ECLI:NL:RBSGR:2011:BU8772

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
17 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/21253 en 10/21254
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Yezidi-echtpaar uit Irak en intrekking van verblijfsvergunningen

In deze zaak gaat het om de asielaanvraag van een Yezidi-echtpaar uit Irak, dat in beroep is gegaan tegen de intrekking van hun verblijfsvergunningen door de minister voor Immigratie en Asiel. De rechtbank 's-Gravenhage heeft op 17 augustus 2011 uitspraak gedaan in de zaken AWB 10/21253 en AWB 10/21254. Eiser, van Yezidi-afkomst, heeft op 29 december 2005 een asielaanvraag ingediend, die op 5 januari 2006 werd ingewilligd. Eiseres, zijn echtgenote, diende op 25 januari 2008 een asielaanvraag in, die op 1 juli 2008 ook werd ingewilligd. De minister heeft op 18 mei 2010 besloten de verblijfsvergunningen van eisers in te trekken, omdat zij niet in aanmerking kwamen voor een asielvergunning op basis van hun asielrelaas. De rechtbank oordeelt dat de minister de situatie van Yezidi's in Irak te beperkt heeft geïnterpreteerd en dat er voldoende aanwijzingen zijn dat eiser een verhoogd risico loopt op schending van artikel 3 van het EVRM. De rechtbank vernietigt de bestreden besluiten en draagt de minister op om binnen zes weken nieuwe besluiten te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met deze uitspraak. Tevens wordt de minister veroordeeld in de proceskosten van eisers, vastgesteld op € 1311,-.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Zittinghoudende te Amsterdam
zaaknummers: AWB 10/21253 en AWB 10/21254
V-nrs: [V-nr 1], [V-nr 2], [V-nr 3] en [V-nr 4]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen
[eiser],
geboren op [1971], eiser,
[eiseres],
geboren op [1979], eiseres,
mede ten behoeve van de hierna genoemde kinderen
[kind 1], geboren op [1997],
[kind 2], geboren op [1999],
[kind 3], geboren op [2001],
allen van Iraakse nationaliteit, hierna te noemen: eisers,
gemachtigde: mr. M.R. van der Linde, advocaat te Amsterdam,
en
de minister voor Immigratie en Asiel,
verweerder,
gemachtigde: mr. E. de Jong, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
Procesverloop
Bij besluiten van 18 mei 2010 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de verblijfsvergunningen van eisers ingetrokken op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000.
Op 14 juni 2010 heeft de rechtbank de beroepschriften van eisers ontvangen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 mei 2011. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig H. Ahmad, als tolk in de Arabische taal.
Overwegingen
1. In geding is of verweerder bij de intrekking van de vergunning terecht heeft geoordeeld dat eisers niet op grond van hun asielrelaas in aanmerking komen van een asielvergunning.
2.1 De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Daarbij betrekt de rechtbank dat verweerder het asielrelaas van eisers geloofwaardig heeft geacht.
2.2 Eiser heeft op 29 december 2005 een asielaanvraag ingediend. Bij besluit van 5 januari 2006 is aan eiser met ingang van 29 december 2005 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000.
Eiseres heeft op 25 januari 2008 een asielaanvraag ingediend. Bij besluit van 1 juli 2008 is aan eiseres met ingang van 25 januari 2008 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000.
2.3 Eiser is Yezidi en afkomstig uit Mahad. Hij was taxichauffeur. Bij een controlepost, waar zijn documenten zijn gecontroleerd, moest hij twee politieagenten meenemen in zijn auto. Op een gegeven moment werd hij door een viertal mannen met een machinegeweer gedwongen te stoppen. De agenten moesten in de auto van de mannen stappen en één van de vier mannen stapte bij eiser in de auto. Daarna moest eiser verder rijden. Hij moest stoppen in Abassya, waarop de twee achterbanden van zijn auto lek werden geschoten. Van de twee agenten is niets vernomen. Op een moment dat eiser niet thuis was, zijn politieagenten bij hem thuis langs gekomen omdat zij hem zochten. Na zijn vertrek uit Irak zijn Arabieren met bedekte gezichten bij hem aan de deur geweest om naar hem te vragen.
2.4 Eiseres is de echtgenote van eiser. Zij is Yezidi en afkomstig uit Mahad. In de eerste zes maanden na het vertrek van eiser zijn de autoriteiten drie keer langs geweest om vragen te stellen over eiser. Eén keer was eiseres thuis en zij heeft zich toen verstopt. Eiseres is met haar kinderen bij haar ouders gaan wonen. In het nabij gelegen Ain Sefneh en Behzan zijn ongeveer 26 Yezidi vermoord. Yeziden ondervinden in de naaste omgeving van eiseres problemen.
3. Indien een asielvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000 is verleend, herleeft het belang bij de beoordeling of de vreemdeling in aanmerking komt voor een asielvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, b, of c, van de Vw 2000, pas bij de intrekking van de vergunning.
4.1 Eiser betoogt dat ten tijde van de inwilligende beschikking de situatie van Yezidi’s zodanig slecht was dat zij als kwetsbare minderheidsgroep zouden zijn aangemerkt zoals bedoeld in hoofdstuk C2/3.1.3 van de huidige Vreemdelingencicrulaire (Vc) 2000. Eiser stelt dat in dat toetsingskader zijn relaas, dat verweerder geloofwaardig acht, voldoende is om te spreken van een beperkte individuele indicatie van negatieve aandacht. In samenhang met zijn Yezidi afkomst is aannemelijk dat ten tijde van de inwilligende beschikking sprake was van een dreigende schending van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
4.2 Verweerder acht de aan het asielrelaas ontleende veronderstellingen van eiser niet plausibel. Het kan immers goed zijn dat de agenten bij hem langskwamen omdat zij wilden weten wat er was gebeurd. Uit het feit dat Arabisch sprekende mannen naar hem hebben geïnformeerd, kan nog niet worden afgeleid dat eiser door familieleden van de politieagenten werd gezocht. Daarom is niet aannemelijk dat hij een risico op schending van artikel 3 van het EVRM liep.
4.3 De rechtbank constateert dat ten tijde van de inwilligende beschikking van 5 januari 2006 een categoriaal beschermingsbeleid gold voor vreemdelingen uit (Centraal-)Irak. Er was geen specifiek beleid voor kwetsbare minderheidsgroepen uit Irak.
4.4 In het Algemene ambtsbericht inzake Irak van december 2005 staat het volgende:
“De positie van yezidi’s lijkt sinds de val van het regime van Saddam Hoessein niet significant verbeterd. De yezidi’s, die zich met name in de gebieden nabij de Syrische grens bevinden, vormen evenals de christenen en mandeeërs een religieuze minderheid in Irak. Zij ondervinden min of meer de zelfde gevaren, bedreigingen en belemmering als bovengenoemde groepen om hun geloof vrij uit te oefenen. Volgens UNHCR zijn in de afgelopen drie jaar om religieuze redenen meer dan 25 yezidi’s vermoord en hebben meer dan 50 geweldplegingen met religieus motief tegen yezidi’s plaatsgevonden in Irak. Yezidi’s zouden evenals andere religieuze minderheden zich in toenemende mate moeten houden of zich gedwongen voelen zich te moeten houden aan islamitische voorschriften met betrekking tot kleding e.d.”
4.5 De rechtbank dient het oordeel van verweerder over de aan het asielrelaas ontleende veronderstellingen terughoudend te toetsen. De rechtbank stelt vast dat verweerder zijn standpunt dat de veronderstelling van eiser onaannemelijk is, heeft gemotiveerd door een eigen mogelijke lezing van de feiten te geven. Volgens verweerder is de politie immers vermoedelijk bij eiser langs gekomen om informatie te verkrijgen. Naar het oordeel van de rechtbank is niet aan de orde of er mogelijk een andere lezing is van de gebeurtenissen, maar of verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat zijn lezing aannemelijker is dan de door eiser gegeven lezing. De rechtbank wijst er op dat eisers naam bekend was bij de politie en dat de twee agenten, nadat zij bij eiser in de auto zijn gestapt, zijn verdwenen. Vervolgens zijn agenten meermalen langs geweest bij zijn woning en zijn ook Arabieren met bedekte gezichten bij hem zijn langs geweest. Gelet voorts op zijn Yezidi-afkomst en de algehele situatie in Irak – er gold toen een categoriaal beschermingsbeleid – is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat zijn veronderstellingen aannemelijker zijn dan die van eiser. Het standpunt van verweerder dat de veronderstellingen van eiser onaannemelijk zijn kan daarom niet worden gedragen door de daaraan ten grondslag gelegde motivering.
5.1 Eiser stelt eveneens risico te lopen in de huidige situatie wegens zijn asielrelaas en gelet op het feit dat hij tot een kwetsbare minderheid behoort. In dat verband betoogt eiser dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt stelt dat er een verband dient te zijn tussen wat hem is overkomen en zijn afkomst.
5.2 Volgens hoofdstuk C24/11.3.9 van de Vc 2000 worden de Yezidi’s aangemerkt als kwetsbare minderheidsgroep in de zin van hoofdstuk C2/3.1.3 van de Vc 2000. Dit betekent dat een asielzoeker die behoort tot deze groep reeds in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel bepaalde tijd op grond van artikel 29, aanhef en onder b, van de Vw 2000, indien hij met op zichzelf beperkte individuele indicaties aannemelijk heeft gemaakt dat in samenhang met het behoren tot de Yezidi’s een dreigende schending van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) aanwezig is.
Volgens hoofdstuk C2/3.1.3 van de Vc 2000 kan, ook indien er sprake is van mensenrechtenschendingen in de naaste omgeving van de vreemdeling bij personen die behoren tot de betreffende kwetsbare minderheidsgroep, dit voldoende grond zijn om aan te nemen dat dit op de vreemdeling zelf beperkte individuele indicaties zijn die in samenhang met het behoren tot een kwetsbare minderheidsgroep in zijn land van herkomst aannemelijk maken dat een dreigende schending van artikel 3 van het EVRM aanwezig is.
5.3 Anders dan verweerder stelt, oordeelt de rechtbank dat de gebeurtenissen zoals beschreven onder 2.1 voorafgaand aan eisers vertrek, die verweerder geloofwaardig acht, al moeten worden beschouwd als een beperkte individuele indicatie van negatieve aandacht. In samenhang met zijn Yezidi afkomst loopt eiser naar het oordeel van de rechtbank onder huidige omstandigheden een verhoogd risico op schending van artikel 3 van het EVRM. Verweerder heeft zijn beleid naar het oordeel van de rechtbank te beperkt uitgelegd. Ook in zoverre kan het bestreden besluit niet worden gedragen door de daaraan ten grondslag gelegde motivering.
6. Nu het relaas van eiseres deels afhankelijk is van dat van eiser, wordt eveneens geconcludeerd dat het besluit om haar geen vergunning te verlenen niet kan worden gedragen door de daaraan ten grondslag gelegde motivering.
7. De conclusie is dat de bestreden besluiten in strijd zijn met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank vernietigt de bestreden besluiten en draagt verweerder op nieuwe besluiten te nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
8. Aan een beoordeling van de overige gronden van beroep komt de rechtbank niet toe.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1311,- (2 punten voor het indienen van de beroepschriften, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 437,- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank, in de zaken AWB 10/21253 en AWB 10/21254
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak nieuwe besluiten te nemen op de aanvragen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1311,- (zegge: dertienhonderdelf euro), te betalen aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.B. van Gijn, rechter, in aanwezigheid van
mr. C.E. van Diepen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 augustus 2011.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.: LvD
Coll.: MP
D: B
VK
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.