ECLI:NL:RBSGR:2011:BV0500

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
14 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/5751 en 11/5753
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bijstandsverlening aan minderjarigen en dringende redenen voor bijstandsverlening

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank 's-Gravenhage op 14 december 2011, gaat het om de aanvraag van bijzondere bijstand door eisers, minderjarigen, die door verweerder is afgewezen. De aanvraag betreft bijstand voor levensonderhoud ingevolge de Wet werk en bijstand (Wwb). Verweerder heeft de aanvraag afgewezen op basis van het feit dat eisers jonger zijn dan 18 jaar en er geen zeer dringende redenen zijn die afwijking van de hoofdregel rechtvaardigen. Eisers hebben hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit is door verweerder ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van eisers op 31 oktober 2011 behandeld, maar eisers en hun gemachtigde zijn niet verschenen. Verweerder was vertegenwoordigd door mr. W. Punter.

De rechtbank overweegt dat ingevolge artikel 11 van de Wwb iedere Nederlander recht heeft op bijstand als hij in financiële nood verkeert. Echter, artikel 13 van de Wwb stelt dat jongeren onder de 18 jaar geen recht hebben op bijzondere bijstand. Artikel 16 van de Wwb biedt echter de mogelijkheid om in uitzonderlijke gevallen, bij zeer dringende redenen, bijstand te verlenen aan deze jongeren. Verweerder heeft in zijn verweerschrift erkend dat er situaties kunnen zijn waarin zeer dringende redenen aanwezig zijn, zoals het ontbreken van middelen voor levensonderhoud.

De rechtbank concludeert dat in het geval van eisers, gezien hun verblijf bij Humanitas DMH en de financiële situatie, er inderdaad sprake is van dringende redenen die bijstandsverlening rechtvaardigen. De rechtbank vernietigt het besluit van verweerder en draagt hem op om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met deze uitspraak. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eisers en moet het griffierecht worden vergoed. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11/5751 en 11/5753
uitspraak van de meervoudige kamer van 14 december 2011 in de zaak tussen
[A] en [B], te [plaats 1], respectievelijk [plaats 2], eisers
(gemachtigde: mr. J. Klaas),
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder
(gemachtigde: mr. W. Punter).
Procesverloop
Bij afzonderlijke besluiten van 14 januari 2011 heeft verweerder de aanvraag van eisers om bijzondere bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (hierna: Wwb) voor de kosten van levensonderhoud afgewezen.
Het hiertegen door eisers gemaakte bezwaar heeft verweerder bij besluit van 5 juli 2011 ongegrond verklaard.
Hiertegen hebben eisers beroep ingesteld.
Het beroep is op 31 oktober 2011 ter zitting behandeld. Daarbij zijn eisers noch hun gemachtigde mr. J. Klaas verschenen en heeft verweerder zich laten vertegenwoordigen door mr. W. Punter.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wwb heeft iedere Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien recht op bijstand van overheidswege.
1.1 Ingevolge artikel 13, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wwb heeft geen recht op bijstand degene die jonger is dan 18 jaar, voor zover het het recht op bijzondere bijstand betreft.
1.2 Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de Wwb kan het college, gelet op alle omstandigheden, aan een persoon die geen recht op bijstand heeft, in afwijking van deze paragraaf bijstand verlenen indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken.
2. Verweerder heeft de aanvraag van eisers van bijzondere bijstand voor levensonderhoud afgewezen en dat besluit na bezwaar gehandhaafd, omdat eisers jonger zijn dan 18 jaar en er geen zeer dringende redenen zijn die afwijking van de hoofdregel – dat belanghebbenden jonger dan 18 jaar geen recht op bijstand hebben – rechtvaardigen. Daarnaast is de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden, als wettelijk vertegenwoordiger van eisers, gehouden de kosten waarvoor bijstand is aangevraagd te dragen.
2.1 Inmiddels heeft verweerder in zijn verweerschrift erkend "dat sprake kan zijn van een situatie waarin op grond van artikel 3, eerste en tweede lid, en artikel 27, derde lid, van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (hierna: IVRK) sprake kan zijn van ‘zeer dringende redenen’ om bijstand te verstrekken. Als de ouders en/of het Nederlandse kind zelf onvoldoende middelen hebben om in de kosten van levensonderhoud te voorzien, is er sprake van zeer dringende redenen om af te wijken van de hoofdregel dat de jongere geen zelfstandig object van bijstand is". Verweerder heeft daarbij verwezen naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 29 maart 2005 (LJN: AT3468).
2.2 Het standpunt dat de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden de kosten waarvoor bijstand is aangevraagd moet dragen, heeft verweerder in het verweerschrift laten varen. Bureau Jeugdzorg is weliswaar verantwoordelijk voor eisers, maar niet onderhoudsplichtig.
2.3. Blijkens zijn verweerschrift komt verweerder tot de slotsom dat, in aanmerking genomen dat eisers in de hier van belang zijnde beoordelingsperiode bij Humanitas DMH in Den Haag verbleven, sprake is van (resterende) kosten van levensonderhoud die voor rekening van eisers blijven en waarvoor bijzondere bijstand dient te worden verstrekt.
3. De rechtbank stelt voorop dat de periode die de rechtbank heeft te beoordelen niet verder loopt dan tot 14 januari 2011 (de datum van de primaire besluiten).
4. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat er in het geval van eisers sprake is van dringende redenen, zoals bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Wwb, die noodzaken tot het verlenen van bijstand. Dat betekent dat het bestreden besluit berust op een onjuiste grondslag en niet in stand kan blijven. Het beroep is dus gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd wegens strijd met artikel 16, eerste lid, van de Wwb.
5. Verweerder heeft aangekondigd bereid te zijn met ingang van 13 september 2010 eisers een bijstandsuitkering te verstrekken van € 290,45, respectievelijk (vanaf 1 januari 2011) € 292,57 per maand. Verweerder heeft daarbij aansluiting gezocht bij de normen zoals die per 1 juli 2010 respectievelijk per 1 januari 2011 gelden voor een alleenstaande die in een inrichting verblijft (artikel 23, eerste lid, onder a, van de Wwb). Dit acht de rechtbank gezien verweerders toelichting in het verweerschrift, niet onredelijk. Eisers hebben de hoogte van het toe te kennen bedrag niet bestreden. Tot welke datum eisers precies recht op bijstand hebben, of ook een toeslag op grond van artikel 23, tweede lid, van de Wwb zal worden toegekend, en welke bedragen in verband met ontvangen inkomsten uit arbeid verrekend zullen worden, zijn vragen die verweerder bij een nieuw te nemen beslissing op bezwaar – waartoe de rechtbank verweerder opdracht zal geven - zal dienen te beantwoorden.
6. Er is aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 437,00 voor het indienen van het beroepschrift bij een zaak van gemiddeld gewicht. Omdat ten behoeve van eisers een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb de betaling aan de griffier te geschieden.
Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
draagt verweerder op een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 437,00, welke kosten aan de griffier moeten worden vergoed;
bepaalt dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht, te weten € 41,00, vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Verbeek, voorzitter, mr. C.T. Aalbers en mr. drs. G.F. van der Linden-Burgers, leden, in aanwezigheid van mr. W. Goederee, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 december 2011.
Afschrift verzonden naar partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.