8 december 2009, noch in het besluit van 18 januari 2010 en de uitspraak van 15 december 2010. Daaruit volgt dat verweerder ook de verklaring over het exploiteren van een bioscoop ongeloofwaardig heeft bevonden.
Het standpunt van verweerder dat de door verzoeker in de vorige procedure gestelde problemen met Al Shabaab ongeloofwaardig zijn bevonden, is bij uitspraak van 15 december 2010 aldus bevestigd. Voorts zijn de verklaringen van verzoeker in het nader gehoor van 15 december 2011 over de problemen van zijn familieleden (met Al Shabaab) niet nader onderbouwd en afkomstig van zijn moeder, zodat deze niet worden aangemerkt als nieuw gebleken feiten ten opzichte van het onaannemelijk geachte asielrelaas. Van gestelde problemen met Al Shabaab is aldus niet gebleken.
7. Voor zover verzoeker aan zijn aanvraag van 13 december 2011 ten grondslag heeft gelegd dat het in WBV 2011/13 neergelegde beleid voor hem een relevante wijziging van het recht inhoudt en hij op de voet van dat beleid in aanmerking dient te komen voor vergunningverlening wordt als volgt overwogen.
8. In WBV 2011/13 heeft verweerder, naar aanleiding van het algemeen ambtsbericht inzake Somalië van de Minister van Buitenlandse Zaken van 17 mei 2011 (hierna: het ambtsbericht) en voormeld arrest van het EHRM van 28 juni 2011, besloten tot wijziging van het asielbeleid ten aanzien van Somalië. Volgens WBV 2011/13 kan de terugkeer van personen afkomstig uit de regio’s buiten Mogadishu in Zuid- en Centraal-Somalië leiden tot een risico op schending van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM). Vreemdelingen die aannemelijk maken dat zij niet in staat kunnen worden geacht zich te handhaven onder de regels van Al Shabaab – waarbij het feit of de vreemdeling al dan niet recentelijk vertrokken is of ervaring heeft met het leven onder Al Shabaab een belangrijke rol speelt – komen, aldus dit beleid, in beginsel in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b van de Vw 2000.
9. Dit WBV strekt tot een wijziging van het recht voor vreemdelingen die binnen de reikwijdte van dit beleid vallen. Nu de verklaring van verzoeker dat hij afkomstig is uit Baladweyne (in de provincie Hiraan) in de vorige procedure als vaststaand is aangenomen en dit een gebied is waarop WBV 2011/13 ziet, valt verzoeker binnen de reikwijdte van dit beleid, zodat dit voor hem een relevante wijziging van het recht inhoudt. Dit betekent dat er in zoverre plaats is voor rechterlijke toetsing van het besluit van 21 december 2011.
10. In het besluit van 21 december 2010, en het daarin ingelaste voornemen, heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat verzoeker niet in aanmerking komt voor vergunningverlening op grond van het in WBV 2011/13 geformuleerde beleid. Volgens verweerder is niet aannemelijk geworden dat verzoeker zich niet onder de regels van Al Shabaab kan handhaven. Aan dit standpunt heeft verweerder ten grondslag gelegd dat uit de verklaringen van verzoeker is gebleken dat op het moment dat verzoeker Baladweyne heeft verlaten – maart 2009 – Al Shabaab al langere tijd in zijn woonplaats aanwezig was en dat de door verzoeker gestelde problemen met Al Shabaab in de vorige procedure ongeloofwaardig zijn geacht.
Verweerder heeft aldus op basis van de eerder door verzoeker naar voren gebrachte (en niet ongeloofwaardig bevonden) verklaringen beoordeeld of aannemelijk is geworden of verzoeker zich onder de regels van Al Shabaab staande zal kunnen houden. Die verklaringen, waaronder de stelling dat Al Shabaab in die periode de macht had in zijn woonplaats, heeft verzoeker in de huidige asielprocedure niet betwist. Nu van enige betwisting van deze feiten geen sprake is, slaagt het onder verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Groningen, van 12 december 2011 (AWB 10/374) gevoerde betoog van verzoeker met betrekking tot de verdeling van de bewijslast niet.
11. De voorzieningenrechter is van oordeel dat in hetgeen verzoeker in beroep heeft aangevoerd geen grond te vinden is voor het oordeel dat verweerder ten onrechte heeft geoordeeld dat verzoeker niet in aanmerking komt voor vergunningverlening op grond van het in WBV 2011/13 geformuleerde beleid. Verzoeker heeft in de vorige asielprocedure (onbestreden) verklaard dat Al Shabaab vanaf april 2008 in Baladweyne de macht heeft gekregen en dat hij in maart 2009 zijn woonplaats heeft verlaten. Verzoeker heeft dus een klein jaar onder de regels van Al Shabaab geleefd terwijl niet aannemelijk is dat hij problemen met Al Shabaab heeft gehad. De verklaringen in het nader gehoor in het kader van deze herhaalde aanvraag van 15 december 2011 geven daartoe evenmin aanleiding. Daarnaast heeft verzoeker zijn stelling dat hij zonder toestemming Al Shabaab-gebied heeft verlaten, waardoor hij bij terugkeer het risico zal lopen ter dood te worden veroordeeld, niet nader onderbouwd. Verweerder heeft verder geoordeeld dat verzoeker in Nederland niet zodanig is verwesterd dat dit aan terugkeer in de weg staat. Onder voormelde omstandigheden is er geen grond om aan te nemen dat het besluit van 21 december 2011 onvoldoende gemotiveerd is dan wel niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand is gekomen.
12. Verzoeker heeft voorts, onder verwijzing naar het ambtsbericht en het rapport ‘Horn of Africa: not the time to look away’ van Refugees International van 13 december 2011, bericht over de slechte humanitaire omstandigheden, waaronder de slechte voedselsituatie, in Zuid- en Centraal-Somalië en betoogd dat verweerder daarin aanleiding had moeten zien hem op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 een verblijfsvergunning te verlenen.
13. Uit deze rapporten volgt dat de humanitaire situatie in Somalië is verslechterd ten opzichte van de situatie ten tijde van het besluit van 18 januari 2010. Niet op voorhand is uitgesloten dat deze situatie kan afdoen aan dat eerdere besluit voor zover daarin artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, niet op verzoeker van toepassing is geacht, zodat sprake is van nieuw gebleken feiten en omstandigheden. Dat betekent dat het besluit van 21 december 2011 in zoverre kan worden getoetst.
14. In het besluit van 21 december 2011, en het daarin ingelaste voornemen, heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat hem op basis van de algemene situatie in zijn herkomstgebied een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, dient te worden verleend. Ter zitting heeft verweerder toegelicht, onder verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Utrecht, van 24 november 2011 (LJN: BU6713), dat niet aannemelijk is geworden dat de humanitaire situatie in Zuid- en Centraal-Somalië dusdanig is dat daarin aanleiding gezien moet worden om tot vergunningverlening over te gaan.
15. In de uitspraak van 24 november 2011 heeft de rechtbank overwogen dat, gelet op de in die uitspraak aangehaalde arresten van het EHRM, een slechte humanitaire situatie in een land, waaronder ook hongersnood valt, alleen dan tot een behandeling zal leiden die in strijd is met artikel 3 van het EVRM als sprake is van ‘very exceptional cases where the humanitarian grounds were compelling’.
De voorzieningenrechter maakt deze overweging tot de hare, hetgeen betekent dat thans beoordeeld dient te worden of verzoeker met de door hem genoemde stukken aannemelijk heeft gemaakt dat zich in Zuid- en Centraal-Somalië een dergelijk uitzonderlijk geval voordoet.
16. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeker er niet in geslaagd is dat aannemelijk te maken. Hoewel uit de door verzoeker aangehaalde stukken is op te maken dat de humanitaire omstandigheden in geheel Somalië slecht zijn, dat in het grootste gedeelte van Zuid- en Centraal-Somalië een tekort aan voedsel bestond en humanitaire hulporganisaties door de slechte veiligheid belemmerd werden in het uitvoeren van hun taken, blijkt uit het door verzoeker aangehaalde rapport van Refugees International ook dat deze organisaties nog steeds aanwezig zijn in (de buurlanden van) Somalië, dat zij in vluchtelingenkampen in Kenia en Ethiopië hulpbehoevenden kunnen voorzien in hun basisbehoeften, dat in Mogadishu ‘non-traditional donor countries’ hulp bieden, dat sommige organisaties, hoewel niet zonder problemen, erin geslaagd zijn toegang te krijgen tot de door Al Shabaab beheerste gebieden en hulp te bieden en dat ‘the onset of the end-of-year rains, coupled with intensive aid efforts (a com¬bination of food deliveries, voucher programs, and cash transfer programs) have eased the crisis in some parts of the country.’. Dit betekent dat de beroepsgrond faalt.
17. Derhalve is het beroep ongegrond. Gelet hierop dient het verzoek te worden afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De beslissing
De voorzieningenrechter:
verklaart het beroep ongegrond;
wijst het verzoek een voorlopige voorziening te treffen af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.W.P. van Gastel, rechter, in tegenwoordigheid van mr. R. Barzilay, griffier.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op 27 januari 2012.
Rechtsmiddel:
Tegen de uitspraak in beroep kunnen partijen binnen één week na de verzending van een afschrift van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing. Een afschrift van de uitspraak dient overgelegd te worden. Meer informatie treft u aan op de website van de Raad van State (www.raadvanstate.nl).
Tegen de uitspraak op het verzoek staat geen rechtsmiddel open.