Locatie Alphen aan den Rijn
DL
Rolnr.: 1106306 / 11-2623
Datum: 15 november 2011
Vonnis in de voorziening bij voorraad van:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eisende partij,
gemachtigde: mr F. Teuben,
[gedaagde],
wonende en zaakdoende te [plaatsnaam],
gedaagde partij,
gemachtigde: [X].
Partijen worden aangeduid als "[eiser]" en "[gedaagde]".
De kantonrechter heeft kennis genomen van:
- het oproepingsexploot van [eiser] d.d. 10 oktober 2011, met producties;
- conclusie van antwoord in kort geding, met producties;
- aantekeningen van de griffier van het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling op 3 november 2011.
Op grond van de onweersproken inhoud van de stukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling gaat de kantonrechter van het volgende uit:
a. Op verzoek van [gedaagde] is [eiser] op 18 september 2009 vanuit Turkije naar Nederland gekomen om voor [gedaagde] te werken als kleermaker.
b. [eiser] heeft vanaf zijn aankomst in Nederland werkzaamheden voor [gedaagde] verricht.
c. Ter verkrijging van een tewerkstellingsvergunning hebben partijen een arbeidsovereenkomst opgesteld. In deze arbeidsovereenkomst staat dat [eiser] voor onbepaalde tijd, gedurende 40 uur per week, als kleermaker in dienst treedt van [gedaagde], tegen een salaris van € 1.725 bruto per maand. De ingangsdatum van de arbeidsovereenkomst is de eerste dag volgende op de dag waarop zowel een tewerkstellingsvergunning als een verblijfsvergunning wordt verkregen.
d. [eiser] heeft in elk geval tot 8 juli 2011 werkzaamheden verricht voor De [gedaagde].
e. Bij brief van 27 juli 2011 is namens [eiser] aan [gedaagde] verzocht om een arbo-arts of een erkend mediator in te schakelen om tussen partijen te bemiddelen. Tevens is verzocht om afschriften van alle loonstroken.
f. Op 28 juli 2011 heeft [gedaagde] een email, zonder tekst, aan de gemachtigde van [eiser] gezonden. Bij deze email was als bijlage een brief gevoegd d.d. 31 mei 2011, met de volgende inhoud, voor zover hier relevant:
"Langs deze weg zeg (ik) mijn arbeidsovereenkomst welke ik met uw onderneming de [gedaagde] ben aangegaan op 1 mei 2011 op.
Vanaf heden zal ik geen werkzaamheden meer voor uw onderneming verrichten.
Ik heb tot en met heden alle betalingen inclusief vakantiegelden en vakantiedagen reeds van u ontvangen. Ervan uitgaande u voldoende te hebben geïnformeerd, verblijf ik,
Tevens waren bij deze email twee brieven van [gedaagde] aan [eiser] gevoegd. De eerste, gedateerd 18 februari 2011, betrof een waarschuwing in verband met veelvuldig te laat komen. In de andere brief, gedateerd 3 maart 2011, werd aan [eiser] meegedeeld dat hij met onmiddellijke ingang op non-actief werd gesteld, omdat op 22 maart 2011 was geconstateerd dat hij zich schuldig maakte aan ongewenste intimiteiten.
g. Op de door [gedaagde] in deze procedure overgelegde loonstroken over de periode van februari 2010 tot en met juni 2010 staat als indiensttredingdatum 1 februari 2010 vermeld. Op de loonstroken van januari 2011 tot en met juni 2011 staat als datum "uit dienst" vermeld 31 mei 2011. Op de loonstroken over de periode van 1 februari 2010 tot en met april 2011 staat als bruto loon € 1.820,-- vermeld. Op de loonstrook van mei 2011 staat als bruto loon € 1.450,-- en als netto uit te betalen bedrag € 873,90 vermeld. Op de loonstrook van juni 2011 staat vermeld dat alleen vakantiegeld ad € 1.601,60 bruto, zijnde € 873,90 netto, wordt uitbetaald.
h. [gedaagde] heeft over de maanden februari 2010 tot en met juni 2011 betalingen gestort op de bankrekening van [eiser] met als kenmerk "salaris". Over de maanden februari tot en met juli 2010, december 2010 en februari 2011 is steeds een bedrag van € 1.420,-- betaald. Over de maanden augustus tot en met november 2010 is steeds een bedrag van € 1.419,06 betaald. Over de maanden januari, maart en april 2011 is een bedrag van € 1.430,31 betaald. Over de maand mei 2011 is een bedrag van € 1.120,65 en over de maand juni 2011 is een bedrag van € 1.370,65 betaald.
i. [eiser] heeft op 7 augustus 2011 bij de politie aangifte gedaan tegen [gedaagde] wegens valsheid in geschrift met betrekking tot de brief van 31 mei 2011.
j. [gedaagde] heeft op 13 oktober 2011 bij de politie aangifte gedaan tegen [eiser] wegens diefstal van onder andere een sleutelbos en een bedrijfsstempel. In deze aangifte wordt verklaard dat [eiser] op dinsdag 28 juni 2011 op staande voet is ontslagen.
[eiser] vraagt bij wege van voorziening bij voorraad om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen tot:
a. doorbetaling van het loon vanaf juli 2011 tot het moment dat de arbeidsovereenkomst wordt beëindigd;
b. betaling van het salaris over de maanden september 2009 tot en met april 2010, zijnde een bedrag van
€ 13.800,-- bruto;
c. betaling van het tekort aan salaris in de maand mei en juni 2011, zijnde een netto bedrag van
€ 369,32;
d. uitbetaling van de gewerkte overuren tussen september 2009 en juni 2011 ad € 18.075,22;
e. betaling van het vakantiegeld over de periode van september 2009 tot mei 2010, alsmede juni 2010 tot mei 2011, een bedrag van in totaal € 2.898,--;
f. betaling van de wettelijke verhoging en de wettelijke rente over de hiervoor genoemde bedragen;
g. afgifte van een kopie van de arbeidsovereenkomst, de loonstroken en jaaropgaven, onder verbeurte van een dwangsom van € 100,-- per dag(deel) dat [gedaagde] daarmee in gebreke blijft;
h. betaling van de proceskosten.
[eiser] legt aan zijn vorderingen, samengevat, het volgende ten grondslag. Partijen hebben een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd gesloten. Over de maanden september 2009 tot en met april 2010 heeft [eiser] geen salaris ontvangen, terwijl hij wel werkzaam was voor [gedaagde]. Verder zijn in de maanden, waarin [eiser] wel salaris heeft ontvangen, geen overuren uitbetaald, terwijl [eiser] vaak overuren heeft gewerkt en ook met enige regelmaat 's nachts moest doorwerken. Evenmin heeft [eiser] vakantiegeld ontvangen. Verder is het salaris dat [eiser] heeft ontvangen over de maanden mei en juni 2011 opeens veel lager dan de maanden daarvoor, zonder dat daarvoor een verklaring te vinden is. Voorts heeft [eiser] nooit gebruik kunnen maken van de vakantiedagen waarop hij volgens de arbeidsovereenkomst recht had. Ten slotte heeft [eiser] nooit een salarisstrook ontvangen, waardoor de eventuele noodzaak voor het lagere salaris niet kan worden vastgesteld. In juli 2011 zijn de spanning en stress bij [eiser] zo hoog opgelopen, dat hij onder de werkdruk is bezweken. Op 8 juli 2011 heeft hij daarom de werkvloer verlaten. Tussen partijen is sprake van een arbeidsconflict, waarvan de oorzaak er met name in is gelegen dat [gedaagde] [eiser] onvoldoende betaalde en zich niet bereid toonde om een oplossing voor het conflict te vinden. [eiser] heeft desalniettemin aangegeven zich beschikbaar te houden voor arbeid, zodra zijn arbeidsongeschiktheid zou zijn opgeheven. Tot op heden heeft [gedaagde] geen actie ondernomen om de gerezen problemen te verminderen, bijvoorbeeld door een mediator in te schakelen. Vanaf juli 2011 heeft [eiser] geen salaris meer ontvangen.
[gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dit verweer zal, voor zover relevant, hierna onder de beoordeling verder worden uitgewerkt.
1.1 In een voorlopige voorziening procedure moet aan de hand van de door partijen gepresenteerde feiten, zonder nader onderzoek, beoordeeld worden of de vordering in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft, dat vooruitlopen daarop door toewijzing reeds nu gerechtvaardigd is.
1.2 [gedaagde] heeft allereerst bestreden dat [eiser] een spoedeisend belang heeft bij zijn vorderingen, omdat voor een groot deel van de vorderingen geldt dat [eiser] veel eerder een procedure aanhangig had kunnen maken. Dit verweer wordt verworpen. Het merendeel van de vorderingen van [eiser] betreft salarisbetalingen. In het algemeen wordt aangenomen dat de werknemer een spoedeisend belang heeft bij vorderingen tot doorbetaling van salaris en nabetaling van achterstallig salaris, vanwege de vaste financiële verplichtingen die iedere werknemer in de regel heeft. Dat geldt ook in dit geval. [gedaagde] heeft immers niet gemotiveerd bestreden dat [eiser] sinds juli 2011 geen inkomen heeft.
1.3 Ten aanzien van de vordering van [eiser] tot doorbetaling van het loon vanaf juli 2011 tot het moment dat de arbeidsovereenkomst wordt beëindigd, heeft [gedaagde] het verweer gevoerd dat [eiser] bij schrijven van 31 mei 2011 de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van 1 mei 2011 heeft opgezegd, zodat hij na 31 mei 2011 geen recht meer heeft op loon. Dit verweer wordt verworpen. Tussen partijen staat immers vast dat [eiser] ook na 31 mei 2011 werkzaamheden voor [gedaagde] heeft verricht, zodat moet worden aangenomen dat [eiser] na 31 mei 2011 in dienst is gebleven. Verder heeft [gedaagde] nog bij de politie gezegd dat [eiser] op 28 juni 2011 op staande voet is ontslagen, maar dit is niet expliciet als verweer aangevoerd in deze procedure. Bovendien heeft [eiser] gesteld dat hij pas op 8 juli 2011 zijn werkzaamheden wegens ziekte heeft gestaakt. Dat laatste is door [gedaagde] niet gemotiveerd weersproken. De kantonrechter gaat er derhalve vanuit dat [eiser] ook na 28 juni 2011 in dienst is gebleven.
1.4 Voor de verdere beoordeling van de vordering tot doorbetaling van loon dient de vraag beantwoord te worden of partijen een arbeidovereenkomst voor onbepaalde tijd zijn overeengekomen. [gedaagde] heeft namelijk twee arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd overgelegd. De eerste overeenkomst is gesloten voor de periode van 1 februari 2010 tot en met 31 mei 2011. Op deze overeenkomst staan handtekeningen vermeld, waarvan één van [eiser] zou zijn. De tweede overeenkomst, die niet ondertekend is, zou zijn gesloten voor de periode van 1 mei 2011 tot en met 31 oktober 2011. [eiser] heeft gesteld dat de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, die is opgesteld ter verkrijging van de tewerkstellingsvergunning, de tussen partijen geldende overeenkomst is en hij heeft bestreden dat hij de twee contracten voor bepaalde tijd kent, laat staan heeft ondertekend. Zonder nadere bewijslevering, waarvoor de voorlopige voorzieningprocedure zich niet leent, kan niet worden vastgesteld of de stellingen van [eiser] juist zijn. Het zou immers zo kunnen zijn dat de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd uitsluitend is opgesteld om de tewerkstellingsvergunning te verkrijgen en dat partijen zelf zijn uitgegaan van de twee arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd. Vooralsnog gaat de kantonrechter er daarom vanuit dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen in elk geval heeft doorgelopen tot en met 31 oktober 2011. Om vast te stellen dat er tussen partijen een arbeidsovereenkomst met een langere duur bestaat of heeft bestaan, zal een bodemprocedure gevoerd moeten worden. Gelet op het vorenstaande zal de vordering tot doorbetaling van het loon vanaf juli 2011 derhalve worden toegewezen tot 1 november 2011.
1.5 De vordering van [eiser] tot betaling van het salaris over de maanden september 2009 tot en met april 2010, zijnde een bedrag van € 13.800,-- bruto, zal worden afgewezen. [eiser] heeft allereerst erkend dat het salaris over de periode van februari tot en met april 2010 is betaald. Verder heeft [gedaagde] als verweer aangevoerd dat aan [eiser] over de periode van september 2009 tot februari 2010 bij wijze van voorschot diverse contante betalingen zijn gedaan en dat op verzoek van [eiser] een bedrag van ongeveer € 3.000,-- is overgemaakt naar een rekening in Turkije omdat hij daar nog schulden had, zodat [gedaagde] niets meer verschuldigd is. [eiser] heeft niet bestreden dat hij diverse contante betalingen heeft ontvangen, maar heeft niet gesteld om welk bedrag het in totaal zou gaan. Voor de kantonrechter valt, zonder nadere bewijslevering, waarvoor deze procedure zich niet leent, niet vast te stellen of [gedaagde] over de periode van september 2009 tot februari 2010 nog een bedrag aan salaris aan [eiser] verschuldigd is. Ook hier zal dus een eventuele bodemprocedure uitkomst moeten bieden.
1.6 Verder vordert [eiser] betaling van het tekort aan salaris in de maand mei en juni 2011, zijnde een netto bedrag van € 369,32. Hiertegen heeft [gedaagde] als verweer aangevoerd dat [eiser] in de maanden mei en juni 2011 te weinig uren heeft gewerkt en dat de minder gewerkte uren daarom in mindering zijn gebracht op het uit te betalen salaris. Dit verweer wordt, als zijnde onvoldoende onderbouwd, verworpen. Nergens blijkt immers uit hoeveel uren [eiser] te weinig gewerkt zou hebben en hoe die in mindering zijn gebracht op het salaris. Evenmin is gebleken van een mededeling van [gedaagde] aan [eiser] waaruit hij kon afleiden dat zijn salaris zou worden gekort. De kantonrechter zal het gevorderde bedrag van € 369,32 dan ook toewijzen.
1.7 Ten aanzien van de gevorderde uitbetaling van gewerkte overuren tussen september 2009 en juni 2011 ad € 18.075,22, heeft [gedaagde] als verweer aangevoerd dat [eiser] niet structureel heeft overgewerkt en dat, wanneer buiten werktijd wordt gewerkt, het meestal om kledingproductie gaat en de werknemers daarvoor apart worden betaald naar aantal stuks dat geproduceerd wordt. De door [eiser] overgelegde werkbriefjes zijn volgens [gedaagde] door [eiser] zelf opgesteld en gestempeld met het ontvreemde bedrijfsstempel. Naar het oordeel van de kantonrechter kan, gelet op het verweer van [gedaagde], niet zonder nadere bewijslevering worden vastgesteld of deze vordering toewijsbaar is. Aangezien deze procedure zich niet leent voor verdere bewijslevering, dient de vordering op dit moment te worden afgewezen.
1.8 Met betrekking tot de gevorderde betaling van het vakantiegeld, heeft [gedaagde] als verweer aangevoerd dat het vakantiegeld over de periode juni 2010 tot en met mei 2011 in juni 2011 is uitbetaald en dat het resterende vakantiegeld is verwerkt in de contante betalingen die [eiser] heeft ontvangen. De kantonrechter verwerpt dit verweer omdat van de betaling van het volledige vakantiegeld onvoldoende is gebleken. Op de loonstrook van juni 2011 staat wel vakantiegeld vermeld, maar niet gebleken is dat op de loonstrook vermelde netto uit te betalen bedrag van € 873,90 daadwerkelijk is uitbetaald. Tussen partijen staat wel vast dat in juni 2011 onder de noemer van "salaris" een bedrag van € 1.370,65 aan [eiser] is uitbetaald. Van de cash uitbetaling van vakantiegeld is evenmin gebleken. De vordering van [eiser] met betrekking tot het vakantiegeld ad € 2.898,-- zal derhalve worden toegewezen.
1.9 De gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf de data waarop de toe te wijzen bedragen hadden moeten worden betaald. De toe te wijzen wettelijke verhoging zal worden gematigd tot 10%.
1.10 De vordering tot afgifte van een kopie van de arbeidsovereenkomst zal worden afgewezen, omdat gesteld noch gebleken is dat er een schriftelijke arbeidsovereenkomst bestaat die nog niet is overgelegd in deze procedure. De vordering tot afgifte van juiste loonstroken en jaaropgaven, onder verbeurte van een dwangsom van € 100,-- per dag(deel), zal worden toegewezen. Op basis van het bovenstaande is in elk geval een deel van de overgelegde loonopgaven immers niet juist. Verder is niet gebleken dat [gedaagde] jaaropgaven aan [eiser] heeft verstrekt. De kantonrechter zal wel een maximum aan het aantal te verbeuren dwangsommen verbinden.
1.11 [gedaagde] zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure.
Beslissing in de voorziening bij voorraad
- veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen:
(1) het overeengekomen loon over de periode vanaf 1 juli 2011 tot 1 november 2011;
(2) een bedrag van € 369,32 netto aan achterstallig salaris in de maanden mei en juni 2011;
(3) een bedrag van in totaal € 2.898,-- aan vakantiegeld over de periode van september 2009 tot mei 2011;
(4) de wettelijke rente over de onder (1) tot en met (3) toegewezen bedragen vanaf de data waarop deze bedragen betaald hadden moeten worden tot aan de dag van volledige voldoening;
(5) een bedrag aan wettelijke verhoging van 10% van de onder (1) tot en met (3) toegewezen bedragen;
- veroordeelt [gedaagde] om binnen twee weken na de datum van ontvangst van dit vonnis de juiste loonstroken en jaaropgaven aan [eiser] te verstrekken, onder verbeurte van een dwangsom van € 100,-- per dag(deel) dat [gedaagde] na genoemde termijn van twee weken in gebreke blijft om aan deze veroordeling te voldoen, evenwel met een maximum van € 10.000,-- in totaal;
- veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [eiser] vastgesteld op € 550,26 in totaal, waaronder begrepen een bedrag van € 400,-- aan salaris voor de gemachtigde, als volgt te voldoen:
a. aan de griffier van de sector kanton - locatie Alphen aan den Rijn - een bedrag van € 76,31,-- voor explootkosten en
b. aan eisende partij, het resterende bedrag van € 473,95;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
- weigert de gevraagde voorziening voor het overige.
Dit vonnis is gewezen door kantonrechter mr. D. de Loor en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 november 2011.