ECLI:NL:RBSGR:2012:30635

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
12 december 2012
Publicatiedatum
3 juni 2014
Zaaknummer
AWB-12_164G
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ondernemingsstatus van onroerende zaken in het belastingrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 12 december 2012 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijke kwestie betreffende de status van onroerende zaken als ondernemingsvermogen. Eiser, die een glashandel dreef, had een pand aangekocht dat deels als bedrijfsruimte en deels als woonruimte werd gebruikt. De rechtbank moest beoordelen of de bovenverdieping van het pand, die uitsluitend voor woondoeleinden werd gebruikt, als ondernemingsvermogen kon worden aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat de keuze van de belastingplichtige om het pand als ondernemingsvermogen aan te merken, niet onredelijk was, aangezien het pand ten behoeve van de bedrijfsuitoefening was aangeschaft. De bovenverdieping werd echter niet als ondernemingsvermogen aangemerkt, omdat deze niet dienstbaar was aan de onderneming en zelfstandig rendabel kon zijn. De kelder werd ook als privévermogen aangemerkt, omdat deze voornamelijk voor woonbehoeften werd gebruikt. De rechtbank concludeerde dat de stakingswinst moest worden berekend over het gedeelte van het pand dat als ondernemingsvermogen werd aangemerkt. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en bevestigde de aanslag inkomstenbelasting en de daarbij opgelegde boete. De uitspraak benadrukt het belang van de intentie van de belastingplichtige bij de kwalificatie van onroerende zaken in het belastingrecht.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/164
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van12 december 2012 in de zaak tussen
[X], wonende te [Z], eiser
(gemachtigde: [A]),
en

de inspecteur van de Belastingdienst/[te P], verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van verweerder van 29 juni 2009 op het bezwaar van eiser tegen de aan hem voor het jaar 2005 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) naar een ambtshalve vastgesteld belastbaar inkomen uit werk en woning van € 300.000 (de aanslag) en de daarbij gegeven boetebeschikking en beschikking heffingsrente.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 november 2012.
Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en [B] en [C]. Namens verweerder zijn verschenen [D], [E] en [F].

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1.
Eiser dreef een onderneming in de vorm van een eenmanszaak waarvan de activiteiten bestonden uit een glashandel die gevestigd was in een pand aan de [adres] (het pand). Een deel van het pand op de begane grond werd gebruikt in het kader van de onderneming, een ander deel op de begane grond werd verhuurd en de bovenverdieping werd gebruikt als woonruimte. Eiser heeft het pand vanaf het moment van de aankoop als ondernemingsvermogen aangemerkt. Eiser heeft zijn onderneming gestaakt en overgedragen aan zijn zoon.
2.
Eiser heeft, ook nadat hij daartoe was gemaand, geen aangifte IB/PVV 2005 ingediend. Met dagtekening 18 september 2008 is aan eiser de aanslag opgelegd. Tegelijk met de aanslag is aan eiser een verzuimboete opgelegd van € 1.134. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag. Verweerder heeft de aanslag gehandhaafd.
3.
In geschil is in welk jaar eiser zijn onderneming heeft gestaakt en welk deel van het pand als ondernemingsvermogen moet worden aangemerkt. Voorts is in geschil welke stakingswinst daarmee is behaald.
4.
Eiser stelt dat de feitelijke staking pas in 2006 heeft plaatsgevonden en dat de behaalde stakingswinst op het ondernemingsdeel van het pand dient te worden bepaald op € 146.242 (€ 174.280 (waarde ondernemingsdeel pand) - € 28.038 (boekwaarde van het pand)). Verder neemt eiser het standpunt in dat slechts het deel van het pand dat wordt gebruikt in het kader van de glashandel, als ondernemingsvermogen kan worden aangemerkt.
5.
Verweerder heeft de stellingen van eiser gemotiveerd weersproken en het standpunt ingenomen dat het gehele pand tot het ondernemingsvermogen behoort. Verder stelt verweerder dat de onderneming in 2005 is gestaakt en dat de aanslag niet te hoog is vastgesteld.
6.
De rechtbank stelt voorop dat het al dan niet behoren van een onroerende zaak tot een ondernemingsvermogen, afhankelijk is van de wil van de belastingplichtige, zoals deze in zijn boekhouding of anderszins tot uitdrukking komt, tenzij sprake is van een onredelijke opvatting (Hoge Raad, 20 juni 1962, nr. 14 819, LJN: AX8064). Eiser zou de grenzen der redelijkheid overschrijden door een gedeelte van een juridisch niet gesplitst pand tot zijn ondernemingsvermogen te rekenen, indien dat gedeelte zelfstandig rendabel te maken is en vaststaat dat het door de belastingplichtige uitsluitend ter voorziening in zijn woonbehoefte zal worden gebruikt en dat het niet op enigerlei wijze dienstbaar zal zijn aan de onderneming (Hoge Raad, 17 september 2010, nr. 09/00332, LJN: BL7968).
Jaar van staking
7.
Uit hetgeen daartoe in de gedingstukken is vermeld en door partijen verder over en weer ter zitting is aangevoerd kan naar het oordeel van de rechtbank geen andere conclusie worden getrokken dan dat eiser zijn onderneming in 2005 heeft gestaakt. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat door (een gemachtigde van) eiser eerder is verklaard dat de onderneming per 1 januari 2006 is overgegaan op de zoon van eiser. Hierop duidt ook het aangaan van het huurcontract door de zoon op 2 januari 2006. Aannemelijk is dat voorafgaand aan die overname al stappen zijn ondernomen om tot staking van de onderneming te komen en dat die staking dan ook reeds in 2005 heeft plaatsgevonden.
Gedeelte pand gebruikt in het kader van de onderneming
8.
Niet in geschil is dat eiser het gedeelte van het pand dat als [huisnummer] wordt aangeduid op de bij het verweerschrift gevoegde plattegrond, als magazijn, plaats, berging en bijkeuken, in het kader van de onderneming van eiser is gebruikt en als zodanig terecht als ondernemingsvermogen is aangemerkt.
Woongedeelte
9.
Niet in geschil is dat eiser de bovenverdieping uitsluitend ter voorziening van zijn woonbehoefte heeft gebruikt. Ter zitting is door eiser aangevoerd, en de rechtbank acht aannemelijk dat kort na aankoop van het pand voorzieningen zijn getroffen waarbij het woongedeelte en de overige gedeeltes afsluitbaar van elkaar zijn gemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank is de bovenverdieping dan ook zelfstandig rendabel te maken. Dat de energievoorziening niet zonder grote investeringen kan worden gesplitst is daarbij anders dan verweerder stelt, niet van belang. Immers een ruimte kan ook zelfstandig rendabel worden gemaakt zonder dat sprake is van een eigen energievoorziening. Verweerder heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat het woongedeelte dienstbaar was aan de onderneming. Het beroep door eiser op de foutenleer is derhalve ten onrechte afgewezen door verweerder. Door het woongedeelte wel als ondernemingsvermogen en niet als privévermogen aan te merken zouden in dit geval de grenzen der redelijkheid worden overschreden.
10.
De rechtbank acht aannemelijk dat de kelder, op de plattegrond aangeduid als kelder + opkamer, overwegend ten behoeve van het woongedeelte is gebruikt als bergruimte en derhalve als privévermogen moet worden aangemerkt. De rechtbank rekent 5% van het door verweerder aangemerkte gedeelte van het pand dat wordt gebruikt in het kader van de onderneming, toe aan de kelder.
Verhuurde gedeelte
11.
Terzake van het verhuurde gedeelte aangeduid op de plattegrond als twee kamers, is naar het oordeel van de rechtbank sprake van keuzevermogen. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat het verhuurde gedeelte ook zelfstandig rendabel is te maken en het pand ten behoeve van de bedrijfsuitoefening is gekocht. Eiser heeft bij de aanschaf van het pand, zoals blijkt uit zijn aangiftes en jaarstukken, er voor gekozen het pand inclusief het verhuurde gedeelte aan te merken als ondernemingsvermogen. Met die keuze heeft eiser de grenzen der redelijkheid niet overschreden. Dat gedeelte is door verweerder derhalve terecht aangemerkt als ondernemingsvermogen.
12.
Ter zitting is gebleken dat partijen ten aanzien van de ruimte op de begane grond, op de plattegrond aangeduid als keuken, verschillende stellingen innemen. Verweerder is er vanuit gegaan dat die ruimte in het kader van de onderneming wordt gebruikt terwijl eiser stelt dat die ruimte aan een derde wordt verhuurd. In het midden kan blijven of sprake was van verhuur dan wel de ruimte werd gebruikt in het kader van de glashandel, aangezien ook in de situatie van verhuur, gegeven de overwegingen onder 11, de ruimte dient te worden aangemerkt als ondernemingsvermogen.
Bedrag stakingswinst
13.
Voor de berekening van de stakingswinst die wordt toegerekend aan het gedeelte van het pand dat als ondernemingsvermogen dient te worden aangemerkt, gaat de rechtbank uit van de waarden, nu deze niet in geschil zijn, zoals weergegeven in de indexatie-berekeningen bijgevoegd bij de brief van verweerder van 24 juni 2011 ‘Waardering [adres] te [Z]’.
Waarde onroerend goed aan te merken als ondernemingsvermogen per 31/12/2005:
14.
Het belastbare inkomen uit werk en woning dient als volgt te worden berekend:
15.
Nu het belastbare inkomen uit werk en woning in de aanslag ambtshalve is vastgesteld op € 300.000, kan op grond van de berekening onder 14 niet gesteld worden dat de aanslag naar een te hoog bedrag is vastgesteld. Ook anderszins heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat de aanslag te hoog is vastgesteld.
16.
De overige grieven van eiser kunnen niet leiden tot vernietiging van de aanslag. Naar het oordeel van de rechtbank is niet aannemelijk geworden dat verweerder bij het vaststellen van de aanslag heeft gehandeld in strijd met algemene beginselen van behoorlijk bestuur dan wel enig ander rechtsbeginsel.
17.
Ten aanzien van de verzuimboete overweegt de rechtbank dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een vijfde verzuim. De rechtbank oordeelt dat verweerder, gelet op artikel 67a van de Algemene wet rijksbelastingen, in samenhang met paragraaf 21 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998, de verzuimboete terecht heeft vastgesteld op het belopen bedrag. De rechtbank acht de boete passend en geboden.
18.
Gelet op wat hiervoor is overwogen is het beroep ongegrond verklaard.
19.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C.H.M. Lips, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Molenaar, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 december 2012.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ’s-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. -
bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. -
het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.