ECLI:NL:RBSGR:2011:BU9492

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
28 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/25891, 11/25904, 11/25907, 11/36660, 11/36662, 11/36664, 11/39010, 11/39011, 11/39012
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvragen van getuigen bij het Internationaal Strafhof en de toepasselijkheid van de Vreemdelingenwet 2000

In deze zaak hebben eisers, getuigen bij het Internationaal Strafhof, asielaanvragen ingediend terwijl zij zich in detentie bevonden. Op 12 mei 2011 hebben zij verzocht om een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd op basis van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Het Internationaal Strafhof heeft de Nederlandse autoriteiten gevraagd te beoordelen of hun terugkeer naar de Democratische Republiek Congo in strijd zou zijn met refoulement-verboden. De rechtbank heeft zich gebogen over de vraag of de asielaanvragen van eisers met toepassing van de Vw 2000 behandeld moeten worden of dat een sui generis procedure volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gevolgd moet worden. De rechtbank concludeert dat de aanvragen als asielaanvragen moeten worden behandeld onder de Vw 2000, ondanks het standpunt van verweerder dat deze wet niet van toepassing zou zijn.

De rechtbank oordeelt dat de eisers de juiste formulieren hebben gebruikt en dat de aanvragen zijn ingediend door hun gemachtigde, wat voldoet aan de vereisten van de Vw 2000. De rechtbank wijst het argument van verweerder af dat de beslistermijn is opgeschort omdat eisers niet hebben meegewerkt aan geplande gehoren. De rechtbank stelt vast dat de aanvragen gegrond zijn en dat verweerder nieuwe besluiten moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank legt een termijn op van zes maanden voor het nemen van deze besluiten.

De rechtbank verklaart de beroepen van eisers tegen het niet tijdig beslissen op hun aanvragen gegrond en vernietigt het niet tijdig nemen van besluiten. De rechtbank oordeelt dat de Vw 2000 en de daarop gebaseerde beleidsregels van toepassing zijn op de behandeling van de asielaanvragen van eisers, en dat er geen grond is om deze buiten toepassing te laten. De rechtbank wijst erop dat het Internationaal Strafhof zijn medewerking verleent aan de toepassing van deze procedures door de Nederlandse autoriteiten.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Zittinghoudende te Amsterdam
zaaknummers: AWB 11/25891, AWB 11/25904, AWB 11/25907, AWB 11/36660,
AWB 11/36662, AWB 11/36664, AWB 11/39010, AWB 11/39011 en
AWB 11/39012
V-nrs: [nrs]
uitspraak van de meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaken tussen:
[eiser sub 1], geboren op [geboortedatum] 1974,
[eiser sub 2], geboren op [geboortedatum] 1971, en
[eiser sub 3], geboren op [geboortedatum] 1974,
allen van Congolese nationaliteit, samen te noemen: eisers,
gemachtigden: mrs. P.J. Schüller en G. Sluiter, advocaten te Amsterdam
en
de minister voor Immigratie en Asiel,
verweerder,
gemachtigde: mr. G.M.H. Hoogvliet, advocaat te ‘s-Gravenhage.
Procesverloop
Op 12 mei 2011 hebben eisers bij verweerder aanvragen ingediend die ertoe strekken dat aan hen een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 wordt verleend. Bij brief van 6 juni 2011 hebben eisers bezwaar gemaakt tegen het uitblijven van een reactie van de kant van verweerder op het verzoek om de aanvragen in behandeling te nemen. Dit bezwaarschrift is bij afzonderlijke besluiten van 15 juli 2011 niet-ontvankelijk verklaard. Op 10 augustus 2011 heeft de rechtbank de beroepschriften van eisers ontvangen (geregistreerd onder de AWB-nummers 11/25891, 11/25904 en 11/25907, hierna: beroepen I).
Daarnaast heeft de rechtbank op 14 november 2011 drie beroepschriften van eisers ontvangen, gericht tegen het niet tijdig beslissen op de aanvragen van eisers (geregistreerd onder de AWB-nummers 11/36660, 11/36662 en 11/36664, hierna: beroepen II). Op 2 december 2011 hebben eisers wederom beroepschriften ingediend tegen het niet tijdig beslissen op de aanvragen (geregistreerd onder de AWB-nummers 11/39010, 11/39011 en 11/39012, hierna: beroepen III).
Verweerder heeft twee maal een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting ten aanzien van de beroepen I en II heeft plaatsgevonden op 6 december 2011. Eisers zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om eisers in de gelegenheid te stellen gehoord te worden, eventueel door middel van een telehoorverbinding, en de beroepen III te behandelen. Het onderzoek ter zitting is hervat op 21 december 2011, waarbij de behandeling van beroepen I en II is voortgezet en beroepen III zijn behandeld. Eisers waren daarbij - via een telehoorverbinding - aanwezig, bijgestaan door hun gemachtigden, waarbij mr. B. Stapert heeft waargenomen voor mr. G. Sluiter. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig J. van Vliet, tolk in de Franse taal. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Overwegingen
1. Eisers zijn getuigen bij het Internationaal Strafhof en bevinden zich daar in detentie. Eisers hebben op 12 mei 2011 schriftelijk verzocht om verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000. Het Internationaal Strafhof heeft de Nederlandse autoriteiten verzocht om te beoordelen of terugkeer van eisers naar de Democratische Republiek Congo in strijd zou zijn met verschillende refoulement-verboden. Het geschil spitst zich in alle zaken toe op de vraag of de asielaanvragen van eisers van 12 mei 2011 met toepassing van de procedures genoemd in de Vw 2000 kunnen en/of moeten worden afgedaan.
Ten aanzien van de beroepen II en III, gericht tegen het niet tijdig beslissen op de aanvragen
2. De rechtbank ziet aanleiding om allereerst in te gaan op de beroepen, gericht tegen het niet tijdig beslissen op de aanvragen van 12 mei 2011. In dat kader is allereerst aan de orde of deze rechtbank en zittingsplaats bevoegd is om van de beroepen kennis te nemen.
3.1. De rechtbank stelt vast dat eisers de krachtens de Vw 2000 voorgeschreven formulieren hebben gebruikt voor de indiening van hun aanvragen en dat de aanvragen zijn ingediend door hun gemachtigde. Daarom wordt voldaan aan de vereisten genoemd in artikel 36 van de Vw 2000 voor het indienen van een asielaanvraag. Dit is door verweerder ter zitting ook bevestigd. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de aanvragen daarmee, los van de vraag of en in hoeverre deze met toepassing van de Vw 2000 kunnen of moeten worden afgedaan, aan te merken als aanvragen om verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000.
3.2. Op grond van artikel 6:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld met een besluit. Aangezien de aanvragen dienen te worden aangemerkt als aanvragen om verlening van een vergunning als bedoeld in de Vw 2000 is naar het oordeel van de rechtbank op het niet tijdig nemen van een besluit op de asielaanvragen van eisers de Vw 2000 van toepassing is. Op grond van artikel 71 van de Vw 2000 is deze rechtbank en zittingsplaats dan ook bevoegd om van de beroepen, gericht tegen het niet tijdig beslissen, kennis te nemen.
4. Vervolgens is aan de orde of de beroepen wegens het niet tijdig nemen van een beslissing op de aanvragen gegrond dienen te worden verklaard.
5. Op grond van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb kan het beroepschrift gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop de belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
Op grond van het derde lid van dat artikel kan, indien redelijkerwijs niet van de belanghebbende kan worden gevergd dat hij het bestuursorgaan in gebreke stelt, het beroepschrift worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen.
6. Gelet op het verhandelde ter zitting van 6 december 2011 is tussen partijen niet in geschil dat de aanvragen zijn ingediend op 12 mei 2011. De beslistermijn voor asielaanvragen bedraagt op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vw 2000 zes maanden. Op 18 november 2011 hebben eisers verweerder in gebreke gesteld.
7.1. In geschil is of de beroepen van 14 november 2011 ontvankelijk zijn, omdat eisers verweerder op dat moment nog niet in gebreke hadden gesteld.
7.2. Naar het oordeel van de rechtbank is in dit geval geen sprake van een situatie waarin niet in redelijkheid van eisers kan worden gevergd dat zij verweerder in gebreke zouden stellen. De situatie waarin eisers verkeren is een andere dan die aan de orde was in de door eisers in hun brief van 18 november 2011 aangehaalde uitspraken van deze rechtbank. In die uitspraken ging het immers om de intrekking van een besluit door het bestuursorgaan, op grond waarvan het daartegen gerichte beroep van rechtswege werd aangemerkt als een beroep tegen het niet tijdig beslissen. In een dergelijk geval kan van de indiener van het beroep in redelijkheid niet worden verlangd dat hij een ingebrekestelling indient. Dat is een geheel andere situatie dan deze, waar eisers zelf beroep hebben ingesteld tegen het niet tijdig beslissen. Ook overigens valt niet in te zien dat redelijkerwijs niet van eisers zou kunnen worden gevergd dat zij verweerder in gebreke zouden stellen. Daaraan doet niet af dat verweerder op de hoogte was of geacht mocht worden te zijn van het verstrijken van de beslistermijn.
7.3. Uit het voorgaande volgt dat de op 14 november 2011 ingediende beroepschriften prematuur zijn ingediend. De rechtbank verklaart deze beroepen dan ook niet-ontvankelijk.
8.1. De rechtbank stelt vast dat de op 2 december 2011 ingediende beroepen voldoen aan de voorwaarden van artikel 6:12 van de Awb. In geschil is of de ingebrekestelling prematuur is omdat de beslistermijn genoemd in artikel 42, eerste lid, van de Vw 2000 is opgeschort vanwege aan eisers toe te rekenen omstandigheden. Verweerder heeft er in dat verband op gewezen dat eisers hebben geweigerd hun medewerking te verlenen aan de in september 2011 met hen geplande gehoren.
8.2. Vast staat dat eisers niet hun medewerking hebben verleend aan de gehoren in september 2011. Verweerder stelt zich blijkens het verhandelde ter zitting en het dossier op het standpunt dat de aanvragen van eisers niet op grond van de Vw 2000 beoordeeld dienen te worden en slechts de regels van de Awb van toepassing zijn. Aan het verzoek van het Internationaal Strafhof aan de Nederlandse autoriteiten om het risico van refoulement te beoordelen zal volgens verweerder worden voldaan door toepassing van een “sui generis” procedure, waarbij alleen zal worden vastgesteld of de refoulement-verboden aan terugzending van eisers in de weg staan. Indien dat het geval is, zullen eisers niet worden teruggezonden naar hun land van herkomst, maar zal vervolgens worden onderzocht op welke wijze aan dat refoulement-verbod uitvoering zal worden gegeven. Gelet op verweerders standpunt dat de Vw 2000 niet van toepassing is, kan niet aan eisers worden tegengeworpen dat zij door niet mee te werken aan de (geplande) gehoren in het kader van de “sui generis” procedure toerekenbaar de procedure betreffende hun asielaanvragen op grond van de Vw 2000 hebben vertraagd. Verweerders standpunt brengt immers mee dat op de aanvragen om verlening van een vergunning op grond van de Vw 2000 zonder nader onderzoek kon worden beslist omdat de Vw 2000 toepasselijkheid mist. Het niet meewerken aan de gehoren is binnen verweerders standpunt dan ook geen relevante factor. Daarom is opschorting in de zin van artikel 4:15, tweede lid, aanhef en onder b, van de Awb niet aan de orde.
8.3. De conclusie is dat de op 2 december 2011 ingediende beroepen gegrond zijn. De rechtbank vernietigt het met besluiten gelijk te stellen niet tijdig nemen van de besluiten. Verweerder zal daarom nieuwe besluiten moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
9.1. Ten aanzien van de termijn waarbinnen verweerder besluiten dient te nemen, overweegt de rechtbank het volgende. Om te kunnen komen tot een termijnstelling, zal de rechtbank eerst moeten beoordelen of de (procedurele) voorschriften van de Vw 2000 en de daarop gebaseerde (beleids)regels voor het behandelen en beoordelen van asielaanvragen van toepassing zijn op de aanvragen van eisers of dat - zoals door verweerder is gesteld - in dit geval “sui generis” procedures gevoerd kunnen en/of moeten worden met toepassing van de Awb. Deze vraag zal dus eerst beantwoord dienen te worden.
9.2. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Tussen partijen is niet in geschil dat het Internationaal Strafhof zich bevindt op Nederlands grondgebied. Evenmin is in geschil dat eisers de toegang tot Nederland niet is geweigerd. Eisers bevonden zich voor hun vertrek naar Nederland in de Democratische Republiek Congo in detentie. Nadat eisers en de autoriteiten van de Democratische Republiek Congo daarmee hadden ingestemd, zijn eisers met toepassing van artikel 93, zevende lid, onder a, van het Statuut van Rome van het Internationaal Strafhof van 17 juli 1998 (het Statuut) overgebracht naar Den Haag om te getuigen. Op grond van het bepaalde in artikel 93, zevende lid, onder b, van het Statuut zijn zij gedetineerd in de detentiefaciliteiten van het Internationaal Strafhof en zullen zij na het afleggen van hun getuigenverklaringen worden teruggebracht naar Democratische Republiek Congo. Vast staat dat eisers inmiddels allen hun getuigenverklaringen bij het Internationaal Strafhof hebben afgelegd. Eisers hebben (mede) in verband met de door hen afgelegde getuigenverklaringen een asielaanvraag ingediend. Het Internationaal Strafhof heeft in zijn uitspraak van 9 juni 2011 (ICC-01/04-01/07) geoordeeld dat, nu het Internationaal Strafhof zelf geen grondgebied heeft, het niet in staat is uitvoering te geven aan een mogelijk refoulement-verbod en evenmin een staat kan opdragen daaraan uitvoering te geven. Het Internationaal Strafhof heeft daarom geoordeeld dat het aan Nederland is om de reikwijdte van de verplichtingen onder het non-refoulement beginsel vast te stellen. Het Internationaal Strafhof heeft de onmiddellijke overdracht van eisers aan de Democratische Republiek Congo in afwachting van die door Nederland te maken beoordeling opgeschort.
9.3 De oprichting en werking van het Internationaal Strafhof is geregeld in het Statuut. Op 7 juni 2007 is het Zetelverdrag tussen het Internationaal Strafhof en het Gastland gesloten (het Zetelverdrag). In het Zetelverdrag staan de regels vermeld die nodig zijn om de uitoefening van het Internationaal Strafhof in Nederland mogelijk te maken, zoals, immuniteiten, faciliteiten en de samenwerking tussen het Internationaal Strafhof en het gastland. In de Uitvoeringswet Internationaal Strafhof (de Uitvoeringswet) van 20 juni 2002 zijn bepalingen opgenomen over het overleveren van personen aan het Internationaal Strafhof, de samenwerking met het Internationaal Strafhof, de tenuitvoerlegging van straffen en de bijstand van het gastland.
9.4. De rechtbank overweegt dat het Zetelverdrag geen grondslag biedt voor het niet toepasselijk zijn van de Vw 2000 en de daarop gebaseerde (beleids)regels op de behandeling en beoordeling van de asielaanvragen van eisers. Het biedt daarentegen juist aanknopingspunten voor het oordeel dat de Vw 2000 in dergelijke procedures wel van toepassing is. Zoals ook door eisers is bepleit is op grond van het Zetelverdrag het buiten toepassing laten van de Nederlandse wetgeving in de relatie tot het Internationaal Strafhof beperkt en functioneel, en slechts erop gericht het Internationaal Strafhof naar behoren te kunnen laten functioneren. Dat volgt onder meer uit artikel 8 van het Zetelverdrag, waarin is opgenomen dat de wet- en regelgeving van het gastland van toepassing is op het terrein van het Internationaal Strafhof, tenzij anders is bepaald. Dit uitgangspunt komt ook naar voren in artikel 34, eerste lid, van het Zetelverdrag, waarin is bepaald dat het Internationaal Strafhof samenwerkt met de bevoegde autoriteiten teneinde de handhaving van de wetten van het gastland te vergemakkelijken.
9.5. In de Uitvoeringswet is evenmin een grondslag te vinden om de Vw 2000 en de daarop gebaseerde (beleids)regels buiten toepassing te laten op de behandeling en beoordeling van de asielaanvragen van eisers. Ook in artikel 88 van de Uitvoeringswet
- waarin is bepaald dat de Nederlandse wet niet van toepassing is op vrijheidsontneming ondergaan op last van het Internationaal Strafhof binnen in Nederland aan het Internationaal Strafhof ter beschikking gestelde ruimtes - kan geen grondslag worden gevonden voor het buiten toepassing laten van de Vw 2000 en de daarop gebaseerd (beleids)regels op de behandeling en beoordeling van de asielaanvragen van eisers. Artikel 88 van de Uitvoeringswet ziet naar het oordeel van de rechtbank alleen op het buiten toepassing verklaren van de Nederlandse wetgeving op de vrijheidsontneming zelf en niet op andere procedures van een persoon waarvan de vrijheid is ontnomen als bedoeld in dat artikel. De rechtbank volgt verweerder verder niet in zijn standpunt dat uit de brief van de minister van Justitie van 3 juli 2002 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal (TK 2001-2002, 28099 nr. 13) blijkt dat de Vw 2000 niet van toepassing is. Allereerst kan een brief niet leiden tot het buiten toepassing laten van een wet. Bovendien kan uit deze brief worden afgeleid dat met de situatie van asielverzoeken ingediend door zich in detentie bij het Strafhof bevindende getuigen, destijds geen rekening is gehouden.
9.6. In het Statuut, in het bijzonder artikel 93, zevende lid, kan in het geval van eisers evenmin op voorhand een grondslag worden gevonden om de gehele Vw 2000 en de daarop gebaseerde (beleids)regels buiten toepassing te laten op de behandeling en beoordeling van de asielaanvragen van eisers. De rechtbank volgt niet het betoog van verweerder dat de Vw 2000 in het geval van eisers in zijn geheel buiten toepassing dient te worden gelaten, omdat toepassing daarvan de afspraken die zijn gemaakt tussen het Internationaal Strafhof en de Democratische Republiek Congo zou doorkruisen. Een dergelijk buiten toepassing laten zou hooguit gerechtvaardigd kunnen zijn ten aanzien van die onderdelen van de Vw 2000 die tot een doorkruising van de taakuitoefening van het Internationaal Strafhof leiden. Ten aanzien van de behandeling en de beoordeling van de asielaanvragen, waartoe de rechtbank zich in verband met de termijnstelling beperkt, is de rechtbank niet van een dergelijke doorkruising gebleken. Het Internationaal Strafhof wijst in zijn uitspraak van 9 juni 2011 immers zelf op artikel 21, derde lid, van het Statuut, op grond waarvan de toepassing en de uitleg van de regels in overeenstemming dienen te zijn met internationaal erkende mensenrechten. Het Internationaal Strafhof is van oordeel dat eerst vast moet worden vastgesteld of de onmiddellijke terugeer van eisers naar de Democratische Republiek Congo in strijd komt met internationaal erkende mensenrechten en heeft de Nederlandse autoriteiten gevraagd de positie van eisers zo spoedig mogelijk te beoordelen.
9.7. Ook verder ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat toepassing van de in de Vw 2000 en de daarop gebaseerde (beleids)regels genoemde procedures voor de afhandeling en beoordeling van de asielaanvragen de taakuitoefening van het Internationaal Strafhof zou doorkruisen. Daartoe verwijst de rechtbank naar de onder 9.2. vermelde feiten.
9.8. Verder is er, anders dan door verweerder ter zitting is betoogd, geen grond voor het oordeel dat de Vw 2000 en de daarop gebaseerde (beleids)regels genoemde procedures voor de beoordeling van de asielaanvragen alleen van toepassing kan zijn op het moment dat vreemdelingen zich in de Nederlandse rechtsmacht bevinden. De door verweerder getrokken vergelijking met aanvragen die zijn ingediend bij een diplomatieke post in het buitenland, zoals omschreven in paragraaf C2/2.14 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000, gaat in ieder geval niet op. Vreemdelingen die een aanvraag bij een diplomatieke post indienen bevinden zich buiten Nederland. Dat is ook het argument dat in deze paragraaf van de
Vc 2000 wordt gegeven om die personen niet aan te merken als vluchteling. Zij kunnen zich namelijk wenden tot de autoriteiten van het land waar zij zich bevinden om de benodigde bescherming te verkrijgen. Eisers bevinden zich juist wel op Nederlands grondgebied en kunnen zich dus niet wenden tot de autoriteiten van een ander land. Het Internationaal Strafhof kan zelf die bescherming, indien vereist, niet bieden, nu het niet beschikt over een eigen grondgebied waar aan die bescherming uitvoering kan worden gegeven. Het Internationaal Strafhof heeft dit ook met zoveel woorden overwogen in paragraaf 64 van de eerder genoemde uitspraak van 9 juni 2011. De omstandigheid dat eisers zich in de rechtsmacht bevinden van het Internationaal Strafhof doet in dit geval niet af aan de toepasselijkheid van de in de Vw 2000 en de daarop gebaseerde (beleids)regels voorziene procedures voor de behandeling en beoordeling van de asielaanvragen. In dat verband wijst de rechtbank erop dat het Internationaal Strafhof zijn volledige medewerking geeft aan de toepassing van deze procedures door de Nederlandse autoriteiten.
9.9. De conclusie is dat noch in het nationale recht, noch in de regelgeving betreffende het Internationaal Strafhof een grond is te vinden voor het oordeel dat ten aanzien van de behandeling en beoordeling van de asielaanvragen van eisers de Nederlandse vreemdelingenwetgeving niet van toepassing zou zijn. Ook overigens heeft verweerder geen internationale regelingen kunnen aanwijzen die tot dat oordeel zouden moeten leiden.
9.10. Gelet op het bovenstaande en rekening houdend met de complexiteit van de zaken ziet de rechtbank aanleiding om de termijn waarbinnen uiterlijk dient te zijn beslist op de aanvragen te stellen op zes maanden na bekendmaking van deze uitspraak en dus uiterlijk op 28 juni 2012.
Ten aanzien van de beroepen van 2 december 2011, gericht tegen het uitblijven van een reactie op het verzoek om de aanvragen in behandeling te nemen (beroepen I)
10.1. In deze procedures is allereerst ambtshalve aan de orde of eisers een rechtens te respecteren belang hebben bij de beoordeling van de beroepen.
10.2. Naar het oordeel van de rechtbank ontbreekt een dergelijk rechtens te respecteren belang. De rechtbank heeft zich in het kader van de beroepen, gericht tegen het niet tijdig beslissen op de aanvragen al uitgelaten over de toepasselijkheid van de Vw 2000 op deze aanvragen. Daarin kan dan ook geen procesbelang gelegen zijn met betrekking tot deze beroepen. Evenmin is een dergelijk belang gelegen in de vaststelling van de datum van de aanvragen, nu niet in geschil is dat de aanvragen zijn ingediend op 12 mei 2011. Een ander rechtens te respecteren belang bij de beoordeling van deze beroepen is gesteld noch gebleken.
10.3. De rechtbank verklaart de beroepen dan ook niet-ontvankelijk.
Ten aanzien van alle zaken
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1748,-- (1 punt voor het indienen van de beroepschriften van 2 december 2011, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 437,-- en een wegingsfactor 2). De rechtbank is van oordeel dat het samenhangende zaken betreft.
Beslissing
De rechtbank,
In de zaken, geregistreerd onder nummers AWB 11/25891, 11/25904, 11/25907, 11/36660, 11/36662 en 11/36664:
- verklaart de beroepen niet-ontvankelijk;
in de zaken, geregistreerd onder nummers AWB 11/39010, 11/39011 en 11/39012:
- verklaart de beroepen gegrond;
- draagt verweerder op uiterlijk op 28 juni 2012 alsnog beslissingen te nemen op de aanvragen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1748,-- (zegge: zeventienhonderd achtenveertig euro), te betalen aan de griffier.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.B. van Gijn, voorzitter, en mrs. A.J. Dondorp en A.J. van Putten, rechters, in aanwezigheid van L. Fernández Ferreiro, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 december 2011.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.: LFF
Coll.: AvT
D: A
VK
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.