Nevenzittingsplaats Arnhem
Registratienummer: AWB 11/9254
Datum uitspraak: 11 november 2011
Ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
[naam eiser],
geboren op [geboortedatum],
v-nummer [nummer],
van Georgische nationaliteit,
eiser,
gemachtigde mr. P.L.M. Stieger,
de Minister voor Immigratie en Asiel,
Immigratie- en Naturalisatiedienst,
verweerder.
Bij besluit van 29 oktober 2010 heeft verweerder de aanvraag van eiser om toepassing van artikel 64 van de Vw 2000 afgewezen.
Daartegen heeft eiser op 1 november 2010 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 16 maart 2011 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Op 17 maart 2011 heeft eiser beroep ingesteld tegen dit besluit.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 27 september 2011. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. X.J. Polak.
1. Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 8:69 van de Awb, dient de rechtbank het bestreden besluit — de motivering waarop dit besluit berust daaronder begrepen — te toetsen aan de hand van de tegen dat besluit aangevoerde beroepsgronden.
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen en heeft daaraan het volgende, kort samengevat, ten grondslag gelegd. Uit het advies van het Bureau Medische Advisering (hierna: BMA) van 7 februari 2011 blijkt dat eiser in staat wordt geacht om naar Polen te reizen. Voordat de overdracht aan de Poolse autoriteiten wordt geëffectueerd, zal een arts in het Uitzetcentrum beoordelen of eiser in staat is te reizen (fit-to-fly beoordeling). Eiser zal tijdens de reis worden begeleid, aldus verweerder.
3. Hiermee kan eiser zich niet verenigen. Op zijn stellingen en betogen wordt hieronder ingegaan.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
5. Ingevolge artikel 64 van de Vw 2000 blijft uitzetting achterwege zolang het gelet op de gezondheidstoestand van de vreemdeling of die van een van zijn gezinsleden niet verantwoord is om te reizen.
6. Volgens paragraaf A4/7.2.1.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: de Vc 2000) wordt artikel 64 van de Vw 2000 in beginsel niet toegepast wanneer de vreemdeling op grond van de Verordening (EG) Nr. 343/2003 van de Raad van 18 februari 2003 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend (hierna: de Dublinverordening) overgedragen kan worden aan een bij de Dublinverordening aangesloten land waarmee een terug- en overnameovereenkomst is gesloten. In dat geval kan de vreemdeling op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel worden overgedragen, omdat de medische voorzieningen tussen de lidstaten vergelijkbaar worden verondersteld, tenzij de betrokken vreemdeling aannemelijk maakt met concrete aanwijzingen dat dit uitgangspunt in zijn of haar geval niet opgaat (zie hiervoor C3/2.3.6.4).
In paragraaf C3/2.3.6.4 van de Vc 2000 wordt vermeld dat de medische voorzieningen in beginsel tussen de lidstaten vergelijkbaar worden verondersteld; het interstatelijk vertrouwensbeginsel gaat ervan uit dat de voorzieningen in de lidstaten – indien geïndiceerd – ook ter beschikking staan van de Dublinclaimant. Dit lijdt slechts uitzondering indien de betrokken vreemdeling met concrete aanwijzingen aannemelijk maakt dat dit uitgangspunt in zijn of haar geval niet opgaat.
Volgens paragraaf A4/7 van de Vc 2000 kan het voorkomen dat het BMA in zijn advies aangeeft dat de vreemdeling in staat is om te reizen, doch dat dit onder bepaalde voorwaarden dient te geschieden. De Dienst Terugkeer & Vertrek ziet erop dat aan deze voorwaarden is voldaan voordat de vreemdeling wordt uitgezet.
7. In het ten aanzien van eiser uitgebrachte BMA-advies van 7 februari 2011 wordt vermeld dat eiser in het kader van de Dublinverordening wordt overgedragen aan de Poolse autoriteiten en dat, gezien de huidige medische inzichten, eiser in staat is te reizen met de gangbare vervoersmiddelen als boot, trein, bus en vliegtuig. De BMA-adviseur vervolgt dat hij wel aanwijzingen heeft dat enige medische voorzieningen voor, tijdens of direct na de reis noodzakelijk zijn, namelijk dat betrokkene reist onder begeleiding van een sociaal psychiatrisch verpleegkundige. De behandeling dient op de plaats van bestemming te worden overgedragen aan een behandelaar. Tijdens de reis dient de medicatie te worden gecontinueerd in beheer van de begeleider, aldus het BMA-advies.
8. Eiser stelt dat het BMA-advies niet volledig is nu ten onrechte aan het BMA enkel de vraag is voorgelegd of eiser in staat wordt geacht te reizen en niet of het voor hem verantwoord is naar Polen te reizen en aldaar te verblijven. Ook is het BMA-advies in strijd met informatie van de behandelaar van eiser, die, naar eiser stelt, overdracht naar Polen niet verantwoord acht.
9. De rechtbank is van oordeel dat bij de toepassing van artikel 64 van de Vw 2000 in het kader van een overdracht op de voet van de Dublinverordening slechts aan de orde is of eiser kan reizen, gelet op zijn gezondheidstoestand en niet of en hoe behandeling in het ontvangende land, in dit geval Polen, mogelijk is. Uitgangspunt is immers dat de medische voorzieningen tussen Lidstaten van de EU vergelijkbaar zijn. Eerst indien met concrete aanwijzingen aannemelijk worden gemaakt dat dit uitgangspunt in het desbetreffende geval niet opgaat, is het aan verweerder nader onderzoek te doen, eventueel met inschakeling van het BMA. Nu eiser dergelijke concrete aanwijzingen niet heeft gesteld, is daarvan in dit geval geen sprake. Voor zover eiser beoogt te betogen dat bij het BMA-advies niet is betrokken dat de reis naar Polen gaat, is de rechtbank van oordeel dat dit betoog feitelijke grondslag mist, nu uit het BMA-advies blijkt dat de reis naar Polen gaat.
Voorts is de stelling van eiser dat het BMA-advies in strijd is met informatie van de behandelaar van eiser, die naar eiser stelt overdracht naar Polen niet verantwoord acht, niet juist. Uit de brief van de behandelend arts van 19 oktober 2010, die bij het BMA-advies is betrokken, noch ander informatie is af te leiden dat de behandelaar van eiser de reis naar Polen onder de voorwaarden zoals gesteld, niet verantwoord acht. De stukken die eiser nog wel nader in het geding heeft gebracht hebben geen betrekking op hem doch alleen op zijn vrouw. Het betoog van eiser dat het BMA-advies onzorgvuldig is, faalt dan ook.
10. Verder betoogt eiser dat verweerder zich niet heeft vergewist of aan de reisvoorwaarden is voldaan.
11. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) eerder heeft overwogen, onder meer in haar uitspraak van 9 maart 2011, LJN BP7500, dient verweerder zich reeds bij de beoordeling of artikel 64 van de Vw 2000 op een vreemdeling van toepassing is, ervan te vergewissen dat het mogelijk is dat bij de daadwerkelijke verwijdering van de desbetreffende vreemdeling aan de door de BMA aan de uitzetting verbonden voorwaarden wordt voldaan en dat niet kan uitstellen tot het moment waarop daadwerkelijk tot verwijdering wordt overgegaan. Indien verweerder in het onderliggende besluit inzichtelijk heeft gemaakt met welke concreet bij naam genoemde behandelaars dan wel instellingen vóór uitzetting van de desbetreffende vreemdeling contact zal worden opgenomen teneinde aan de voorwaarde van fysieke overdracht te voldoen en verweerder in dat besluit tevens heeft toegezegd dat de vreemdeling niet zal worden uitgezet ingeval de fysieke overdracht niet kan worden geregeld, heeft hij aan voorbedoelde vergewisplicht voldaan, aldus de Afdeling.
12. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de vergewisplicht als geformuleerd in voormelde rechtspraak terecht niet van toepassing acht op vreemdelingen die op de voet van de Dublinverordering worden uigezet. Bij vreemdelingen die op grond van de Dublinverordering worden uitgezet, wordt immers steeds contact gezocht met de ontvangende autoriteiten en kan een overdracht, ook in medische zin, tussen Nederland en het ontvangende land worden afgestemd en kunnen de medische eisen aan de ontvangende autoriteit worden meegedeeld. Ter zitting is gebleken dat verweerder deze voorwaarden ook altijd aan het ontvangende land bekend maakt. Nadat afstemming heeft plaatsgevonden mag verweerder naar het oordeel van de rechtbank op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel tussen Lidstaten van de EU erop vertouwen dat de autoriteiten van het land waarnaar de vreemdeling wordt uitgezet er voor zullen zorgen dat aan de aan de overdracht gestelde voorwaarden wordt voldaan. Dat betekent dat de rechtbank van oordeel is dat voormelde vergewisplicht niet geldt voor de overdracht van vreemdelingen op de voet van de Dublinverordering omdat het in dat geval aan de autoriteiten van het ontvangende land is ter zake adequate maatregelen te nemen. Het betoog van eiser faalt.
13. Voor zover eiser stelt dat hij in de gelegenheid gesteld had moeten worden om te reageren op het BMA-advies is de rechtbank van oordeel dat in een geval als dit, waarin een BMA-advies eerst in bezwaar wordt gevraagd, het op de weg van verweerder ligt eiser alsdan in de gelegenheid te stellen daar in de bezwaarfase op te reageren. Dat kan schriftelijk of mondeling in een hoorzitting, maar ook die heeft in dit geval niet plaatsgevonden. Dat betekent dat het beroep gegrond is en het besluit voor vernietiging in aanmerking komt. Echter, nu eiser in beroep genoegzaam de mogelijkheid heeft gehad op het BMA-advies schriftelijk alsook mondeling te reageren, zal de rechtbank, gelet op de finale geschilbeslechting, de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand laten, nu uit het voorgaande blijkt dat verweerder zijn besluit op het BMA-advies had mogen baseren.
14. De rechtbank ziet aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb en verweerder te veroordelen in de door eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn begroot op € 874,- aan kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, te weten 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting. Van andere kosten in dit verband is de rechtbank niet gebleken.
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het bestreden besluit van 16 maart 2011;
III. bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven;
IV. veroordeelt verweerder in de proceskosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep heeft gemaakt, tot een bedrag van € 874, te betalen aan eiser;
V. bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 152 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.W.P. van Gastel, rechter, in tegenwoordigheid van drs. G. Sassen, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 11 november 2011.
Rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de verzending van een afschrift hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing. Een afschrift van de uitspraak dient overgelegd te worden. Meer informatie treft u aan op de website van de Raad van State (www.raadvanstate.nl).