vonnis
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
zaaknummer / rolnummer: 388123 / HA ZA 11-614
Vonnis van 16 november 2011
1.[eiser sub 1],
2.[eiseres sub 2],
beiden wonende te [woonplaats],
eisers,
advocaat mr. E.W.F.M. Hoogma te Zoetermeer,
de naamloze vennootschap
AEGON SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te 's-Gravenhage,
gedaagde,
advocaat mr. H.J. Arnold te 's-Gravenhage.
Partijen zullen hierna enerzijds "[eiser sub 1]" en "[eiseres sub 2]" en anderzijds "Aegon" genoemd worden. [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] zullen gezamenlijk ook worden aangeduid als "[eisers c.s.]".
1.De procedure
1.1.Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 16 februari 2011, met producties;
- de conclusie van antwoord, met producties;
- het tussenvonnis van 27 april 2011, waarbij een comparitie van partijen is bevolen;
- het proces-verbaal van comparitie van 5 oktober 2011.
1.2.Ten slotte is vonnis bepaald.
2.De feiten
2.1.Sinds 1 mei 1999 bestaan er verzekeringsovereenkomsten tussen [eisers] (c.s.) enerzijds en Aegon anderzijds voor wat betreft:
(i) de opstal en inboedel van de woning van [eisers] (c.s.);
(ii) wettelijke aansprakelijkheid;
(iii) rechtsbijstand.
Per 18 januari 2002 respectievelijk 18 juli 2002 is [eiser sub 1] c.q. zijn [eisers c.s.] met Aegon verzekeringsovereenkomsten aangegaan voor wat betreft:
(iv) de auto van [eisers c.s.] met kenteken [nummer];
(v) de auto van [eisers c.s.] met kenteken [nummer].
2.2. Sinds juni 2008 wonen [eisers c.s.] in de door hen gekochte woning aan [A-straat te plaats A] (hierna: "de woning").
2.3. Op de verzekeringsovereenkomst ter zake de opstal en inboedel van de woning zijn onder meer de "Algemene Voorwaarden" van Aegon van toepassing. In deze Algemene Voorwaarden is onder andere het volgende opgenomen:
"Deze verzekering geeft - naast het in de bijzondere voorwaarden gestelde - geen dekking voor schade (...) die voor een verzekerde het beoogde of zekere gevolg is van zijn handelen of nalaten."
2.4. Op 11 januari 2010 omstreeks 9.00 uur heeft [eiser sub 1] de woning verlaten om naar zijn werk te gaan.
2.5. Op 11 januari 2010 omstreeks 9.00 uur heeft [eiseres sub 2] de hond uitgelaten. Dezelfde dag om 11.30 uur is [eiseres sub 2] de hond nogmaals gaan uitlaten. Dit was conform de vaste routine van [eiseres sub 2].
2.6. Op 11 januari 2010 omstreeks 12.00 uur heeft zich op de zolder van (de garage van) de woning een brand geopenbaard (hierna: "de brand"). [eiseres sub 2] is om circa 12.15 uur met de hond weer bij de woning aangekomen. De brand is door de brandweer geblust. Als gevolg van de brand is brand- en roetschade ontstaan aan de woning en de inboedel van [eisers c.s.] [eisers c.s.] hebben de brand op de dag dat deze plaatsvond bij Aegon gemeld.
2.7. In de avond van 11 januari 2010 is de woning bezocht door de heer Porck van Porck Expertisebureau te Schoorl (hierna: "Porck"). Porck handelde in opdracht van Aegon. Porck heeft het bedrijf Dolmans opdracht gegeven de zolder leeg te ruimen. Op 13 januari 2010 is Dolmans daartoe overgegaan, behoudens enkele kleine losse goederen, die zij op de zolder heeft laten liggen. Dolmans heeft de afgevoerde goederen laten vernietigen.
2.8. Aegon heeft aan Expertisebureau Interseco (hierna: "Interseco") de opdracht gegeven nader onderzoek naar de brand te doen en hierover te rapporteren. Op 10 maart 2010 heeft Interseco een rapport over de brand uitgebracht. Daarin is onder meer het volgende opgenomen:
"Samenvatting en conclusie(s)
De brand in het pand was ontstaan op de zolder boven de garage. Vóór het onderzoek ter plaatse waren nagenoeg alle goederen van de zolder verwijderd. Hierdoor is het interpreteren van het brandbeeld aanzienlijk bemoeilijkt.
Uit het brandbeeld, in het bijzonder de interpretatie van de plaats en de mate van aantasting van de diverse materialen, is met zekerheid vastgesteld dat de brand was ontstaan en hoofdzakelijk had gewoed achteraan, aan de rechterzijde.
Op die plaats is geen technische verklaring voor het ontstaan van de brand aangetroffen, zoals een elektrisch component of een gasaansluiting.
Met een gasdetector is op die plaats de aanwezigheid van een vluchtige stof vastgesteld. In het veiliggestelde monster zijn resten van petroleum aangetroffen.
Door de aanwezigheid van een vluchtige, ontbrandbare stof en het ontbreken van elke verklaarbare technische oorzaak, is met zekerheid vastgesteld dat de brand op de zolder is ontstaan door het opzettelijk bijbrengen en achterlaten van vuur in enigerlei vorm, te weten door brandstichting.
De verzekerde verklaarde dat op de zolder geen petroleum aanwezig was. (...)
Uit het onderzoek is niet gebleken van brandstichting door een kwaadwillende derde.
Gezien het vorenstaande lijkt de verzekerde en/of zijn echtgenote op negatieve wijze zijn betrokken bij het ontstaan van de brand in de woning.
De ramen en deuren van de woning vertoonden geen sporen van braak en de woning was door de brandweer afgesloten en zonder braak aangetroffen.
Door de verzekerde is een offerte aangeboden van Bouwbedrijf De Kleine Stolp voor de herstelwerkzaamheden. In die offerte worden onder andere kosten voor drie nieuwe deuren opgevoerd. Gezien vorenstaande lijkt de verzekerde zich op oneigenlijke wijze te verrijken ten koste van de verzekeraar."
2.9. Aegon heeft vervolgens aan Expertisebureau Biesboer (hierna: "Biesboer") de opdracht gegeven een zogenaamde 'second opinion' te geven over de toedracht van de brand. Op 4 juni 2010 heeft Biesboer een rapport over de brand uitgebracht. Daarin is onder meer het volgende opgenomen:
"Samenvatting en conclusie
Gezien het vorenstaande kan naar de mening van de rapporteur als resultaat van de ingestelde analyse van het Interseco-rapport, daarbij mede gelet op de resultaten van de ingestelde aanvullende expertise en de gedane mededelingen, worden gesteld dat:
- voor de aanvang van het door Interseco ingestelde onderzoek de plaats van ontstaan van deze brand is beroerd. In zijn algemeenheid dit het onderzoek moet hebben bemoeilijkt, zij het dat het hier gaat om een brand van beperkte omvang;
- Na uitleg door verzekerde niet op voorhand is gebleken dat indien de zolder voor onderzoek niet was leeggeruimd, het aannemelijk was geweest dat een andere brandoorzaak was vastgesteld;
- een technische oorzaak ter plaatse ook door rapporteur niet is aangetroffen. Nu onderdelen van de elektrische installatie danwel daarop aangesloten stroomverbruikers ter plaatse vrijwel zeker ontbraken, een dergelijke oorzaak ook zeer waarschijnlijk kan worden uitgesloten;
- niet is gebleken van een oorzaak die in verband staat met (chemische) broei, hierbij indachtig lijnoliehoudende producten dan wel met dergelijke producten vervuilde doeken;
- op de zolder resten zijn aangetroffen van petroleum. Hoewel niet kan worden uitgesloten dat petroleum al veel eerder op de zolder kan zijn achtergelaten, het dan toch opmerkelijk is nu deze wordt aangetroffen op of nabij de plaats van ontstaan van deze brand. Hierbij de opmerking past dat deze petroleum ook voor brandstichting niet echt een geëigend product is, minder gemakkelijk verkrijgbaar en leidt niet direct tot een vlammende brand van enige omvang;
- resteert het al of niet opzettelijk bijbrengen van vuur op deze zolder als oorzaak van de brand, waarbij het niet opzettelijke (rookgedrag of achtergelaten kaars) direct kan worden uitgesloten. Immers men was al dagen/weken niet op deze zolder geweest;
- geen sporen van braak zijn aangetroffen, die hebben geleid tot het kunnen binnendringen en
- de echtgenote van verzekerde kort voor het ontdekken van deze brand de woning heeft verlaten.
Resumerend wordt dan ook gesteld, dat het ontstaan van deze brand zeer waarschijnlijk het gevolg is van brandstichting waarbij er ernstig rekening mee dient te worden gehouden dat er een relatie bestaat tussen de laatst aanwezige in de woning en het ontstaan van de brand."
2.10. Niet vastgesteld is kunnen worden hoe oud de petroleum was.
2.11. Op 14 juli 2010 heeft Aegon aan [eisers c.s.] bericht dat zij weigert de schade die door de brand is geleden, te dekken, omdat iemand in de kring van [eisers c.s.] de brand moet hebben gesticht. Voorts heeft Aegon aan [eisers c.s.] bericht alle verzekeringsovereenkomsten van partijen per 22 augustus 2010 op te zeggen.
2.12. Op 23 augustus 2010 hebben [eisers c.s.] Aegon in kort geding gedagvaard voor de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage. De voorzieningenrechter heeft op 6 oktober 2010 vonnis gewezen (hierna: "het kort geding vonnis"). Daarbij is Aegon onder meer veroordeeld om - totdat in een bodemprocedure is beslist over de door Aegon vermeende betrokkenheid van [eisers c.s.] bij de brand - de door haar met [eisers c.s.] gesloten verzekeringsovereenkomsten onverkort te respecteren en die overeenkomsten onder dezelfde voorwaarden gestand te doen, met dien verstande dat beëindiging van (een van) die overeenkomsten vanwege een andere, in de verzekeringsovereenkomst vastgelegde reden dan die vermeende betrokkenheid, wel mogelijk is.
2.13. Op 28 oktober 2010 heeft de assurantietussenpersoon het volgende aan [eisers c.s.] geschreven:
"Met deze brief delen wij u mede, dat [Aegon] ons heeft verzocht [de tussen u en Aegon bestaande verzekeringsovereenkomsten] per de komende contractsvervaldata te beëindigen.
(...)
Zij maakt hierbij gebruik van haar recht deze polissen te beeindigen per contractsvervaldatum conform de geldende polisvoorwaarden (...)
Zij respecteert hierbij [het kort geding vonnis] en zal uw polissen niet tussentijds beëindigen wegens vermeende fraude. (...) Indien uit een eventueel later vonnis anders blijkt, zal zij bovengenoemde opnieuw beoordelen."
2.14. De rechtsbijstandverzekering van [eisers c.s.] heeft expertisebureau Efectis Nederland B.V. (hierna: "Efectis") de opdracht gegeven onderzoek uit te voeren naar de oorzaak van de brand. Op 16 december 2010 heeft Efectis ter zake een rapport uitgebracht met daarin onder meer het volgende:
"Conclusie
Efectis (...) is van mening dat er geen reden is om te concluderen dat er sprake is van brandstichting door de bewoners van het pand in het algemeen of mevrouw [eiseres sub 2] in het bijzonder.
De aangetroffen petroleum is geen middel waarmee eenvoudig brand gesticht kan worden.
Petroleum was in het verleden een normaal verbruiksartikel in woningen.
Het aangetroffen brandbeeld komt overeen met een te verwachten brandontwikkeling in een relatief kleine afgesloten ruimte.
Het gedrag van de hond geeft aanleiding om te veronderstellen dat de brand gedurende langere tijd gaande was, waardoor ook het beeld van een gesmoorde brand bevestigd wordt.
Een elektrische oorzaak van de brand kan niet uitgesloten worden op grond van het feit dat niet alle onderdelen van de op de zolder aanwezige verlichting nog aanwezig waren.
Er is niet aangetoond dat de bewoners van het pand een motief hadden om brand te stichten.
Een brandoorzaak kan niet vastgesteld worden omdat de zolder reeds leeggeruimd was ten tijde van de aanvang van het eerste onderzoek door Interseco."
2.15.Op 27 januari 2011 heeft Interseco op het rapport van Efectis genoemd onder 2.14 gereageerd met onder meer het volgende:
"(...) een grond om vast te stellen dat er sprake is van brandstichting, is het volledig ontbreken van een technische verklaring en de aanwezigheid van een vluchtige, ontbrandbare stof. (...) Gezien vorenstaande, en de eerste rapportage van Interseco, is een elektrische oorzaak met zekerheid uitgesloten."
2.16.Op 28 februari 2011 heeft Biesboer op het rapport van Efectis genoemd onder 2.14 gereageerd met onder meer het volgende:
"Zoals ook eerder aangegeven, is (..) geen verklaarbare technische oorzaak aangetroffen (...) Hoewel daartoe niet bij uitstek geschikt, kan met behulp van petroleum wel degelijk brand worden gesticht.
Samenvatting
(...)
- de plaats van oorsprong van deze brand [is] voor de deskundigen eensluidend;
- een elektrische oorzaak op deze plaats [is] zeer onwaarschijnlijk (...);
- uitgerekend op de plaats van oorsprong [is] de aanwezigheid van petroleum vastgesteld. Voor deze aanwezigheid [is] door verzekerde geen sluitende verklaring (...) gegeven.
Resumerend stelt rapporteur, dat hij na analyse van het Efectis rapport geen termen heeft gevonden die hem nopen van zijn eerder gestelde conclusie (...) af te moeten wijken."
3.Het geschil
3.1.[eisers c.s.] vorderen na vermindering van eis ter comparitie - samengevat - bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van Aegon:
(I) om binnen 24 uur na betekening van dit vonnis bij wege van voorschot op de uit te keren verzekeringspenningen aan [eisers c.s.] te betalen, een bedrag van € 25.000,-, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen voorschot, te vermeerderen met rente, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
(II) om binnen 24 uur na betekening van dit vonnis onverwijld en per direct over te gaan tot het in samenspraak met de contra-expert van [eisers c.s.] vaststellen van de overige schade, en de daarop vallende kosten van de contra-expert integraal te voldoen, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
(III) tot ongedaanmaking van de door Aegon voorgestane beëindiging van de verzekeringsovereenkomsten ter zake de woning, wettelijke aansprakelijkheid en rechtsbijstand per respectievelijke vervaldata, deze overeenkomsten onverkort te respecteren en deze onder dezelfde voorwaarden gestand te doen;
(IV) tot vergoeding van € 1.188,- aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met rente;
met veroordeling van Aegon in de proceskosten, waaronder nakosten.
3.2.[eisers c.s.] stellen daartoe het volgende. Op grond van de verzekeringsovereenkomst van partijen ter zake de opstal en de inboedel van de woning is Aegon gehouden de schade die [eisers c.s.] door de brand hebben geleden, te vergoeden. [eisers c.s.] vorderen dienaangaande een voorschot, omdat er nog niet voldoende inzicht is in de omvang van de schade. Aegon is verplicht zorgvuldig en overeenkomstig de redelijkheid en billijkheid te handelen ten opzichte van personen die verzekeringsovereenkomsten bij haar hebben afgesloten. Daaruit volgt dat Aegon niet het recht heeft de tussen partijen nog lopende verzekeringsovereenkomsten te beëindigen, ook niet op een grond die losstaat van de vermeende brandstichting.
3.3.Aegon voert aan dat de brand door [eiser sub 1] en/of [eiseres sub 2] is gesticht, zodat zij op grond van de toepasselijke algemene voorwaarden en wettelijke bepalingen geen dekking hoeft te verlenen voor de door hen geleden schade. Voorts is onvoldoende onderbouwd dat het gevraagde voorschot is geïndiceerd. Aegon heeft ook los van de onderhavige kwestie onvoldoende vertrouwen in [eisers c.s.] om de verzekeringsovereenkomsten ter zake de woning, wettelijke aansprakelijkheid en rechtsbijstand voort te zetten, aldus nog steeds Aegon.
3.4.Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4.De beoordeling
4.1.De rechtbank stelt voorop dat Aegon op grond van de verzekeringsovereenkomst ter zake de opstal en de inboedel van de woning is gehouden de schade te vergoeden die [eisers c.s.] aan hun woning en inboedel hebben geleden als gevolg van de brand, tenzij die brand het beoogde of zekere gevolg is van doen of nalaten van [eiser sub 1] en/of [eiseres sub 2]. Aegon stelt dat [eiser sub 1] en/of [eiseres sub 2] de brand hebben gesticht. Nu Aegon het rechtsgevolg van die stelling inroept, is het aan haar deze voldoende te onderbouwen en, indien aan de orde, te bewijzen.
4.2. Aegon heeft aangevoerd dat de brand moet zijn gesticht, omdat er op basis van de gegevens die voorhanden zijn, geen (elektro)technische oorzaak voor de brand is aan te wijzen en bij de brandhaard voorts sporen van de ontbrandbare stof petroleum zijn aangetroffen. Verder duidt het brandbeeld op een zich langzaam ontwikkelende brand met een onvolledig verbranding. De brand moet zijn gesticht door [eiser sub 1] en/of [eiseres sub 2], omdat anderen daartoe weinig tot geen gelegenheid hebben gehad, aldus nog steeds Aegon. Aegon verwijst in dit verband naar de rapportages van Interseco en Biesboer.
4.3. De rechtbank overweegt daarover het volgende.
De enige directe aanwijzing dat de brand opzettelijk is gesticht, is gelegen in het feit dat op de brandhaard een (kleine) hoeveelheid petroleum is aangetroffen. Andere directe aanwijzingen, zoals de aanwezigheid van een lont waarmee de petroleum is aangestoken, een ontstekingsbron of verschillende brandhaarden, zijn er niet. Met [eisers c.s.] is de rechtbank van opvatting dat de petroleum op andere manieren bij de brandhaard terecht kan zijn gekomen dan door het opzettelijk op de vloer gieten van die petroleum met het doel brand te stichten. Zo kan er petroleum op de zolder van de woning zijn gemorst toen deze werd bewoond door eerdere bewoners. Daar komt nog bij dat Biesboer aangeeft dat petroleum voor brandstichting niet echt een geëigend product is en het thans niet meer gemakkelijk verkrijgbaar is. Het feit dat de brand zich geleidelijk heeft ontwikkeld, kan zonder nadere toelichting - die ontbreekt - niet worden aangemerkt als een aanwijzing dat de brand is gesticht. Ook bij een andere oorzaak van de brand zou daarvan sprake kunnen zijn, bijvoorbeeld als gevolg van de aanwezigheid van slechts een beperkte hoeveelheid zuurstof op de zolder.
4.4. Voor het overige onderbouwt Aegon haar stelling met de a contrario redenering dat de brand wel móet zijn gesticht, omdat de experts voor die brand geen technische oorzaak hebben kunnen aanwijzen. Deze redenering acht de rechtbank onjuist. Dat bij gebreke van een technische oorzaak en het aantreffen van petroleum het vermoeden van brandstichting rijst, ligt voor de hand. Vervolgens dient dan echter nader te worden vastgesteld of brandstichting daadwerkelijk voldoende aannemelijk is, waarbij niet alleen naar de feiten en omstandigheden ter bevestiging van dat vermoeden behoort te worden gekeken, maar ook naar feiten en omstandigheden die dat vermoeden kunnen ontkrachten.
In de eerste plaats rechtvaardigt de afwezigheid van andere aanwijsbare oorzaken niet automatisch de conclusie dat de brand is aangestoken; in sommige gevallen kan de oorzaak van een brand immers gewoonweg niet worden achterhaald. Bovendien is in de rapportages van zowel Interseco als Biesboer aangegeven dat het interpreteren van het brandbeeld aanzienlijk is bemoeilijkt doordat nagenoeg alle goederen kort na de brand van de zolder zijn verwijderd en vernietigd, zodat deze niet beschikbaar waren voor onderzoek. Het is mogelijk dat aan de hand van die goederen wel een andere brandoorzaak dan brandstichting had kunnen worden vastgesteld. Anders dan Biesboer kennelijk veronderstelt, kan niet worden gezegd dat sprake moet zijn van brandstichting, behoudens voor zover op voorhand aannemelijk is dat een andere brandoorzaak zou zijn vastgesteld indien de zolder niet was leeggeruimd. De bewijslast rust in dat verband immers op Aegon en niet op [eisers c.s.] Aangezien de goederen van de zolder zijn afgevoerd in opdracht van de door Aegon ingeschakelde Porck, bestaat er geen reden die omstandigheid voor risico van [eisers c.s.] te laten komen.
Verder hebben [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] ieder, ter zake afzonderlijk door Interseco gehoord, verklaard dat [eiseres sub 2] een aantal weken voor de brand voor het laatst op het betreffende zoldertje was geweest en dat de kinderen daar niet konden komen omdat de vlizotrap voor hen niet bereikbaar is. Aanwijzingen dat dit niet juist zou zijn, zijn in het dossier niet voorhanden.
4.5. Het feit dat een verzekerde aanzienlijke financiële problemen heeft ten tijde van een brand, kan onder omstandigheden een aanwijzing vormen voor brandstichting en de betrokkenheid daarbij van de verzekerde. Van een dergelijke situatie is in casu geen sprake. Vaststaat dat [eisers c.s.] hun hypothecaire lasten steeds tijdig hebben voldaan en dat zij verder geen schulden hebben; van financiële moeilijkheden is bij hen niet gebleken. Ook voor andere problemen, zoals psychische aandoeningen bij [eisers c.s.], bestaat geen enkele aanwijzing. De omstandigheid dat [eisers c.s.] de vervanging van enkele deuren als schadepost hebben opgevoerd, terwijl deze volgens Aegon niet zijn beschadigd, rechtvaardigt niet de conclusie dat [eisers c.s.] door brandstichting uit waren op financieel gewin. Aegon heeft ook geen ander plausibel motief kunnen aanwijzen voor de beweerde brandstichting door [eiser sub 1] en/of [eiseres sub 2].
Verder vormt het feit dat [eiseres sub 2] de hond aan het uitlaten was toen de brand zich openbaarde, geen aanwijzing dat zij de brand bewust heeft veroorzaakt, reeds nu zij wat betreft het uitlaten van de hond niet is afgeweken van haar dagelijkse routine. Dat geldt evenzeer voor het feit dat [eisers c.s.] gelegenheid hebben gehad om brand te stichten en dat [eiseres sub 2] als laatste in de woning is geweest voordat de brand werd ontdekt. Dit zijn geen redengevende omstandigheid voor brandstichting, nu [eisers c.s.] in de woning wonen. Met andere woorden: ook als sprake is van een andere oorzaak dan brandstichting, zouden zij (als laatsten) in de woning zijn geweest.
4.6. Gezien het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat Aegon onvoldoende heeft onderbouwd dat de brand opzettelijk is veroorzaakt, nog daargelaten of dat zou zijn geschied door [eiser sub 1] en/of [eiseres sub 2]. Er bestaat daarom geen aanleiding haar tot het bewijs van die stelling toe te laten. Dit leidt tot de conclusie dat Aegon dekking dient te verlenen voor de schade die de brand heeft veroorzaakt aan de woning en de inboedel van [eisers c.s.] Dat betekent dat de vordering onder II in beginsel voor toewijzing vatbaar is, nu Aegon bij aansprakelijkheid
-naar zij niet heeft betwist- op grond van de polisvoorwaarden moet overgaan tot vaststelling van de schade.
4.7. Om proceseconomische redenen -te weten ter voorkoming van een volgende procedure over (de omvang van) de schade- komt het de rechtbank het meest praktisch voor dat partijen eerst in onderling overleg overgaan tot vaststelling van de door [eisers c.s.] door de brand geleden schade. Mocht daarover tussen partijen geen overeenstemming kunnen worden bereikt, dan kunnen [eisers c.s.] hun schade alsnog begroten en nader onderbouwen en hun vordering en de grondslag daarvan in zoverre wijzigen c.q. vermeerderen. Daartoe zal de zaak worden verwezen naar de rol voor akte aan de zijde van [eisers c.s.] Aegon zal hierop bij akte mogen reageren. Gelet op het gewenste overleg tussen partijen omtrent de schade, zal de verwijzing naar de rol op een iets langere termijn dan gebruikelijk plaatsvinden.
4.8. Nu niet is komen vast te staan dat [eiser sub 1] en/of [eiseres sub 2] de brand heeft gesticht, is Aegon niet gerechtigd de tussen partijen nog bestaande verzekeringsovereenkomsten wegens hun vermeende betrokkenheid bij de brand te beëindigen. Naar het oordeel van de rechtbank hebben [eisers c.s.] echter onvoldoende gesteld om te oordelen dat Aegon door de verzekeringsovereen-komsten op andere gronden te beëindigen in strijd handelt met de te betrachten zorgvuldigheid en/of de redelijkheid en billijkheid, gelet op de partijen uit het overeenkomstenrecht voortvloeiende contractsvrijheid. Daarom zal de vordering van [eisers c.s.] onder III te zijner tijd bij eindvonnis worden afgewezen.
4.9. [eisers c.s.] hebben, naast de vaststelling van de schade, vooralsnog geen geldbedrag gevorderd ten titel van nakoming van de verzekeringsovereenkomst, maar een bedrag bij wege van voorschot op de uit te keren verzekeringspenningen. Naar het oordeel van de rechtbank kan een vordering tot het voldoen van een voorschot op verzekeringspenningen in beginsel alleen worden gevorderd in een kortgeding-procedure of bij wege van provisionele voorziening. De toekenning van een voorschot is immers per definitie een voorlopige maatregel, die geldt totdat in een bodemprocedure definitief wordt beslist over de vraag in hoeverre er schade is geleden die door de verzekeringsmaatschappij dient te worden gedekt, of totdat partijen hierover onderling overeenstemming bereiken. Daarom is de rechtbank van oordeel dat in deze bodemprocedure bij eindvonnis geen voorschot kan worden toegewezen, en dat dit ook niet zinvol is, nu zonodig in deze procedure over de schade zal worden beslist.
4.10.Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
5.De beslissing
De rechtbank
5.1. verwijs de zaak naar de rol van woensdag 18 januari 2011 voor akte aan de zijde van [eisers c.s.] met het hiervoor onder 4.7 omschreven doel;
5.2.bepaalt dat Aegon in de gelegenheid zal worden gesteld bij antwoordakte te reageren;
5.3.houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.B. Verkleij en in het openbaar uitgesproken op 16 november 2011, in tegenwoordigheid van de griffier.