Nevenzittingsplaats Arnhem
Registratienummer: AWB 11/22842
Datum uitspraak: 11 november 2011
Ingevolge artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
[naam verzoeker],
geboren op [geboortedatum],
v-nummer [nummer],
van Ghanese nationaliteit,
verzoeker,
gemachtigde mr. M.B. van den Toorn-Volkers,
de Minister voor Immigratie en Asiel,
Immigratie- en Naturalisatiedienst,
verweerder.
Op 1 maart 2011 heeft verzoeker verzocht om toepassing van artikel 64 van de Vw 2000.
Bij besluit van 12 juli 2011 heeft verweerder de aanvraag van verzoeker afgewezen.
Daartegen heeft verzoeker op 13 juli 2011 bezwaar gemaakt. Verzoeker is medegedeeld dat hij de behandeling van het bezwaar niet in Nederland mag afwachten.
Bij verzoekschrift van 13 juli 2011 heeft verzoeker verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat uitzetting achterwege wordt gelaten tot op het bezwaar is beslist.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
De openbare behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden ter zitting van 27 september 2011. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. X.J. Polak.
1. Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, indien tegen een besluit bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Verweerder heeft verzoeker medegedeeld, dat gedurende de behandeling van het bezwaar uitzetting niet achterwege wordt gelaten. Verzoeker heeft derhalve een spoedeisend belang bij de verzochte voorziening.
3. Verweerder heeft de aanvraag, onder verwijzing naar een advies van het Bureau Medische Advisering (hierna: het BMA) van 4 juli 2011, afgewezen. Hiermee kan verzoeker zich niet verenigen. Op zijn stellingen wordt in het volgende ingegaan.
4. Ingevolge artikel 64 van de Vw 2000, voor zover hier van belang, blijft uitzetting achterwege zolang het gelet op de gezondheidstoestand van de vreemdeling niet verantwoord is om te reizen.
5. Volgens paragraaf B8/11 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: de Vc 2000), voor zover hier van belang, blijft uitzetting op grond van artikel 64 van de Vw 2000 achterwege indien:
- de medisch adviseur aangeeft dat het vanwege de gezondheidstoestand van de vreemdeling niet verantwoord is om te reizen; of
- de stopzetting van de medische behandeling een medische noodsituatie zal doen ontstaan, en
- de medische behandeling van de betreffende medische klachten niet kan plaatsvinden in het land van herkomst of een ander land waarheen betrokkene zich kan verwijderen; en
- de medische behandeling ter voorkoming van het ontstaan van deze noodsituatie naar verwachting één jaar of korter zal duren.
6. Uit het BMA-advies van 4 juli 2011 blijkt dat verzoeker bekend is met een ernstig verhoogde bloeddruk, met orgaanschade, waarbij verzoeker in 2008 een CVA heeft doorgemaakt, met zwakte in de rechterhand en het rechterbeen. Tevens is verzoeker bekend met een aangeboren afwijking van de aanmaak van het hemoglobine (thalassemie), waarbij er sprake is van een milde bloedarmoede, een vergrote milt, met een tekort aan bloedplaatjes.
Verzoeker wordt, aldus het BMA-advies, in staat geacht met gangbare vervoersmiddelen te reizen en voorzieningen voor, tijdens en direct na de reis zijn niet noodzakelijk. In het BMA-advies wordt verder geconcludeerd dat het, gelet op de huidige medische inzichten, niet uitgesloten is dat bij het uitblijven van de behandeling voor de bloeddruk dit kan leiden tot een medische noodsituatie op korte termijn gezien de mate van hoge bloeddruk en de orgaanschade die al aanwezig is. Verder concludeert de BMA-adviseur dat in algemeen- medisch technische zin voldoende behandeling van en medicatie voor de klachten van verzoeker in Ghana aanwezig is.
7. Verzoeker stelt dat voor hem op korte termijn een medische noodsituatie is te verwachten nu, anders dan in het BMA-advies is vermeld, in Ghana onvoldoende behandelmogelijkheden voor hem aanwezig zijn. Het merendeel van de medicijnen die verzoeker nodig heeft, is niet verkrijgbaar in Ghana dan wel onbetrouwbaar, aldus verzoeker. Verder blijkt uit een eerder BMA-advies in een andere zaak dat hydrochloorthiazide en carbosalaatcalcium in Ghana niet voorhanden is.
De voorzieningenrechter overweegt dat uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) volgt dat een BMA-advies dient te worden aangemerkt als een deskundigenadvies aan verweerder ten behoeve van de uitoefening van diens bevoegdheden, waartoe een dergelijk advies op onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze informatie dient te verschaffen, onder aanduiding, voor zover mogelijk en verantwoord, van de bronnen, waaraan deze is ontleend. Indien aan deze eisen is voldaan, mag verweerder van de juistheid van die informatie uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten bestaan voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeker geen aanknopingspunten heeft gesteld die aanleiding geven aan het BMA-advies te twijfelen. De enkele stelling van verzoeker dat uit een eerder BMA-advies in een andere zaak zou zijn gebleken dat hydrochloorthiazide en carbosalaatcalcium in Ghana niet voorhanden zou zijn, laat onverlet dat uit de aan het onderhavige BMA-advies ten grondslag liggende stukken blijkt dat deze medicatie thans kennelijk wel beschikbaar is in Ghana. Uit bij het BMA advies gevoegde informatie, afkomstig van vertrouwensartsen, blijkt immers dat hydrochloorthiazide en carbasalaatcalcium in Ghana aanwezig is. Aanknopingspunten om te twijfelen aan deze bronnen heeft verzoeker niet gegeven.
8. Voorts stelt verzoeker dat, voor zover de behandelmogelijkheden wel aanwezig zijn, deze voor hem niet feitelijk toegankelijk zijn. In de ziekenhuizen waarnaar verweerder in zijn BMA-advies verwijst, kan verzoeker niet terecht, omdat deze voor gewone burgers niet toegankelijk zijn. Voorts stelt verzoeker dat hij zich de behandeling en de medicijnen niet kan veroorloven omdat hij door zijn ziekte zijn beroep als musicus niet meer kan uitoefenen.
De voorzieningenrechter stelt vast dat uit het BMA-advies volgt dat de voor verzoeker vereiste behandelmogelijkheden in algemeen medisch technische zin in Ghana aanwezig zijn, waarmee verweerder heeft mogen oordelen dat er geen sprake van is dat medische behandeling van de klachten van verzoeker niet kan plaatsvinden in Ghana. Voormelde stellingen van verzoeker betreffen veeleer de mogelijke belemmeringen in de feitelijke toegang tot de zorg. Deze heeft verweerder terecht niet tot een ander oordeel hoeven leiden omdat verweerder speculaties over mogelijke belemmeringen in de toegang tot noodzakelijk zorg niet bij zijn beoordeling behoeft te betrekken. De voorzieningenrechter gaat er daarbij vanuit dat het beleid dat voorheen bij de verlening van een verblijfsvergunning regulier onder de beperking “medische noodsituatie” ter zake werd gevoerd, te weten dat de feitelijke toegankelijkheid van de zorg niet bij de beoordeling wordt betrokken, op dezelfde wijze onder de vigeur van artikel 64 van de Vw 2000 wordt beoogd en toegepast, ondanks dat de beleidsregel dat de feitelijke toegankelijkheid van de zorg niet bij de boordeling wordt betrokken niet expliciet in paragraaf B8/11 van de Vc 2000, doch slechts in paragraaf B8/3.4 van de Vc 2000, wordt vermeld. Steun voor de opvatting dat verweerder ook bij de toepassing van artikel 64 van de Vw 2000 mogelijke belemmeringen in de toegang tot noodzakelijk zorg niet bij zijn beoordeling behoeft te betrekken, vindt de voorzieningenrechter voorts in een uitspraak van de Afdeling van 25 mei 2011, LJN: BQ6526, die weliswaar betrekking had op een aanvraag van voor 1 juli 2010 doch naar het oordeel van de voorzieningenrechter ook bij een aanvraag van nadien, als hier aan de orde, in zoverre van toepassing is.
9. Uit het voorgaande moet worden afgeleid dat niet op voorhand aannemelijk is dat het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Derhalve wijst de voorzieningenrechter het verzoek af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.W.P. van Gastel, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van drs. G. Sassen, griffier.
De griffier, De voorzieningenrechter,
Uitgesproken in het openbaar op 11 november 2011.
Rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.