Uitspraak
(gemachtigde: [A]),
Rechtbank 's-Gravenhage
In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 12 december 2012 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijke kwestie betreffende de status van onroerende zaken als ondernemingsvermogen. Eiser, die een glashandel dreef, had een pand aangekocht dat deels als bedrijfsruimte en deels als woonruimte werd gebruikt. De rechtbank moest beoordelen of de bovenverdieping van het pand, die uitsluitend voor woondoeleinden werd gebruikt, als ondernemingsvermogen kon worden aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat de keuze van de belastingplichtige om het pand als ondernemingsvermogen aan te merken, niet onredelijk was, aangezien het pand ten behoeve van de bedrijfsuitoefening was aangeschaft. De bovenverdieping werd echter niet als ondernemingsvermogen aangemerkt, omdat deze niet dienstbaar was aan de onderneming en zelfstandig rendabel kon zijn. De kelder werd ook als privévermogen aangemerkt, omdat deze voornamelijk voor woonbehoeften werd gebruikt. De rechtbank concludeerde dat de stakingswinst moest worden berekend over het gedeelte van het pand dat als ondernemingsvermogen werd aangemerkt. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en bevestigde de aanslag inkomstenbelasting en de daarbij opgelegde boete. De uitspraak benadrukt het belang van de intentie van de belastingplichtige bij de kwalificatie van onroerende zaken in het belastingrecht.