Zaaknummer: AWB 09 / 37400
Uitspraak van de meervoudige kamer van 2 november 2011 in de zaak tussen
[eiseres], eiseres
(gemachtigde: mr. C.M.H. Hermans),
de minister voor Immigratie en Asiel, verweerder.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 15 september 2009 (het bestreden besluit). Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres van
12 juni 2009, gericht tegen het besluit van verweerder van 18 mei 2009, ongegrond verklaard. Bij laatstgenoemd besluit heeft verweerder geweigerd om de aan haar verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verbonden beperking ‘studie’ te wijzigen in ‘uitoefenen gezinsleven artikel 8 EVRM’.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld door de enkelvoudige kamer van de rechtbank op 3 februari 2011. Eiseres is aldaar verschenen, bijgestaan door mr. J. Serrarens, kantoorgenoot van haar gemachtigde Hermans. Namens verweerder is verschenen mr. S.H.M. Maas. Tevens waren aanwezig mevrouw [moeder], de moeder van eiseres, en [echtgenoot] (hierna te noemen: [echtgenoot van de moeder]), de echtgenoot van de moeder van eiseres. Deze personen zijn ter zitting als getuigen gehoord. Als tolk was aanwezig mevrouw C.Y.I.M. van Boxtel-Roorda.
De behandeling van het beroep ter zitting is geschorst, teneinde verweerders gemachtigde in de gelegenheid te stellen ruggespraak te voeren over de zaak. Op 31 maart 2011 heeft verweerder het resultaat van de ruggespraak schriftelijk kenbaar gemaakt.
De behandeling ter zitting is vervolgens, na verwijzing door de enkelvoudige kamer, hervat door de meervoudige kamer van de rechtbank op 17 augustus 2011. Eiseres is verschenen, bijgestaan door mr. Serrarens voornoemd. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D.P.A. van Laarhoven. Als tolk was wederom aanwezig mevrouw Van Boxtel-Roorda. Tevens zijn mevrouw [moeder] en de heer [echtgenoot van de moeder] opnieuw verschenen.
1. Eiseres is geboren op 18 september 1990 en in het bezit van de Colombiaanse nationaliteit. Aan eiseres is bij besluit van 7 november 2008 een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend met als doel de studie European Law School aan de Universiteit Maastricht.
2. Nadien zijn de moeder en de jongere zus ([naam]) van eiseres op basis van een visum kort verblijf naar Nederland gereisd. Op 4 februari 2009 hebben de moeder en de zus bij het IND-loket te Eindhoven een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel verblijf bij de heer [echtgenoot van de moeder]. Deze aanvragen zijn door verweerder onmiddellijk ingewilligd bij besluiten van 4 februari 2009.
3. Eiseres heeft op 4 februari 2009 gelijktijdig met haar moeder en zus een aanvraag ingediend bij genoemd loket. Deze aanvraag strekt tot het wijzigen van de aan haar verleende vergunning verbonden beperking. Eiseres wenst evenals haar moeder en zus een verblijfsvergunning voor verblijf bij de heer [echtgenoot van de moeder]. De gevraagde beperking is ‘uitoefenen van gezinsleven artikel 8 EVRM’.
4. Bij besluit van 18 mei 2009 heeft verweerder afwijzend op de aanvraag van eiseres beslist. Aan deze afwijzing heeft verweerder ten grondslag gelegd dat niet is aangetoond dat in het geval van eiseres, die op 18 september 2008 meerderjarig is geworden, sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid van haar moeder (en zusje).
5. Tegen het besluit van 18 mei 2009 heeft eiseres op 12 juni 2009 bezwaar gemaakt. In het bezwaarschrift heeft eiseres naar voren gebracht dat in het primaire besluit op een onjuiste wijze is getoetst aan het bepaalde in artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Daarnaast heeft eiseres betoogd dat verweerder heeft gehandeld in strijd met het vertrouwensbeginsel door de aanvraag af te wijzen. De heer [echtgenoot van de moeder], heeft aanvankelijk een adviesaanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor zowel zijn echtgenote, het zusje van eiseres en eiseres. De bedoeling was om met het gehele gezin in Nederland te gaan wonen. Omdat de behandeling van deze aanvraag veel tijd vergde en eiseres daardoor de start van het studiejaar in Maastricht dreigde te missen, heeft referent de adviesaanvraag ingetrokken. Vervolgens heeft hij, zo is gesteld na overleg met medewerkers van de helpdesk van de Immigratie- en Naturalisatiedienst, opnieuw een adviesaanvraag ingediend enkel voor de moeder en het zusje van eiseres. Eiseres zelf heeft separaat een aanvraag voor een vergunning met als doel studie aan de European Law School aan de Universiteit Maastricht, welke aanvraag is ingewilligd. Een dergelijke procedure zou sneller verlopen dan een mvv-aanvraag in verband met verblijf bij de heer [echtgenoot van de moeder]. Eiseres heeft de bewuste verblijfsvergunning vervolgens ook ontvangen en is met haar studie aangevangen. Nadat haar moeder en zus naar Nederland zijn overgekomen, hebben deze een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning bij echtgenoot respectievelijk stiefvader en heeft eiseres wijziging van de aan haar verblijfsvergunning verbonden beperking gevraagd. Tijdens het gesprek aan de balie van het IND-loket op
4 februari 2009 heeft de behandelend ambtenaar, [naam behandelend ambtenaar], meegedeeld dat het slechts vanwege administratieve redenen niet mogelijk was om net als bij haar moeder en zusje ook onmiddellijk op de aanvraag van eiseres te beslissen.
Hierbij heeft [naam behandelend ambtenaar], zo heeft eiseres gesteld, toegezegd dat ook aan eiseres onmiddellijk de gevraagde vergunning verleend en uitgereikt zou zijn, indien die administratieve belemmeringen er niet zouden zijn geweest. Hierdoor is bij eiseres het gerechtvaardigde vertrouwen gewekt dat de gevraagde vergunning, weliswaar later, maar in ieder geval zou worden verleend, aldus eiseres. Door verweerder is toegelicht dat de betreffende procedure verband hield met een pilot, waarbij aan personen die met een mvv zijn ingereisd voor een bepaald verblijfsdoel de verblijfsvergunning voor dat doel onmiddellijk verleend kan worden aan het loket.
6. Na eiseres te hebben doen horen door een ambtelijke commissie op
8 september 2009, heeft verweerder bij het thans bestreden besluit het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Verweerder heeft zijn standpunt gehandhaafd, dat er geen sprake is van ‘more than the normal emotional ties’ tussen eiseres enerzijds en haar moeder en zusje anderzijds. Voorts heeft verweerder gemotiveerd weersproken dat hij in strijd met het vertrouwensbeginsel gehandeld zou hebben.
7. De rechtbank dient te beoordelen of het bestreden besluit in strijd is met het geschreven of ongeschreven recht dan wel met enig algemeen rechtsbeginsel. Overwogen wordt als volgt.
8. De rechtbank stelt allereerst vast dat eiseres weliswaar in bezwaar een beroep heeft gedaan op artikel 8 van het EVRM , maar in de gronden van beroep en ter zitting op
3 februari 2011 geen beroep heeft gedaan op artikel 8 van het EVRM. De gronden van het beroep hadden enkel betrekking op de gestelde schending van het vertrouwensbeginsel. Eerst ter zitting op 17 augustus 2011 is namens eiseres wederom een beroep gedaan op deze verdragsbepaling. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat deze beroepsgrond buiten beoordeling dient te blijven. Het is in strijd met de goede procesorde om deze beroepsgrond zonder een verschoonbare reden eerst ter zitting van 17 augustus 2011 in te brengen. Dat het beroep op dat vertrouwensbeginsel is gedaan teneinde voor eiseres verblijf bij de heer [echtgenoot van de moeder] en haar moeder en zus te bewerkstelligen, doet daaraan naar dezerzijds oordeel niet af nu een beroep op het vertrouwensbeginsel iets wezenlijks anders is dan een beroep op een verdragsbepaling, gericht op het eerbiedigen van (onder meer) het gezinsleven. De rechtbank is van oordeel dat dit eens te meer geldt, nu de rechtbank het onderzoek ter zitting op 3 februari 2011 heeft geschorst met een specifiek doel, namelijk om verweerders gemachtigde de gelegenheid te bieden om ruggespraak te voeren omtrent de vraag of de specifieke omstandigheden van het geval wellicht aanleiding zouden kunnen geven om de zaak nader te beoordelen op grond van hetgeen ter zitting van 3 februari 2011 naar voren is gebracht over de gang van zaken. Het past dan niet om vervolgens nog gronden in te brengen waar de schorsing geen betrekking op heeft en die niet reeds daarvoor onderdeel vormden van het beroep.
9. Resteert de vraag of sprake is geweest van een gerechtvaardigd vertrouwen dat aan eiseres de gevraagde vergunning verleend zou worden. Van een gerechtvaardigd vertrouwen is sprake indien er door een bevoegd orgaan uitdrukkelijk, ondubbelzinnig en ongeclausuleerd toezeggingen zijn gedaan of zodanige verwachtingen zijn gewekt dat een bestuursorgaan onzorgvuldig zou handelen door die verwachtingen niet te honoreren. Dat daarvan in het geval van eiseres sprake zou zijn geweest bij monde van [naam behandelend ambtenaar], kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden vastgesteld op basis van de beschikbare gegevens en de ter zitting op 3 februari 2011 afgelegde getuigenverklaringen.
10. De verklaring van de moeder van eiseres is, zo heeft de rechtbank moeten concluderen, met name gebaseerd op hetgeen haar echtgenoot, de heer [echtgenoot van de moeder] voor haar heeft vertaald. Daarenboven blijkt uit die verklaring dat er voor de moeder en de zus van eiseres duidelijk was dat voor hun een ander traject gold vanwege de pilot en volgt daaruit naar het oordeel van de rechtbank dan ook logischerwijs dat er elders over de aanvraag van eiseres beslist moest worden en dat [naam behandelend ambtenaar] dienaangaande dus niet bevoegd was. Ook de verklaring van de heer [echtgenoot van de moeder] geeft de rechtbank geen aanleiding tot een andere conclusie te komen. Dat [naam behandelend ambtenaar] gezegd zou hebben, zoals is verklaard, dat alles goed zou komen en een kwestie van tijd zou zijn, doet er niet aan af dat ook uit de verklaring van de heer [echtgenoot van de moeder] blijkt dat helder is geweest dat er aangaande de aanvraag van eiseres door die [naam behandelend ambtenaar] niet beslist werd en zij daarom niet bevoegd was om toezeggingen te doen en/of gerechtvaardigde verwachtingen heeft kunnen wekken. Het beroep op het vertrouwensbeginsel kan derhalve niet slagen.
11. Nu overigens geen gronden zijn aangevoerd tegen het bestreden besluit, komt de rechtbank tot de conclusie dat het beroep ongegrond is.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
13. De rechtbank overweegt nog het volgende. De behandeling ter zitting is in samenspraak met partijen op 3 februari 2011 geschorst, opdat verweerders gemachtigde intern de vraag zou kunnen voorleggen of er redenen zijn om de specifieke omstandigheden van de zaak nog eens in ogenschouw te nemen en te bezien of er wellicht voldoende redenen waren om, met het oog op een eventuele finale geschillenbeslechting en los van de in deze beroepszaak voorliggende juridische discussie, tot een oplossing te kunnen komen die recht zou doen aan de specifieke situatie. Het intern overleg heeft vervolgens echter niet mogen leiden tot een voor eiseres positief resultaat. De rechtbank acht het onbevredigend dat verweerder, hoewel hij strikt genomen daartoe ook niet gehouden is, ter zitting geen enkele toelichting heeft gegeven over het waarom van het niet innemen van een ander standpunt, anders dan dat er zorgvuldig naar de zaak van eiseres is gekeken, maar men geen aanleiding heeft gezien om tot een andere conclusie te komen. Met betrekking tot haar beslissing in de beroepszaak van eiseres is de rechtbank echter gebonden aan het aan haar voorliggende juridische geschilpunt zodat de rechtbank als volgt dient te beslissen.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.H. Machiels, voorzitter, mr. B.J. Zippelius en mr. K.M.P. Jacobs, leden, in aanwezigheid van mr. W.A.M. Bocken, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 november 2011.
w.g. mr. W.A.M. Bocken,
griffier w.g. mr. F.H. Machiels,
rechter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
verzonden op: 2 november 2011.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Raad van State.