ECLI:NL:RBSGR:2011:BU6270

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
16 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/4417
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Heropening onderzoek naar planschadevergoeding in verband met horecagelegenheid

Op 16 november 2011 heeft de Rechtbank 's-Gravenhage een tussenbeslissing genomen in de zaak tussen eiser, [A], en verweerder, het college van burgemeester en wethouders van Leiden, inzake een verzoek om planschadevergoeding. Eiser, eigenaar van een woonboot, had schade geleden door de wijziging van het bestemmingsplan, waardoor de bouw van appartementen en een horecagelegenheid mogelijk werd gemaakt tegenover zijn woonboot. De rechtbank oordeelde dat het onderzoek niet volledig was en besloot het onderzoek te heropenen. De rechtbank benoemde de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (StAB) als deskundige om te beoordelen of er sprake is van planologisch nadeel door de horecagelegenheid. De rechtbank wees erop dat een horecagelegenheid mogelijk meer overlast voor omwonenden kan veroorzaken dan detailhandel. Eiser had eerder een verzoek om planschade ingediend, dat door verweerder was afgewezen. De rechtbank concludeerde dat de SAOZ, die eerder advies had gegeven, niet had aangetoond dat er geen planologisch nadeel was. De rechtbank verzocht de StAB om een planologische vergelijking te maken tussen de oude en nieuwe bestemmingsplannen en om te onderzoeken of er schadevergoeding moet worden toegekend. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er werd geen zelfstandig rechtsmiddel tegen deze tussenbeslissing open gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11/4417
Heropening onderzoek van de meervoudige kamer van 16 november 2011 in de zaak tussen
[A], wonende te [plaats], eiser,
en
het college van burgemeester en wethouders van Leiden, verweerder,
(gemachtigden: mr. D.J. Scholten en A. Mangal).
Procesverloop
Bij besluit van 8 september 2009 (het primaire besluit) heeft verweerder een op 26 oktober 2007 ontvangen verzoek om planschade van eiser afgewezen.
Bij besluit van 26 april 2011 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en het primaire besluit in stand gelaten.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 oktober 2011. Eiser is verschenen.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Overwegingen
1. De rechtbank is tot het oordeel gekomen dat het onderzoek in deze procedure niet volledig is geweest. Zij ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:68, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het onderzoek te heropenen, en een deskundige te benoemen voor het maken van een planologische vergelijking, zoals hierna onder punt 13 vermeld. Daarbij neemt de rechtbank het volgende in aanmerking.
2. Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden en is de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) ingetrokken. De bepalingen van de WRO blijven van toepassing zoals deze vóór 1 juli 2008 luidden, omdat de aanvraag vóór 1 juli 2008 is ingediend. Nu de aanvraag voorts na 1 september 2005 is ingediend, is gezien artikel II, eerste lid, van de Wet van 8 juni 2005 (Stb. 2005, 305), waarbij artikel 49 van de WRO is gewijzigd, op de onderhavige aanvraag de WRO van toepassing zoals die luidde van 1 september 2005 tot 1 juli 2008.
3. Ingevolge artikel 49 van de WRO kent het college van burgemeester en wethouders, voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van de bepalingen van een bestemmingsplan schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
4. De rechtbank gaat uit van de volgende, door partijen niet betwiste, feiten. Eiser is eigenaar van een woonboot, gelegen aan de [adres]. Ter plaatse geldt het bestemmingsplan "Leiden Zuidwest". De in geding zijnde gronden hebben, voor zover hier relevant, de bestemmingen " Woondoeleinden", " Gemengde doeleinden"en "Detailhandel". Voordien gold ter plaatse het bestemmingsplan "Herziening Leiden Zuid-West 1990". De in geding zijnde gronden hadden toen grotendeels de bestemming "Detailhandel in hout en wijn" en op ondergeschikte delen "Kantoren, woningen".
5. Eiser stelt schade te hebben geleden wegens een krachtens artikel 19, eerste lid, van de WRO verleende vrijstelling van het bestemmingsplan "Herziening Leiden Zuid-West 1990", alsmede door het nieuwe bestemmingsplan "Leiden Zuidwest". Hierdoor is op het zogenaamde "Noordmanterrein" de bouw van 3 appartementencomplexen, een horecaterras met aangrenzend restaurant, een wijnwinkel en 12 watervilla's tegenover zijn woonboot aan de [adres] mogelijk gemaakt. De aard van de schade is volgens eiser gelegen in vermindering van woongenot, verlies van privacy, verlies van uitzicht en overlast. Deze nadelige effecten hebben volgens eiser tot waardevermindering van zijn woonboot geleid.
6. Eisers betoog dat zijn aanvraag om planschadevergoeding reeds voor toewijzing vatbaar is, omdat verweerder deze aanvraag inhoudelijk heeft behandeld in plaats van zijn aanvraag als kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond af te wijzen, wordt niet gevolgd. De rechtbank stelt vast dat artikel 4 van de Procedureregeling planschadevergoeding 2005 van verweerder bepaalt dat het college de aanvraag afwijst binnen acht weken na de dag van verzending van de mededeling van ontvangst van het verzoek tot planschade indien de aanvraag kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is. De aanvraag wordt dan niet (verder) inhoudelijk behandeld. Als de in het hiervoor aangehaalde artikel genoemde situatie van kennelijke niet-ontvankelijkheid of kennelijke ongegrondheid zich, zoals in geval van eiser, niet voordoet, kan dit echter niet tot de conclusie leiden dat er dan een planschadevergoeding zal worden toegekend. Het betekent slechts dat de aanvraag verder in behandeling genomen wordt.
7. Bij de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 49 van de WRO, moet in de eerste plaats worden bezien of sprake is van een wijziging van het planologisch regime waardoor de verzoeker schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dienen de beweerdelijk schadeveroorzakende planologische maatregelen te worden vergeleken met het voordien geldende planologisch regime. Daarbij is niet bepalend hoe de feitelijke situatie onder het voorheen geldende planologisch regime was, maar hetgeen onder dat regime maximaal was toegestaan.
8. Aan het bestreden besluit heeft verweerder adviezen van de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (SAOZ) van december 2008 en 22 april 2010 ten grondslag gelegd.
9. De SAOZ heeft een planologische vergelijking gemaakt tussen de bouw- en gebruiksmogelijkheden op grond van het regime van het bestemmingsplan "Herziening Leiden Zuid-West 1990" enerzijds en deze mogelijkheden op grond van het regime van het bestemmingsplan "Leiden Zuidwest" anderzijds. Ter zitting is door verweerder toegelicht dat de mogelijkheden die door de krachtens artikel 19 verleende vrijstelling zijn gecreëerd en waar eiser zich op beroept, zijn opgenomen in het bestemmingsplan "Leiden Zuidwest". Dit bestemmingsplan behelst ter plaatse ten opzichte van de vrijstelling een nog verdergaande planologische wijziging. Ten behoeve van de beoordeling van het verzoek om planschade is - naar tussen partijen verder niet in geschil is - dus van de voor eiser meest gunstige planologische vergelijking uitgegaan. De SAOZ overweegt in haar adviezen, samengevat, en voor zover hier relevant, dat er geen planologisch nadeel is ontstaan wegens de toegestane bebouwing. Evenmin is nadeel ontstaan wegens het toegestane gebruik ten behoeve van horecadoeleinden. De planologische maatregel heeft volgens de SAOZ dan ook niet geleid tot een nadeliger positie van eiser waaruit schade is voortgevloeid als bedoeld in artikel 49 van de WRO.
10. Eiser betwist de onafhankelijkheid van de SAOZ, nu zij door verweerder is ingeschakeld ter advisering omtrent de door eiser gestelde planschade. Volgens eiser is er wel planologisch nadeel, met name met betrekking tot het gebruik van de horecagelegenheid. Eiser heeft ter onderbouwing van zijn gestelde planschade een contra-expertiserapport van woonarktaxateur Hettema van 15 april 2010 in het geding gebracht. Deze taxateur concludeert, kort gezegd, dat de ligplaatswaarde van de woonboot als gevolg van de gewijzigde omstandigheden is gedaald.
11. De rechtbank gaat ervan uit dat de SAOZ als onafhankelijk is te beschouwen. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State; vergelijk de uitspraak van 21 juni 2006, LJN: AX6365, is de SAOZ te beschouwen als een onafhankelijke deskundige op het gebied van planschade en mag de gemeenteraad in beginsel op een door de SAOZ uitgebracht advies afgaan. Dit is volgens de Afdeling slechts anders indien moet worden geoordeeld dat het advies van de SAOZ onzorgvuldig tot stand is gekomen of dat daaraan anderszins ernstige gebreken kleven. Van dergelijke omstandigheden is de rechtbank in dit geval niet gebleken.
12. Naar het oordeel van de rechtbank is het advies van de SAOZ, voor zover dit ziet op de planologische vergelijking omtrent de bebouwingsmogelijkheden, deugdelijk. De SAOZ heeft toereikend gemotiveerd en op goede gronden geconcludeerd waarom eiser op dit punt geen planschade toekomt. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de SAOZ in beide adviezen naar het oordeel van de rechtbank afdoende heeft gereageerd op de bezwaren en beroepsgronden hieromtrent van eiser. Voorts stelt de rechtbank vast dat het door eiser ingebrachte contra-expertiserapport van woonarktaxateur Hettema geen vergelijking bevat tussen het oude en nieuwe planologische regime. Reeds om die reden kan dit rapport niet gevolgd worden. Ook overigens volgt uit hetgeen eiser heeft aangevoerd niet dat hij het oude en nieuwe planologisch regime op voornoemde punten met elkaar heeft vergeleken en daarbij is uitgegaan van hetgeen onder het oude planologisch regime maximaal was toegestaan. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser de motivering van de SAOZ, voor zover deze ziet op nadeel wegens bebouwingsmogelijkheden, gelet op het voorgaande, onvoldoende bestreden. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat verweerder het verzoek om planschadevergoeding, in navolging van het advies van de SAOZ, voor zover het gaat om gesteld nadeel als gevolg van gewijzigde bebouwingsmogelijkheden, terecht heeft afgewezen.
13. De rechtbank betwijfelt echter of de SAOZ een juiste planologische vergelijking heeft gemaakt omtrent de door eiser gestelde overlast van het gebruik van de gronden met de bestemming "gemengde doeleinden" als horecagelegenheid. De rechtbank sluit namelijk niet uit dat het gebruik van een perceel voor horecadoeleinden meer overlast voor omwonenden kan veroorzaken dan het gebruik van dit perceel voor detailhandel in hout en wijn. In dit kader overweegt zij dat een horecagelegenheid een grotere gebruiksintensiteit en een andere planologische uitstraling heeft dan genoemde detailhandel. De rechtbank ziet daarom aanleiding om de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (StAB) als deskundige te benoemen voor het uitbrengen van een advies ter zake. De StAB zal worden verzocht om zich uit te laten over de vraag of ten aanzien van eiser sprake is van planologisch nadeel als gevolg van de planologische verandering terzake van het gebruik van de gronden waarop thans een horecagelegenheid is gevestigd. De StAB wordt daarbij verzocht, in navolging van de SAOZ, een planologische vergelijking tussen het bestemmingsplan "Herziening Leiden Zuid-West 1990" enerzijds en het bestemmingsplan "Leiden Zuidwest" anderzijds te maken (vergelijk hiervoor punt 9). Voor zover de StAB tot de conclusie komt dat sprake is van planologisch nadeel ten gevolge van de verandering in gebruik, wordt zij verzocht een taxateur te benoemen voor de vaststelling van de hoogte van de schade. Deze taxateur dient zowel ter plaatse als in de woonbotenbranche bekend te zijn. De rechtbank bepaalt als volgt.
Beslissing
De rechtbank heropent het onderzoek en:
- verzoekt de StAB zo snel als mogelijk een deskundigenbericht uit te brengen als
overwogen onder punt 13;
- bepaalt dat partijen na ontvangst van het deskundigenbericht van de StAB door de
rechtbank daarvan op de hoogte zullen worden gesteld en daarbij tevens in de gelegenheid
worden gesteld binnen een termijn van vier weken daarop te reageren.
Deze tussenbeslissing is gegeven door mr. H.P.M. Meskers, voorzitter, mr. dr. L.M. Koenraad, rechter, mr. drs. C.T. Aalbers, rechter in aanwezigheid van mr. N.S.M. Lubbe en in het openbaar uitgesproken op 16 november 2011.
mr. N.S.M. Lubbe mr. H.P.M. Meskers
griffier voorzitter
Rechtsmiddel
Tegen deze tussenbeslissing staat geen zelfstandig rechtsmiddel open. Eerst gelijk met de einduitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegen deze beslissing.