RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Dordrecht
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
procedurenummer: AWB 11/33344, V-nummer: [nummer],
uitspraak van de enkelvoudige kamer
[naam], eiser,
gemachtigde: mr. M.J. Paffen, advocaat te Dordrecht,
de Minister voor Immigratie en Asiel, verweerder,
gemachtigde: mr. A.M. de Wit, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
1. Ontstaan en loop van het geding
Op 26 juli 2011 heeft verweerder aan eiser een terugkeerbesluit uitgereikt.
Tegen deze handeling heeft eiser bij faxbericht van 1 augustus 2011 bezwaar gemaakt bij verweerder.
Bij besluit van 13 oktober 2011 heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij faxbericht van 14 oktober 2011 beroep ingesteld.
De zaak is op 21 november 2011 behandeld ter zitting van een enkelvoudige kamer. Partijen zijn verschenen bij gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst.
Bij faxbericht van 25 november 2011 heeft verweerder nadere stukken ingediend en een nader standpunt ingezonden. Bij faxbericht van 29 november 2011 heeft eiser hierop gereageerd en de rechtbank toestemming verleend om zonder nadere zitting uitspraak te doen op het beroep. Bij faxbericht van 7 december 2011 heeft verweerder deze toestemming eveneens verleend. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
2.1. het wettelijk kader
2.1.1. Ingevolge artikel 61, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) dient de vreemdeling die niet of niet langer rechtmatig verblijf heeft Nederland uit eigen beweging te verlaten binnen de in artikel 62 bepaalde termijn.
Ingevolge artikel 62, eerste lid, van de Vw 2000 dient de vreemdeling, nadat zijn rechtmatig verblijf is geëindigd, Nederland uit eigen beweging binnen vier weken te verlaten.
Ingevolge artikel 62, derde lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 dient de vreemdeling die onmiddellijk voorafgaand aan zijn binnenkomst in Nederland geen rechtmatig verblijf heeft gehad Nederland in afwijking van het eerste lid onmiddellijk te verlaten.
2.1.2. Volgens artikel 3, vierde lid, van Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (hierna: Terugkeerrichtlijn) wordt voor de toepassing van deze richtlijn verstaan onder terugkeerbesluit: de administratieve of rechterlijke beslissing of handeling waarbij wordt vastgesteld dat het verblijf van een onderdaan van een derde land illegaal is of dit illegaal wordt verklaard en een terugkeerverplichting wordt opgelegd of vastgesteld.
Volgens het zevende lid van dit artikel wordt voor de toepassing van de Terugkeerrichtlijn verstaan onder risico op onderduiken: het in een bepaald geval bestaan van redenen, gebaseerd op objectieve, in wetgeving vastgelegde criteria, om aan te nemen dat een onderdaan van een derde land jegens wie een terugkeerprocedure loopt, zich zal onttrekken aan toezicht.
Volgens artikel 6, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn vaardigen de lidstaten onverminderd de in de leden 2 tot en met 5 vermelde uitzonderingen een terugkeerbesluit uit tegen de onderdaan van een derde land die illegaal op hun grondgebied verblijft.
Volgens artikel 7, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn, voor zover hier van belang, wordt in een terugkeerbesluit een passende termijn voor vrijwillig vertrek van zeven tot dertig dagen vastgesteld, onverminderd de in de leden 2 en 4 bedoelde uitzonderingen.
Volgens het vierde lid van dit artikel kunnen de lidstaten afzien van het toekennen van een termijn voor vrijwillig vertrek, of een termijn toekennen die korter is dan zeven dagen, indien er risico op onderduiken bestaat, of een aanvraag voor een verblijfsvergunning als kennelijk ongegrond dan wel frauduleus afgewezen is, dan wel indien de betrokkene een gevaar vormt voor de openbare orde, de openbare veiligheid of de nationale veiligheid.
Volgens artikel 12, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn, voor zover hier van belang, wordt het terugkeerbesluit schriftelijk uitgevaardigd en vermeldt het de feitelijke en de rechtsgronden, alsook informatie over de rechtsmiddelen die openstaan.
Volgens artikel 20, eerste lid, eerste volzin, van de Terugkeerrichtlijn doen de lidstaten de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk 24 december 2010 aan deze richtlijn te voldoen.
2.2. het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het terugkeerbesluit van 26 juli 2011 niet-ontvankelijk verklaard. Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij verzoeker op 31 maart 2010 heeft aangezegd Nederland te verlaten en dat deze aanzegging een terugkeerbesluit is, zodat het terugkeerbesluit van 26 juli 2011 onverplicht en ten overvloede is genomen.
2.3. de gronden van beroep
Eiser heeft onder meer aangevoerd dat niet is gebleken dat verweerder hem op 31 maart 2010 schriftelijk heeft aangezegd Nederland te verlaten. Deze aanzegging was voor eiser niet voldoende kenbaar en hem is niet meegedeeld dat tegen deze aanzegging een rechtsmiddel openstond. Het terugkeerbesluit van 26 juli 2011 is dan ook niet onverplicht en ten overvloede genomen. Ten onrechte is eiser geen termijn voor vrijwillig vertrek gegund.
2.4. het oordeel van de rechtbank
2.4.1. Blijkens de door verweerder bij faxbericht van 25 november 2011 overgelegde stukken is eiser op 31 maart 2010 aangezegd Nederland vóór 2 april 2010 te verlaten. Dat deze aanzegging op schrift is gesteld en aan eiser is uitgereikt, heeft verweerder ter zitting en bij faxbericht van 25 november 2011 niet aannemelijk gemaakt. Het moet er dan ook voor worden gehouden dat eiser terecht aanvoert dat hem op 31 maart 2010 niet schriftelijk is aangezegd Nederland te verlaten. De rechter merkt dit standpunt van eiser met toepassing van artikel 8:69, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) aan als een beroep op artikel 12, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn, waaruit rechtstreeks volgt dat een terugkeerbesluit in schriftelijke vorm moet worden uitgevaardigd. Voorts wijst eiser er onweersproken op dat hem niet is meegedeeld dat tegen de aanzegging van 31 maart 2010 een rechtsmiddel openstond. Ook in zoverre voldoet de aanzegging niet aan het bepaalde in artikel 12, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn. De beroepsgrond dat de aanzegging van 31 maart 2010 niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen en daarom niet kan worden aangemerkt als een terugkeerbesluit slaagt derhalve.
2.4.2. Uit hetgeen onder 2.4.1. is overwogen volgt dat eiser terecht aanvoert dat het terugkeerbesluit van 26 juli 2011 niet onverplicht en ten overvloede is genomen en dat verweerder het daartegen gemaakte bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Gelet hierop is het beroep gegrond en moet het bestreden besluit worden vernietigd.
2.4.3. Eiser voert aan dat hem ten onrechte geen termijn voor vrijwillig vertrek is gegund. Gelet hierop en bezien in het licht van de uitspraak van 9 november 2011 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (LJN BU4110) zal de rechtbank met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb het terugkeerbesluit van 26 juli 2011 schorsen tot vier weken na de datum van bekendmaking van de nieuwe beslissing op het bezwaar van eiser.
2.4.4. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De kosten in verband met de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb) vastgesteld op in totaal € 1.092,50 (1 punt voor de indiening van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het als repliek aan te merken faxbericht van 29 november 2011, met een waarde per punt van € 437 en wegingsfactor 1). De rechtbank is niet gebleken dat eiser nog andere kosten heeft moeten maken die op grond van het Bpb voor vergoeding in aanmerking komen.
2.4.5. Gezien het vorenstaande beslist de rechtbank als volgt.
De rechtbank 's-Gravenhage:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- schorst het terugkeerbesluit van 26 juli 2011 tot vier weken na de datum van bekendmaking van de nieuwe beslissing op het bezwaar van eiser;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten die eiser in verband met de behandeling van dit beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, welke kosten worden begroot op € 1.092,50 ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, te betalen aan eiser.
Aldus gegeven door mr. B. van Velzen, rechter, en door deze en M.G. den Ambtman, griffier, ondertekend.