Zittinghoudende te Amsterdam
zaaknummers: AWB 11/18993 en AWB 11/18984 (beroepen)
AWB 11/18995 en AWB 11/18988 (voorlopige voorzieningen)
V-nrs: [V-nr 1], [V-nr 2] en [V-nr 3]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter in de zaken tussen:
[eiseres 1],
geboren op [1974],
mede namens haar jongste minderjarige zoon,
[eiser 2],
geboren op [2006], en
[eiser 3],
geboren op [1994],
allen van Kazachse nationaliteit, eisers/verzoekers (hierna te noemen: eisers),
gemachtigde: mr. M. Woudwijk, advocaat te Amsterdam
de minister voor Immigratie en Asiel,
verweerder,
gemachtigde: mr. I. Boon, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
Bij besluiten van 9 mei 2011 heeft verweerder de aanvragen van eisers van 1 september 2009 tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 afgewezen.
Op 3 juni 2011 heeft de rechtbank de beroepschriften van eisers ontvangen. Bij brieven van dezelfde datum is verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting te verbieden totdat op de beroepen is beslist.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juli 2011. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig S. Koopman-Mikelevich, tolk Russisch. Bij beslissing van 12 juli 2011 heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen nadere inlichtingen te verschaffen.
Verweerder heeft bij faxbericht van 2 augustus 2011 gereageerd. Bij faxbericht van 5 september 2011 heeft de gemachtigde van eisers daarop gereageerd. Beide partijen hebben toestemming verleend de zaak zonder nadere zitting af te doen. De voorzieningenrechter/rechtbank, hierna te noemen: rechtbank, heeft het onderzoek vervolgens gesloten.
Eisers hebben eerder asielaanvragen ingediend.
Bij besluit van 27 september 2002 heeft verweerder de aanvraag van 21 maart 2002 van [eiseres 1] (eiseres), toentertijd mede ingediend namens [ex-partner] (eiser), tot verlening van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 afgewezen. Het hiertegen ingestelde beroep is bij uitspraak van 16 februari 2004 van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Arnhem (AWB 02/80995 en AWB 02/80996) ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 30 juni 2004 (zaaknrs. 200402210/1 en 200402210/2) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) het hiertegen ingestelde hoger beroep ongegrond verklaard.
Op 4 januari 2006 heeft eiseres opnieuw een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel ingediend, toentertijd mede ingediend namens eiser, welke bij besluit van 10 januari 2006 is afgewezen. Het hiertegen ingestelde beroep is bij uitspraak van 2 februari 2006 van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Leeuwarden (AWB 06/2142, AWB 06/2140, AWB 06/2145 en AWB 06/2143) ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 13 maart 2006 (zaak nr. 200601136/1) heeft de Afdeling het hiertegen ingestelde hoger beroep ongegrond verklaard.
In de eerste procedure heeft eiseres, tezamen met haar toenmalige echtgenoot, het volgende asielrelaas aan haar aanvraag ten grondslag gelegd. Nadat de broer van eiseres is mishandeld door agenten, ten gevolge waarvan hij is overleden, heeft zij bij de politie verzocht om een onderzoek naar de toedracht van zijn dood. Hierna heeft eiseres verschillende problemen ondervonden. Eiseres is mishandeld en bedreigd. Na verblijf bij een vriendin, waar eiseres ook problemen heeft ondervonden, heeft zij besloten Kazachstan te verlaten.
In de onderhavige procedure heeft eiseres verklaard dat zij is gescheiden van haar echtgenoot en hij is teruggekeerd naar Kazachstan. Eiseres heeft verschillende documenten ingebracht die bewijzen dat zij niet kan terugkeren naar Kazachstan, omdat haar bij terugkeer een zware straf zal worden opgelegd. Eiseres wordt beschuldigd van het plegen van een strafbaar feit (belediging van de president en staatsdienaren en het uitlokken van conflicten tussen bevolkingsgroepen). Eiseres heeft dit in eerdere procedures ingebracht, maar had toen geen documenten om dit te onderbouwen. Eiseres wordt nu beschuldigd van alle strafbare feiten, omdat haar echtgenoot probeert alle feiten op eiseres af te schuiven. Haar echtgenoot heeft haar bedreigd per telefoon. De zus van eiseres wordt vervolgd in Kazachstan en dit komt door haar echtgenoot.
Eiser heeft nog naar voren gebracht dat als hij terugkeert zijn moeder wordt vastgezet in de gevangenis en hij en zijn broertje in een pleeggezin komen. Verder belde zijn oma op 1 maart 2009. Zij is overvallen en denkt dat eisers vader de dader was. Het is zijn vaders doel om hen te laten terugkeren naar Kazachstan.
Ten aanzien van de beroepen
1. De rechtbank stelt vast dat eisers eerder aanvragen om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd hebben ingediend, waarvan de afwijzingen van 27 september 2002 en van 10 januari 2006 onherroepelijk zijn geworden. De onderhavige aanvraag betreft dan ook een herhaalde aanvraag.
2. Ingevolge artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is de aanvrager in geval van een herhaalde aanvraag gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden (nova) te vermelden
3. Onder nova moeten volgens vaste jurisprudentie worden verstaan feiten of omstandigheden die zijn voorgevallen na het nemen van het eerdere besluit of die niet voor het nemen van dat besluit konden en behoorden te worden aangevoerd, alsmede stukken die kunnen dienen ter ondersteuning van reeds eerder aangevoerde feiten of omstandigheden die niet voor het nemen van het eerdere besluit konden en behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan, dan is niettemin geen sprake van nieuw gebleken feiten of omstandigheden die een hernieuwde rechterlijke beoordeling rechtvaardigen, indien op voorhand is uitgesloten dat wat alsnog is aangevoerd of overgelegd kan afdoen aan het eerdere besluit en de overwegingen waarop dat rust.
4.1. De vraag is aan de orde of sprake is van nova die een rechterlijke toets van het bestreden besluit rechtvaardigen. Eisers hebben bij hun aanvragen onder andere de volgende documenten overgelegd ter onderbouwing van hun eerdere relaas:
a) opdrachtbrief van eiseres voor de firma “Jurist” van 5 november 2007;
b) machtiging van eiseres voor de B.V. “Jurist” van 5 november 2007;
c) controlestrookorder van 30 december 2007 bevattende een order aan de advocaat A.V. Rastorguyev;
d) kopie van de brief van de advocaat van eiseres (A.V. Rastorguyev) van 30 december 2007 aan het Ministerie van Binnenlandse Zaken van de Republiek Kazachstan;
e) brief van de advocaat van eiseres van 30 december 2007 aan het Hoofd van het adressenbureau van de provincie Almaty van de Republiek Kazachstan;
f) brief van de advocaat van eiseres van 5 februari 2008 aan de vice-voorzitter van het comité voor de juridische statistiek en speciale registratiezaken van het Openbaar Ministerie van de republiek Kazachstan;
g) envelop met daarop het adres van het Advocatencollege van het stadsdeel Vorosjolovski te Volgograd van 7 februari 2008;
h) kopie van de brief van de advocaat van eiseres van 8 augustus 2008 betreffende de aanvraag van een advocaat;
i) brief van de directeur B.V. “Jurist” ([directeur]) van 20 augustus 2008;
j) machtiging voor [persoon 1] van 20 augustus 2008 door [directeur].
4.2. De onder 4.1, onder a tot en met j, vermelde documenten zijn geen nova, reeds omdat zij op voorhand niet kunnen afdoen aan de eerdere besluiten. Daartoe is van belang dat zij zien op de procedure van het verkrijgen van documenten ter onderbouwing van het asielrelaas, maar niet op het asielrelaas zelf.
5.1. Verder hebben eisers bij hun aanvragen - onder meer - de volgende documenten overgelegd ter onderbouwing van hun asielrelaas:
a) brief van 8 september 2008 van het Comité voor justitiële statistiek en speciale registers van het Openbaar Ministerie van de Republiek Kazachstan;
b) brief van 18 september 2008 van Opsporingsambtenaar van de Afdeling Recherche ([opsporingsambtenaar]) van het Departement van het Comité voor Nationale Veiligheid voor de regio Almaty aan regionaal Advocatencollege Volgograd, waarvan in beroep een apostille is overgelegd;
c) eis omtrent het opleggen van een vrijheidsbenemende maatregel van 23 februari 2006: inbewaringstelling, van de onderzoeksleider van de afdeling onderzoek van het Comité voor Staatsveiligheid in de regio Almaty in verband met een strafzaak (nr. 32844);
d) voorstel aan de rechtbank van 23 februari 2006 tot het opleggen van de maatregel van inhechtenisneming ten aanzien van eiseres in verband met een strafzaak (nr. 32844), van de hoofdrechercheur van de Onderzoeksafdeling van het Departement van het Nationale Veiligheidscomité voor de regio Almaty (met vertaling en apostille);
e) brief van Senior hoofdrechercheur, [senior hoofdrechercheur], van de Onderzoeksafdeling van het Departement van het Nationale Veiligheidscomité van 11 januari 2008 (met vertaling en apostille) waarin wordt vermeld dat ten aanzien van eiseres een maatregel van inhechtenisneming is opgelegd en dat zij zich onttrekt aan de onderzoeksorganen;
f) brief van het Departement van het Comité voor Nationale Veiligheid voor de regio Almaty van 17 januari of juli 2008 (met vertaling en apostille) waarin - onder meer - is vermeld dat de echtgenoot van eiseres in het huis van bewaring zit.
5.2. In beroep hebben eisers nog verschillende stukken overgelegd. Het betreft onder meer:
a) een brief van 24 juli 2011 van het departement van justitie voor de regio Almatinskaja aan het College van Advocaten waarin wordt verklaard dat tegen eiseres een strafzaak aanhangig is gemaakt (met apostille);
b) een brief van 26 april 2007 (bijlage 13, zonder apostille) waarin wordt vermeld dat eiseres zich verbergt voor het onderzoek van het Openbaar Ministerie;
c) een brief van 24 juni 2011 (zonder apostille) van het Ministerie van Justitie van de republiek Kazachstan waarin wordt vermeld dat de door de advocaat van eiseres overgelegde documenten inzake burgers van de Republiek Kazachstan qua opmaak en inhoud overeenkomstig zijn met de in de wetgeving van de republiek Kazachstan gestelde administratieve vormen;
d) een aantal brieven (met apostille) aan de advocaat van eiseres over de procedure van de apostilles in Kazachstan;
e) een aantal stukken (zonder appostille) over de positie van de echtgenoot van eiseres.
5.3. Met betrekking tot de onder 5.1, onder a en c, vermelde documenten blijkt uit de verklaring van onderzoek van de Koninklijke Marechaussee (KMar) van 3 september 2009 dat de authenticiteit van deze documenten niet kan worden vastgesteld, omdat geen referentiemateriaal beschikbaar is. Dit is een omstandigheid, waarvan de gevolgen bij een aanvraag, als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb, voor risico van eisers komt (zie de uitspraak van de Afdeling van 26 juli 2005, LJN: AU0346). Zoals de Afdeling eveneens heeft overwogen (zie onder meer de uitspraak van 8 oktober 2007, LJN: BB5763) is een overgelegd stuk geen novum indien de authenticiteit van het stuk niet kan worden vastgesteld. Daarom zijn deze documenten geen nova.
5.4. Eisers voeren aan dat de onder 5.1, onder b, d, e en f vermelde documenten in ieder geval nova zijn. Van de juistheid van deze documenten dient te worden uitgegaan, gelet op het feit dat deze zijn voorzien van een apostille, aldus eisers. Verweerder stelt dat deze documenten geen nova zijn, nu de authenticiteit van deze documenten niet kan worden vastgesteld. Volgens verweerder is ook hierbij van belang dat blijkens de verklaring van onderzoek van 3 september 2009 van de KMar geen referentiemateriaal beschikbaar is met betrekking tot deze documenten. Verweerder stelt desgevraagd in zijn faxbericht van 2 augustus 2011 dat uit het proces-verbaal van bevindingen van de KMar van 26 juli 2011 blijkt dat ook indien de apostille authentiek is, dit niets zegt over de inhoud van het document.
5.5. Artikel 3 van het Verdrag tot afschaffing van het vereiste van legalisatie van buitenlandse openbare akten (het Apostilleverdrag), gedaan te Den Haag op 5 oktober 1961, bepaalt dat ter bevestiging van de echtheid van de handtekening, de hoedanigheid waarin de ondertekenaar van het stuk heeft gehandeld en, in voorkomend geval, de identiteit van het zegel of het stempel op het stuk, geen andere formaliteit mag worden verlangd dan toevoeging van de in artikel 4 beschreven apostille, afgegeven door de bevoegde autoriteit van de Staat waaruit het stuk afkomstig is.
De formaliteit genoemd in het vorige lid kan echter niet worden verlangd, indien hetzij de wetten, reglementen of gewoonten, geldende in de Staat waar de akte wordt overgelegd, hetzij een overeenkomst tussen twee of meer Verdragsluitende Staten deze formaliteit ter zijde stellen of vereenvoudigen, dan wel het stuk van legalisatie vrijstellen.
5.6. De rechtbank is van oordeel dat de stelling van verweerder dat een apostille niets zegt over de juistheid van de inhoud van een document niet zonder meer voor elk document kan worden gevolgd. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt. Gelet op het bepaalde in artikel 3 en artikel 5 van het Apostilleverdrag bevestigt de apostille de echtheid van de handtekening, de hoedanigheid waarin de ondertekenaar van het stuk heeft gehandeld en, in voorkomend geval, de identiteit van het zegel of het stempel op het stuk. Bij twijfel kan blijkens het Apostilleverdrag navraag worden gedaan bij de autoriteit die de apostille heeft geplaatst. Daarmee ziet de apostille niet op de juistheid van de inhoud van een document. Of toch van de inhoud mag worden uitgegaan, zal afhankelijk zijn van de aard van het document. Indien het bijvoorbeeld een besluit van een overheidsorgaan betreft, waarvan vaststaat dat de geplaatste handtekening echt is en daarnaast de hoedanigheid van de ondertekenaar vaststaat, bestaat er in beginsel aanleiding om van de inhoud van dat document uit te gaan. In zo’n geval mag van verweerder worden verwacht nader te motiveren waarom van de inhoud niet kan worden uitgegaan. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn indien de ondertekenaar niet verantwoordelijk is voor de inhoud van het document, maar slechts voor de omstandigheden waaronder een verklaring is afgelegd. Ten aanzien van de documenten genoemd onder 5.1, onder b, d, e en f, waarvan blijkens de verklaring van onderzoek van 3 september 2009 van de KMar de originelen zijn overgelegd, mocht van verweerder een nadere motivering worden verwacht. Dit betreft immers documenten die door overheidsfunctionarissen zijn afgegeven met daarin mededelingen of vorderingen die zij uit hoofde van hun functie kunnen doen. Het zijn geen op verzoek opgemaakte documenten of verklaringen ten overstaan van een notaris, waarvan de inhoud niet kan worden geverifieerd. Gelet hierop kan niet zonder nader onderzoek worden uitgesloten dat sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden, waarbij verweerder niet kan volstaan met de vaststelling dat de KMar niet over voldoende referentiemateriaal beschikt.
5.7. Verder dateren de onder 5.1, onder b, d, e en f, vermelde documenten van na de eerdere besluiten van 27 september 2002 en van 10 januari 2006 en zijn in zoverre aan te merken als nieuw. Bovendien konden of behoorden deze niet eerder te worden overgelegd, nu zij dateren van na de eerdere besluiten en ook zien op gebeurtenissen die daarna hebben plaatsgevonden. Ten slotte is niet op voorhand uitgesloten dat deze documenten kunnen afdoen aan de eerdere besluiten. Immers, hieruit blijkt dat aan de ex-echtgenoot van eiseres de maatregel van inhechtenisneming is opgelegd, dat tegen eiseres op 17 mei 2007 een besluit is genomen tot het opleggen van de maatregel van inhechtenisneming op grond van de op 15 mei 2007 tegen haar aangespannen strafzaak (nr. 1058462) en zij wordt verdacht van het plegen van strafbare feiten, onder andere het herhaaldelijk de staatssymbolen van de Republiek Kazachstan te hebben bespot en de vertegenwoordigers van de rijksorganen publiekelijk te hebben beledigd. De rechtbank concludeert dat niet zonder nader onderzoek kan worden gezegd dat de documenten vermeld onder 5.1, b, d, e en f, niet zijn aan te merken als nova. Verweerder had gelet hierop deze documenten dienen te onderzoeken en te toetsen of eisers in verband hiermee in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vw 2000.
6. Uit het voorgaande volgt dat de bestreden besluiten zijn genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb. Daarom zullen de beroepen gegrond worden verklaard, de bestreden besluiten worden vernietigd en zal bepaald worden dat verweerder nieuwe besluiten neemt met inachtneming van deze uitspraak.
Ten aanzien van de verzoeken om een voorlopige voorziening
7. De gevraagde voorzieningen strekken er toe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op de beroepen. In het onderhavige geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorzieningen, gelet op het feit dat de rechtbank heden op de beroepen heeft beslist.
Ten aanzien van de beroepen en de verzoeken om een voorlopige voorziening
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.311,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 437,- en een wegingsfactor 1). De rechtbank merkt de beroepen en verzoeken daarbij aan als samenhangende zaken in de zin van artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
9. Omdat aan eisers een toevoeging is verleend op grond van de Wet op de rechtsbijstand moet verweerder op grond van artikel 8:75, tweede lid, van de Awb het bedrag van de proceskosten betalen aan de griffier.
in de zaken geregistreerd onder nummers: AWB 11/18993 en AWB 11/18984,
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten;
- bepaalt dat verweerder na verzending van de uitspraak binnen zes weken nieuwe besluiten neemt met inachtneming van deze uitspraak.
in de zaken geregistreerd onder nummers: AWB 11/18995 en AWB 11/18988,
De rechtbank/voorzieningenrechter,
- veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 1.311,- (zegge: dertienhonderenelf euro), te betalen aan de griffier.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.C. Boeree, rechter, tevens voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J. van der Wielen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 21 november 2011.
Conc.: JW
Coll.: MMK
D: B
VK
Tegen de uitspraak op de beroepen staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt vier weken. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing. Tegen de uitspraak op de verzoeken om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.