ECLI:NL:RBSGR:2011:BU3529

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
14 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
337050 / HA ZA 09-1580
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van Shell-vennootschappen voor schade door olielekkages in Nigeria

In deze zaak vorderden [eiser 1] en de vereniging Milieudefensie schadevergoeding van de Shell-vennootschappen, naar aanleiding van olielekkages die in 2006 en 2007 plaatsvonden nabij het dorp Ikot Ada Udo in Nigeria. De rechtbank diende te oordelen over de aansprakelijkheid van de Shell-vennootschappen voor de schade die [eiser 1] en Milieudefensie als gevolg van deze lekkages hadden geleden. De rechtbank behandelde ook incidentele vorderingen tot exhibitie van bewijsstukken, die door de eisers waren ingediend op basis van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De rechtbank oordeelde dat de eisers rechtmatig belang hadden bij de gevraagde documenten, maar wees de vorderingen af omdat de eisers onvoldoende bewijs hadden geleverd dat de Shell-vennootschappen onrechtmatig hadden gehandeld. De rechtbank concludeerde dat de vorderingen in de hoofdzaak voorlopig naar Nigeriaans recht moesten worden beoordeeld, en dat de eisers in hun conclusies van repliek verder moesten onderbouwen waarom de Shell-vennootschappen aansprakelijk waren voor de schade. De rechtbank wees de proceskosten in het incident toe aan de Shell-vennootschappen en bepaalde dat de procedure in de hoofdzaak voortgezet zou worden met een rolzitting voor conclusie van repliek.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
Vonnis van 14 september 2011 in het exhibitie-incident en in de hoofdzaak
in de zaak met zaaknummer / rolnummer: 337050 / HA ZA 09-1580 van
1.[eiser 1],
wonende te [woonplaats], Nigeria,
2.de vereniging met rechtspersoonlijkheid VERENIGING MILIEUDEFENSIE,
gevestigd te Amsterdam,
eisers in de hoofdzaak, eisers in het incident,
zaakadvocaat: mr. M.J.G. Uiterwaal,
procesadvocaat: mr. W.P. den Hertog,
tegen
1.de rechtspersoon naar buitenlands recht ROYAL DUTCH SHELL PLC,
gevestigd te Londen, Verenigd Koninkrijk, maar kantoorhoudende te Den Haag,
2.de rechtspersoon naar buitenlands recht SHELL PETROLEUM DEVELOPMENT COMPANY OF NIGERIA LTD.,
gevestigd te Port Harcourt, Rivers State, Nigeria,
gedaagden in de hoofdzaak, verweersters in het incident,
advocaat: mr. J. de Bie Leuveling Tjeenk.
De rechtbank zal de procespartijen hierna noemen "[eiser 1]", "Milieudefensie", "RDS" en "SPDC". [eiser 1] en Milieudefensie zullen gezamenlijk ook worden aangeduid als "[eisers c.s.]"; RDS en SPDC gezamenlijk als "Shell c.s.".
1.De procedure
1.1.Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het vonnis in het bevoegdheidsincident van 24 februari 2010 en alle daarin genoemde eerdere processtukken met alle producties;
- het vonnis in het litispendentie-incident van 1 december 2010 en alle daarin genoemde eerdere processtukken met alle producties;
- de incidentele conclusie ex artikel 843a Rv van [eisers c.s.];
- de conclusie van antwoord in het incident ex artikel 843a Rv, met producties;
- de conclusie van repliek in het incident ex artikel 843a Rv;
- de conclusie van dupliek in het incident ex artikel 843a Rv, met producties.
1.2.Op 19 mei 2011 heeft in het incident ex artikel 843a Rv een pleidooi plaatsgevonden, ter gelegenheid waarvan partijen (bij akte en nadere akte) nog producties hebben overgelegd. Partijen hebben zich bediend van pleitnotities.
1.3.Ten slotte is vonnis in het incident bepaald op heden.
2.De geschillen in de hoofdzaak
2.1.[eisers c.s.] vorderen bij dagvaarding van 27 april 2009 van 86 bladzijden en met twee mappen met in totaal 82 producties om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
Ivoor recht te verklaren dat Shell c.s. jegens [eiser 1] op grond van de stellingen in het lichaam van de dagvaarding onrechtmatig hebben gehandeld en jegens hem hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade die [eiser 1] geleden heeft en nog zal lijden als gevolg van deze onrechtmatige gedragingen van Shell c.s., welke schade is op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
IIvoor recht te verklaren dat Shell c.s. jegens Milieudefensie op grond van de stellingen in het lichaam van de dagvaarding onrechtmatig hebben gehandeld en hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade aan het milieu nabij Ikot Ada Udo te Nigeria als gevolg van deze onrechtmatige gedragingen van Shell c.s.;
IIIShell c.s. te gebieden om binnen twee maanden na betekening van het vonnis, althans binnen een door de rechtbank vast te stellen termijn, aan te vangen met het in overeenstemming brengen van de wellhead nabij Ikot Ada Udo te Nigeria (hierna te noemen: "de wellhead") met de huidige standaarden voor wellheads, en deze werkzaamheden binnen drie maanden na aanvang, althans binnen een door de rechtbank vast te stellen termijn, te voltooien;
IVShell c.s. te gebieden om binnen twee weken na betekening van het vonnis aan te vangen met de sanering van de vervuiling als gevolg van de olielekkages, opdat deze zal voldoen aan de internationale en plaatselijke geldende milieunormen, en deze sanering binnen één maand na aanvang te voltooien, ten bewijze waarvan Shell c.s. binnen één maand na voltooiing van de sanering aan [eisers c.s.] een door een panel van drie deskundigen op te stellen unanieme verklaring van sanering over zullen leggen, welke deskundigen zullen worden benoemd binnen twee weken na het vonnis zodanig dat één deskundige door Shell c.s. gezamenlijk, één door Milieudefensie en één door de twee aldus aangewezen deskundigen wordt benoemd, althans binnen door de rechtbank vast te stellen termijnen en op een door de rechtbank vast te stellen wijze van bewijs van de sanering;
VShell c.s. te gebieden om binnen twee weken na betekening van het vonnis aan te vangen met het zuiveren van de waterbronnen in en nabij Ikot Ada Udo en deze zuivering binnen één maand na aanvang te voltooien, ten bewijze waarvan Shell c.s. binnen één maand na voltooiing van de sanering aan [eisers c.s.] een door een panel van drie deskundigen op te stellen unanieme verklaring van zuivering over zullen leggen, welke deskundigen zullen worden benoemd binnen twee weken na het vonnis, zodanig dat één deskundige door Shell c.s. gezamenlijk, één door Milieudefensie en één door de twee aldus aangewezen deskundigen wordt benoemd, althans binnen door de rechtbank vast te stellen termijnen en op een door de rechtbank vast te stellen wijze van bewijs van de zuivering;
VIShell c.s. te gebieden de wellhead na de aanpassingen aan de huidige standaarden in goede staat te behouden, overeenkomstig de "good oil field practices", waaronder tenminste wordt verstaan het voldoen aan de verplichte inspecties van de wellhead, het opstellen dan wel in stand houden van een adequaat systeem van inspectie en het overeenkomstig daarmee zorgvuldig handelen; Shell c.s. te gebieden van deze inspecties telkens binnen twee weken nadat deze hebben plaatsgevonden schriftelijk verslag aan [eisers c.s.] over te leggen;
VIIShell c.s. te bevelen een adequaat plan voor reactie op olielekkages te implementeren in Nigeria en ervoor zorg te dragen dat aan alle voorwaarden is voldaan voor een tijdige en adequate reactie voor het geval zich opnieuw een olielekkage nabij Ikot Ada Udo voordoet; hieronder verstaan [eisers c.s.] in ieder geval het beschikbaar stellen van voldoende materiaal en middelen - ten bewijze waarvan Shell c.s. overzichten aan [eisers c.s.] zullen verstrekken - teneinde de schade van een potentiële olielekkage zoveel mogelijk te beperken;
VIIIShell c.s. te bevelen om aan [eisers c.s.] een dwangsom van € 100.000,- te betalen (of een ander door de rechter in goede justitie te bepalen bedrag) voor elke keer dat Shell c.s. ieder voor zich of gezamenlijk handelen in strijd met de onder III, IV, V en/of VI bedoelde geboden;
IXShell c.s. hoofdelijk te veroordelen tot vergoeding van de buitengerechtelijke kosten;
XShell c.s. te veroordelen in de kosten van dit geding, althans de kosten van partijen te compenseren.
2.2.Aan de tien vorderingen in de hoofdzaak leggen [eisers c.s.] in dit stadium van de procedure - samengevat - het volgende ten grondslag. In 1958 heeft de rechtsvoorganger van SPDC een oliebron genaamd Ibibio-I - gelegen nabij Ikot Ada Udo, Akwa Ibom State te Nigeria - aangeboord en afgedicht met een zogenaamde "wellhead" (hierna: de wellhead). Een wellhead is een installatie die een niet aan een pijpleiding gekoppelde oliebron afsluit. De wellhead bestaat uit een bovengronds en een ondergronds gedeelte. Vanaf 1996 is van tijd tot tijd enige olie gelekt uit de wellhead; de lekkages hebben vanaf augustus 2006 ernstiger vormen aangenomen. De meest ernstige lekkage heeft plaatsgevonden eind juli 2007, waarbij de lekkage heeft voortgeduurd tot 7 november 2007. Als gevolg van de olielekkages heeft [eiser 1] (materiële en immateriële) schade geleden. De visvijvers en landbouwgrond van [eiser 1] zijn sindsdien onbruikbaar geworden, evenals visvijvers van familieleden van [eiser 1], die hij beheerde en waaruit hij inkomsten genoot. Bovendien lijdt [eiser 1] (potentieel) gezondheidsschade als gevolg van de vervuiling van de bodem en het drinkwater. De olielekkages hebben het milieu in een groot gebied nabij Ikot Ada Udo aangetast. SPDC heeft als eigenaar en/of vergunninghouder en/of 'operator' van de wellhead onrechtmatig gehandeld jegens [eisers c.s.] omdat zij in strijd heeft gehandeld met de op haar rustende zorgplicht. SPDC heeft haar zorgplicht in de eerste plaats geschonden, omdat zij er niet voor heeft zorg gedragen dat de wellhead aan de huidige standaarden voldoet, deze niet grondig heeft onderhouden en deze evenmin tegen lekkages dan wel sabotage heeft beveiligd, als gevolg waarvan de olielekkages zijn ontstaan. Voorts heeft SPDC haar zorgplicht geschonden omdat zij niet adequaat op de lekkages heeft gereageerd en de olie niet tijdig en niet volledig heeft opgeruimd.
Naast SPDC heeft RDS onrechtmatig gehandeld jegens [eisers c.s.], omdat RDS kennis had van de problematische situatie van olielekkages in Nigeria. Als moedermaatschappij van SPDC had RDS haar invloed op en zeggenschap over het (milieu)beleid van SPDC kunnen en moeten gebruiken om: (i) zoveel mogelijk te voorkomen dat SPDC bij het winnen van olie in Nigeria schade zou toebrengen aan mens en milieu en (ii) ervoor te zorgen dat SPDC de door olielekkages veroorzaakte verontreinigingen tijdig en volledig zou saneren. Deze zorgplicht heeft RDS geschonden.
Milieudefensie, die zich tot doel stelt de zorg voor het milieu wereldwijd te bevorderen, heeft op grond van artikel 3:305a BW een zelfstandig belang bij vaststelling van de onrechtmatigheid van het handelen en nalaten van SPDC en RDS, aldus [eisers c.s.]
2.3.Shell c.s. hebben bij antwoord van 28 oktober 2009 van 61 bladzijden en met een map met 19 producties gemotiveerd verweer gevoerd.
3.De geschillen in het incident ex artikel 843a Rv
3.1.[eisers c.s.] vorderen dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, Shell c.s. zal bevelen om binnen 21 dagen na de datum van dit vonnis aan [eisers c.s.] inzage te verschaffen in de hierna genoemde bescheiden en Shell c.s. zal bevelen om [eisers c.s.] na die inzage afschrift en uittreksel te verstrekken van (het door [eisers c.s.] gewenste gedeelte van) deze bescheiden, in fotokopie dan wel in een gangbaar digitaal formaat of enige andere vorm die de rechtbank geraden acht:
(I) Bescheiden waaruit blijkt welke Shell-entiteit (of dat de Joint-Venture) eigenaar was van de wellhead in de periode 1996-2008;
(II) Bescheiden waaruit blijkt wanneer (onderdelen van) de wellhead voor het laatst zijn vervangen voorafgaand aan de lekkages vanaf 2006;
(III) Bescheiden waaruit de technische specificaties van de wellhead bij aanleg blijken, waaronder de gebruikte materialen alsmede de leeftijd daarvan;
(IV) Bescheiden waaruit blijkt wanneer en op welke wijze reparaties en onderhoud van de wellhead door SPDC hebben plaatsgevonden in de periode 1959-2007;
(V) Bescheiden waaruit alle door SPDC sinds 1959 verrichte onderzoeken van de wellhead blijken;
(VI) Rapportages die SPDC heeft opgemaakt naar aanleiding van olielekkage(s) uit de wellhead in de periode 1996-1999;
(VII) Bescheiden waaruit de inspecties blijken van de wellhead die hebben plaatsgevonden vanaf 1996;
(VIII) Het Joint Investigation Team (JIT)-rapport ten aanzien van de lekkage van 2006, althans de rapportage van het beweerdelijke bezoek van het JIT aan Ikot Ada Udo op 31 augustus 2006;
(IX) Al het beeldmateriaal (zoals foto's en videobeelden) van de lekkages die onderdeel zijn van deze procedure, van de gevolgen daarvan en van het opruimen van de gelekte olie;
(X) De dagelijkse journaals van de olielekkages nabij Ikot Ada Udo met betrekking tot de periode vanaf 2006 tot en met november 2007;
(XI) Het "Oil Spill Contingency Plan" van SPDC;
(XII) De "Post impact assessment study" of "Environmental Evaluation (Post Impact) Study" van het Ikot Ada Udo-gebied, waaronder in elk geval begrepen een analyse van de schade als gevolg van de lekkages en de voorziene periode tot volledig herstel;
(XIII) De beleidsstukken van Shell c.s. waaruit blijkt op grond van welke criteria een olielekkage door SPDC aan RDS gemeld zou moeten worden, alsmede wanneer en door wie dat beleid is bepaald;
(XIV) De volledige namen, adressen en woonplaatsen van degenen die bestuurder van SPDC zijn geweest in de periode 1996-2008;
(XV) Alle bescheiden waaruit blijkt dat RDS in de periode 1996-2008 haar bevoegdheden als (indirect) aandeelhoudster in haar groepsmaatschappij SPDC heeft aangewend om de eenheid van beleid binnen de groep op het terrein van het milieu te waarborgen;
(XVI) De oprichtingsakte en de statuten (de 'certificate of incorporation' en/of de 'articles of association') van SPDC, inclusief opgave van data en de inhoud van eventuele wijzigingen van deze documenten in de periode 1996-2008;
(XVII) De Joint Operating Agreement betreffende de Joint Venture en de daaraan voorafgaande 'Memorandum of Understanding' of 'Letter of Intent', of vergelijkbare bescheiden met andere benamingen, waaruit blijkt hoe de zeggenschap, bevoegdheden, verantwoordelijkheden en taken van SPDC als Joint Venture partner zijn geregeld, voor zover deze bescheiden betrekking hebben op de periode 1996-2008;
(XVIII) Bescheiden ten aanzien van de jaren 1996-2008 inhoudende de jaarlijkse beleidsplannen ('work programs' of 'business plans'), en onderhoudsplannen en de daarbij behorende budgetten van SPDC;
(XIX) De verslagen of notulen van de vergaderingen (in welke vorm dan ook) van het uitvoerende orgaan ('committee') van SPDC waarin de onder XVIII genoemde voorstellen zijn besproken en van de vergaderingen (in welke vorm dan ook) waarin over deze voorstellen werd beslist, en waarin deze werden goedgekeurd, aangenomen of afgewezen;
(XX) De communicatie over de (inhoud van de) onder XVIII aangeduide bescheiden tussen SPDC enerzijds en RDS of haar in Nederland of het Verenigd Koninkrijk gevestigde dochterondernemingen anderzijds, alsook notulen van de vergaderingen van het Executive Committee (tot 2005 genoemd de Committee of Managing Directors) en/of de Raad van Bestuur ('Board of Directors', tot 2005 genoemd de 'Conference') waarin deze communicatie en/of deze bescheiden aan de orde zijn gekomen;
(XXI) Alle (management)rapportages en overige communicatie tussen SPDC of de Joint Venture enerzijds, en de Executive Committee en/of de Raad van Bestuur en/of Shell International Exploration and Production B.V. anderzijds, over olielekkages in de Niger Delta in de periode 1996-2008 en over de olielekkages uit de wellhead vanaf 2006 in het bijzonder;
(XXII) De 'assurance letters' van SPDC aan het Executive Committee over de periode 1996-2008 en bescheiden van SPDC aan het Executive Committee met betrekking tot olielekkages in de Niger Delta in de periode 1996-2008 en de olielekkage nabij Ikot Ada Udo vanaf 2006.
3.2.Shell c.s. hebben de incidentele vorderingen gemotiveerd bestreden. Op de stellingen van partijen zal, voor zover relevant, hierna worden ingegaan.
4.De beoordeling in het incident ex artikel 843a Rv
4.1.De incidentele vorderingen ex artikel 843a Rv dienen naar Nederlands recht (lex fori) te worden beoordeeld, omdat de exhibitieplicht deel uitmaakt van het Nederlands procesrecht.
4.2.Voor de beoordeling van de incidentele vorderingen is het niettemin van belang een (voorlopig) oordeel te geven over het in de hoofdzaak materieel toepasselijke recht. De vorderingen in de hoofdzaak hebben betrekking op olielekkages in Nigeria nabij [plaatsnaam] in 2006 en 2007, waarvoor Shell c.s. volgens [eisers c.s.] aansprakelijk zijn wegens onrechtmatige daad. Daarom is de Wet conflictenrecht onrechtmatige daad (WCOD) van toepassing. Indien sprake is van een onrechtmatige daad gepleegd door SPDC, heeft deze plaatsgevonden op het grondgebied van Nigeria. Voor zover RDS voor wat betreft deze olielekkages een onrechtmatige daad heeft gepleegd, geldt dat de onrechtmatige daad van deze rechtspersoon in Nigeria schadelijk heeft ingewerkt. Gelet hierop is de rechtbank (voorlopig) van oordeel dat de vorderingen in de hoofdzaak op grond van artikel 3 leden 1 en 2 WCOD materieel moeten worden beoordeeld naar Nigeriaans recht, meer in het bijzonder het recht dat geldt in de deelstaat Akwa Ibom State waar de lekkages hebben plaatsgevonden.
4.3.Shell c.s. hebben aangevoerd dat Milieudefensie niet ontvankelijk is in haar vorderingen in de hoofdzaak en derhalve evenmin in haar incidentele vorderingen ex artikel 843a Rv. Shell c.s. stellen daartoe dat artikel 3:305a BW onderdeel uitmaakt van het materiële Nederlandse recht, omdat het is opgenomen in het Burgerlijk Wetboek, terwijl het materieel toepasselijke Nigeriaanse recht geen (vergelijkbaar) recht op collectieve actie kent. De rechtbank volgt Shell c.s. hierin niet. In de gepubliceerde Nederlandse rechtspraak zijn immers al vaker andere wetsartikelen die zijn opgenomen in dezelfde titel als artikel 3:305a BW toegepast terwijl buitenlands recht op de ingestelde vorderingen van toepassing was. Uit de parlementaire geschiedenis van artikel 3:305c BW - welk wetsartikel in lid 2 artikel 3:305a leden 2 tot en met 5 BW van overeenkomstige toepassing verklaart - blijkt verder dat de wetgever artikel 3:305a BW als regel van Nederlands procesrecht aanmerkt (MvT, Kamerstukken II 26 693, nr. 3, p. 5, 6 en 8). In reactie op het desbetreffende betoog van Shell c.s., merkt de rechtbank voorts op dat in de WCOD niet is opgenomen dat de ontvankelijkheid van een partij in zijn of haar vordering door het materieel toepasselijke recht wordt geregeld, en anders dan Shell c.s. betogen, valt dit ook uit de strekking van die wet niet af te leiden. Hieruit concludeert de rechtbank dat artikel 3:305a BW een regel van Nederlands procesrecht is.
4.4.De rechtbank volgt Shell c.s. evenmin in hun betoog dat Milieudefensie niet ontvankelijk is in haar vorderingen, omdat sprake zou zijn van zuiver individuele belangenbehartiging, omdat de collectieve actie geen voordeel zou bieden boven het procederen op naam van de belanghebbenden zelf, omdat Milieudefensie onvoldoende feitelijke activiteiten ten behoeve van het milieu te Nigeria zou hebben ontplooid of omdat het een zuiver lokaal belang zou betreffen. Een aantal vorderingen van [eisers c.s.] overstijgt duidelijk het individueel belang van (slechts) [eiser 1]; het saneren van de bodem en het reinigen van de visvijvers zal - indien bevolen - immers niet alleen [eiser 1] maar ook de rest van de gemeenschap en het milieu in de omgeving van Ikot Ada Udo ten goede komen. Het procederen op naam van de belanghebbenden kan, nu het mogelijk gaat om vele personen, wel degelijk bezwaarlijk zijn. Verder beschouwt de rechtbank - anders dan Shell c.s. - het voeren van campagnes gericht op het stoppen van milieuvervuiling te Nigeria, als feitelijke activiteit die Milieudefensie heeft ontplooid ter behartiging van de milieubelangen te Nigeria. Ten slotte heeft Milieudefensie als statutaire doelomschrijving de bescherming van het milieu op mondiaal niveau. Er bestaat geen reden om aan te nemen dat die doelomschrijving te weinig specifiek is. Evenmin bestaat er reden om aan te nemen dat lokale milieuschade in het buitenland buiten die doelomschrijving of buiten de werking van artikel 3:305a BW zou vallen. Al het vorenstaande brengt de rechtbank tot het (voorlopig) oordeel dat Milieudefensie ontvankelijk is in haar vorderingen.
4.5.Artikel 843a Rv ziet op een bijzondere exhibitieplicht in en buiten rechte. Deze exhibitieplicht dient ertoe om bepaalde bewijsstukken in de procedure als bewijsmiddel ter beschikking te doen komen. In Nederland bestaat géén algemene exhibitieplicht voor procespartijen in die zin dat zij als hoofdregel verplicht kunnen worden tot het elkaar verschaffen van alle denkbare informatie en documenten. Met het oog daarop en ter voorkoming van zogenaamde visexpedities is de toewijsbaarheid van een op artikel 843a Rv gebaseerde vordering in dat wetsartikel aan meerdere beperkende voorwaarden gebonden. Ten eerste dient de eiser tot exhibitie een rechtmatig belang te stellen en te hebben, waarbij rechtmatig belang moet worden uitgelegd als bewijsbelang. Bewijsbelang bestaat indien een bewijsstuk kan bijdragen aan het onderbouwen en/of aantonen van een voor de te beoordelen vorderingen relevante, mogelijk doorslaggevende stelling, die voldoende concreet is onderbouwd en voldoende concreet is betwist. Ten tweede moeten de vorderingen "bepaalde bescheiden" betreffen waarover ten derde de verweerder daadwerkelijk de beschikking heeft of kan krijgen. Ten vierde dient de eiser tot exhibitie partij te zijn bij de rechtsbetrekking waarop de gevorderde specifieke bescheiden zien. Hieronder valt ook de rechtsbetrekking uit onrechtmatige daad ontstaan. Indien aan al deze voorwaarden is voldaan, bestaat desondanks géén gehoudenheid tot overlegging indien ten vijfde daarvoor gewichtige redenen zijn of indien ten zesde redelijkerwijs kan worden aangenomen dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder die gegevensverschaffing is gewaarborgd. Indien een exhibitievordering niet wordt weersproken door de wederpartij, is artikel 24 Rv van toepassing en heeft de rechtbank geen bevoegdheid ambtshalve een of meer verweren daartegen bij te brengen en de vordering daarop af te wijzen.
4.6.In de Nigeriaanse Oil Pipelines Act 1956, section 11 (5) (c) is het volgende bepaald: "The holder of a license [in casu SPDC, rb.] shall pay compensation (...) to any person suffering damage (other than on account of his own default or on account of the malicious act of a third person) as a consequence of any breakage or leakage from the pipeline or an ancillary installation for any such damage not otherwise made good". Gelet op deze bepaling is de rechtbank voorlopig van oordeel dat de oorzaak van de lekkages naar Nigeriaans recht relevant is voor de beoordeling van de geschillen in de hoofdzaak.
In de Nigeriaanse "Environmental Guidelines and Standards for the Petroleum Industry in Nigeria" (hierna: "EGASPIN") is verder het volgende bepaald: "An operator shall be responsible for the containment and recovery of any spill discovered within his operational area, whether or not its source is known. The operator shall take prompt and adequate steps to contain, remove and dispose of the spill." Gelet hierop is naar voorlopig oordeel van de rechtbank naar Nigeriaans recht eveneens relevant voor de beoordeling van de geschillen in de hoofdzaak of het opruimen van de gelekte olie en/of het herstellen van de gevolgen van de lekkages al dan niet naar behoren is/zijn geschied, ongeacht de vraag waardoor de lekkages zijn veroorzaakt.
4.7.Ten aanzien van de stukken gevorderd onder II tot en met V en VII overweegt de rechtbank het volgende. [eisers c.s.] stellen rechtmatig belang te hebben bij exhibitie van deze bescheiden om te kunnen onderbouwen en/of bewijzen dat de (onderhouds)toestand van de desbetreffende wellhead onder de maat was, als gevolg waarvan de lekkages in augustus 2006 en juli 2007 zijn ontstaan. Shell c.s. hebben aangevoerd dat de olieuitstroom uit de wellhead in die periode werd veroorzaakt door sabotage, in die zin dat de afsluiters van de wellhead door onbekende derden waren opengedraaid. Volgens Shell c.s. is de olieuitstroom verholpen door de afsluiters eenvoudigweg weer dicht te draaien. Shell c.s. hebben dit gemotiveerde verweer ondersteund met videobeelden uit november 2007, waarop inderdaad is te zien dat de oliestroom wordt gestopt door de afsluiters van de wellhead met een paar slagen dicht te draaien met een steeksleutel. Shell c.s. hebben verder bij conclusie van antwoord in het incident ex artikel 843a Rv onder nr. 104 tot dusver onweersproken gesteld dat het feitelijk niet mogelijk zou zijn geweest de lekkage in 2007 aldus eenvoudig te stoppen en definitief te verhelpen, indien de lekkages in 2006 en 2007 zouden zijn veroorzaakt door gebreken van het materiaal of door gebrekkig onderhoud van de wellhead. Dat [eisers c.s.] in de hoofdzaak nog niet hebben kunnen reageren op dit verweer van Shell c.s., betekent niet dat de rechtbank bij het beoordelen van het rechtmatig belang van [eisers c.s.] geen acht daarop zou mogen slaan. Het had op de weg van [eisers c.s.] gelegen om ter motivering van hun rechtmatig belang in dit incident al in hun incidentele conclusies en/of bij pleidooi vooruit te lopen op hun reactie op dat verweer in de hoofdzaak. Het rechtmatig belang bij exhibitie is immers beperkt tot die bewijsstukken die kunnen bijdragen aan relevante, mogelijk doorslaggevende stellingen van [eisers c.s.], die voldoende concreet zijn onderbouwd en voldoende concreet zijn betwist.
4.8.Gelet hierop hebben [eisers c.s.] de stelling van Shell c.s. dat de gestelde lekkages in 2006 en 2007 door sabotage zijn veroorzaakt, vooralsnog onvoldoende gemotiveerd weersproken, zodat deze stelling, in de huidige stand van het debat, vooralsnog voor juist moet worden gehouden. Dit leidt tot de conclusie dat [eisers c.s.] nu geen rechtmatig belang hebben bij stukken die licht werpen op de (onderhouds)toestand van de wellhead. De algemene toestand van de wellhead in 2006 en 2007 staat immers vooralsnog niet in causaal verband met de twee gestelde lekkages en dus evenmin met de gestelde schade. Voor zover [eisers c.s.] zich op het algemene standpunt stellen dat uit de enkele omstandigheid dat de wellhead verouderd was, voortvloeit dat Shell c.s. jegens [eisers c.s.] gehouden waren om deze te vervangen of af te dichten, ongeacht of hierdoor de twee gestelde lekkages in 2006 en 2007 zijn ontstaan, gaat de rechtbank aan die algemene stelling voorbij, omdat deze stelling tot dusver op geen enkele wijze is onderbouwd naar het toepasselijke Nigeriaanse recht. Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank de incidentele vorderingen ten aanzien van de onder II tot en met V en VII genoemde bescheiden afwijzen.
4.9.Shell c.s. hebben gemotiveerd betwist dat zij de beschikking hebben over de dagelijkse journaals van de olielekkages nabij Ikot Ada Udo met betrekking tot de periode vanaf 2006 tot en met november 2007, de "post impact assessment study" en/of het "Environmental Evaluation (post-impact) Study", waarvan [eisers c.s.] de exhibitie vorderen onder X en XII. Volgens Shell c.s. zijn deze stukken niet opgemaakt, omdat dit op grond van EGASPIN niet verplicht was. Ook voor wat betreft de bescheiden gevorderd onder IX hebben Shell c.s. betoogd dat deze niet bestaan of dat zij deze in ieder geval niet hebben kunnen traceren. Omdat [eisers c.s.] niet aannemelijk hebben gemaakt dat Shell c.s. desondanks wel over deze bescheiden beschikken, zal de rechtbank de vordering tot exhibitie van deze documenten afwijzen.
4.10.Voor wat betreft de incidentele vorderingen ten aanzien van de overige genoemde bescheiden overweegt de rechtbank het volgende. [eisers c.s.] stellen (kort weergegeven) rechtmatig belang te hebben bij exhibitie van deze bescheiden, om de volgende stellingen te kunnen onderbouwen en/of aantonen:
a. SPDC is niet slechts de operator/licentiehouder maar ook de eigenaar van de wellhead (bescheiden onder I);
b. De oorzaak van lekkages uit de wellhead in de periode 1996-1999 is mogelijk gelegen in de (onderhouds)toestand van de wellhead (bescheiden onder VI);
c. De gang van zaken rondom de Joint Investigation Visit in 2006 is zoals [eisers c.s.] hebben gesteld in de dagvaarding (bescheiden onder VIII);
d. RDS had zeggenschap over en oefende invloed uit op het (milieu)beleid van SPDC, dan wel had daartoe de mogelijkheid (bescheiden onder XIII, XIV, XV, XVI, XVII, XX en XXI);
e. RDS was bekend met de olielekkages en de situatie in Nigeria of moet worden geacht daarmee bekend te zijn geweest (bescheiden onder XIII, XX, XXI en XXII);
f. Het beleid van SPDC ten aanzien van olielekkages schoot/schiet tekort (bescheiden onder XI);
g. SPDC heeft de betreffende wellhead niet goed onderhouden (bescheiden onder XVIII en XIX);
h. Shell c.s. hebben de olielekkages niet naar behoren geregistreerd en/of niet naar behoren gerapporteerd aan (onder meer) de Nigeriaanse overheid (bescheiden onder VI);
i. De eigendoms- en zeggenschapsverhoudingen binnen de Joint Venture liggen mogelijk anders dan Shell c.s. stellen (bescheiden onder XVII).
4.11.De vraag die voorligt is of de in rov. 4.10 genoemde stellingen voor de beoordeling van de hoofdzaak relevant, dat wil zeggen mogelijk doorslaggevend zijn. Dat hebben [eisers c.s.] naar het oordeel van de rechtbank vooralsnog onvoldoende aannemelijk gemaakt. [eisers c.s.] hebben immers tot dusver niet onderbouwd dat het voor de aansprakelijkheid van SPDC of voor de toewijsbaarheid van een van de andere vorderingen in de hoofdzaak naar Nigeriaans recht verschil maakt of SPDC en/of de Joint Venture "slechts" de operator is van de wellhead of ook de eigenaar daarvan (stelling onder a). Gelet op de in rov. 4.6 geciteerde Nigeriaanse wetgeving is de rechtbank voorlopig van oordeel dat dit niet het geval lijkt te zijn. Aangezien de vorderingen van [eisers c.s.] uitsluitend betrekking hebben op de lekkages van 2006 en 2007, valt mede in het licht van hetgeen in rovv. 4.7 en 4.8 is overwogen, niet in te zien hoe de oorzaak van lekkages in de jaren 1996-1999 relevant kan zijn voor de beoordeling van de ingestelde vorderingen (stelling onder b). [eisers c.s.] hebben voorts onvoldoende toegelicht op welke punten partijen nog van mening verschillen over de gang van zaken rondom het Joint Investigation Visit van 2006 en wat daarvan de relevantie is voor de te beoordelen vorderingen in de hoofdzaak (stelling onder c).
4.12.[eisers c.s.] hebben vooralsnog ook niet onderbouwd dat een moedermaatschappij naar Nigeriaans recht onrechtmatig handelt indien zij kennis van, invloed op en zeggenschap heeft over tekortschietend milieubeleid van een dochtermaatschappij, maar nalaat in te grijpen (stellingen onder d en e). Anders dan [eisers c.s.] betogen, kan het milieubeleid van een oliemaatschappij geen uitsluitsel geven over de vraag hoe met betrekking tot specifieke (gestelde) olielekkages al dan niet onrechtmatig is gehandeld. Ook is nog niet onderbouwd dat naar Nigeriaans recht een rechtspersoon kan worden bevolen een ander (milieu-)beleid te implementeren, zoals [eisers c.s.] hebben gevorderd in de hoofdzaak onder VII (stelling onder f). [eisers c.s.] hebben evenmin onderbouwd dat een beheerder of eigenaar van een wellhead met een ondermaatse onderhoudstoestand naar Nigeriaans recht gehouden kan zijn deze wellhead aan te passen aan de huidige standaarden, ongeacht of deze gebrekkige onderhoudstoestand tot lekkages heeft geleid (stelling onder g). [eisers c.s.] hebben tot dusver ook onvoldoende onderbouwd dat een eventuele tekortkoming in de nakoming van registratie- of rapportageverplichtingen over olielekkages, naar Nigeriaans recht onrechtmatig kan zijn jegens belangenorganisaties of particulieren. Bovendien bestaat er geen causaal verband tussen een eventuele tekortkoming op dit vlak en de gestelde schade (stelling onder h). Ten slotte hebben [eisers c.s.] niet toegelicht dat de eigendoms- en zeggenschapsverhoudingen binnen de Joint Venture naar Nigeriaans recht relevant zijn voor de aansprakelijkheid van de deelnemende ondernemingen (stelling onder i).
4.13.Gelet hierop hebben [eisers c.s.] tot dusver onvoldoende concreet onderbouwd dat de stellingen onder a tot en met i - afzonderlijk of in onderlinge samenhang bezien - met zich zouden brengen dat Shell c.s. naar Nigeriaans recht onrechtmatig hebben gehandeld of dat een van de overige daarmee samenhangende hoofdvorderingen van [eisers c.s.] naar Nigeriaans recht voor toewijzing in aanmerking komt. Dit is evenmin op andere wijze gebleken. Het vorenstaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat de vorderingen tot exhibitie van al deze bescheiden bij gebrek aan rechtmatig belang op dit moment moeten worden afgewezen.
4.14.[eisers c.s.] hebben zich bij pleidooi ook beroepen op een inzagerecht op grond van het uit artikel 6 EVRM voortvloeiende beginsel van "equality of arms", los van het inzagerecht van artikel 843a Rv. De rechtbank overweegt dat artikel 843a Rv een uitwerking vormt van dat beginsel. De beperkende voorwaarden die artikel 843a Rv verbindt aan het recht op exhibitie van bescheiden, waaronder de voorwaarde dat er sprake moet zijn van een rechtmatig belang, zijn verenigbaar met artikel 6 EVRM en het beginsel van "equality of arms", behoudens (mogelijk) indien sprake is van buitengewone omstandigheden. Er is onvoldoende gesteld of gebleken dat dergelijke buitengewone omstandigheden in deze zaken aan de orde zijn. Het beroep van [eisers c.s.] op dit beginsel slaagt derhalve evenmin.
4.15.[eisers c.s.] moeten als de in het ongelijk gestelde partijen hoofdelijk worden veroordeeld in de proceskosten van het exhibitie-incident, die door de rechtbank worden begroot op € 1.356,- aan fictief salaris advocaat.
5.De voortgang van de hoofdzaak
5.1.Tijdens het pleidooi in het exhibitie-incident van 19 mei 2011 hebben de advocaten aan beide zijden de rechtbank gevraagd om het verdere verloop van deze relatief omvangrijke en complexe, principiële en grensoverschrijdende procedure in de hoofdzaak nu zoveel mogelijk verder te bepalen en te regisseren. De rechtbank zal aan dat gezamenlijk verzoek van beide partijen voldoen in dit tussenvonnis.
5.2.Zoals al is overwogen onder de beoordeling in het exhibitie-incident, is de rechtbank (voorlopig) van oordeel dat Milieudefensie naar Nederlands (proces)recht ontvankelijk is in haar vorderingen en dat materieel gezien op de vorderingen Nigeriaans recht van toepassing is. De procedure zal opnieuw worden verwezen naar de rol voor conclusie van repliek, laatste uitstel. Bij repliek zullen [eisers c.s.] als eisers gezien al het vorenstaande alsnog concreet onderbouwd moeten stellen welke concrete verwijten zij ieder van de gedaagden Shell c.s. naar Nigeriaans recht (kunnen) maken voor wat betreft het ontstaan en het opruimen van de olielekkages nabij Ikot Ada Udo te Nigeria in 2006 en 2007, bij voorkeur onderbouwd met een legal opinion naar Nigeriaans recht en mede in reactie op de door Shell c.s. al geproduceerde legal opinions van professor [A].
5.3.Bij conclusie van repliek moeten [eisers c.s.] aldus in ieder geval alsnog aan de hand van Nigeriaanse wetgeving, jurisprudentie en/of andere juridische bronnen onderbouwen dat en waarom SPDC haar zorgplicht heeft geschonden op een wijze die naar Nigeriaans recht een onrechtmatige daad oplevert jegens [eisers c.s.] en die tot gevolg heeft dat zij jegens [eiser 1] schadeplichtig is. Ook moeten [eisers c.s.] alsnog concreet onderbouwen dat en waarom RDS als moedermaatschappij van SPDC naar Nigeriaans recht onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eisers c.s.], indien zij kennis van, invloed op en zeggenschap had over het (milieu)beleid van SPDC maar die kennis, invloed en zeggenschap niet heeft gebruikt om (i) zoveel mogelijk te voorkomen dat SPDC bij het winnen van olie in de Nigerdelta schade zou toebrengen aan mens en milieu nabij Ikot Ada Udo en/of (ii) ervoor te zorgen dat SPDC de door deze olielekkages veroorzaakte verontreinigingen naar behoren zou saneren.
5.4.Shell c.s. betwisten ook dat [eiser 1] (exclusief) eigenaar is van de grond en visvijvers die met olie zouden zijn vervuild. Bij conclusie van antwoord hebben Shell c.s. concreet aangevoerd dat en waarom naar Nigeriaans recht een persoon die geen (exclusief) eigenaar is van grond of visvijvers, geen schadevergoeding kan vorderen wegens inkomensverlies als gevolg van vervuiling van die grond of visvijvers. Gelet hierop moeten [eisers c.s.] bij conclusie van repliek ofwel alsnog nader (bij voorkeur met bewijsstukken) onderbouwen dat en waarom [eiser 1] als (exclusief) eigenaar heeft te gelden, ofwel alsnog nader onderbouwen dat en waarom die stelling van Shell c.s. naar het Nigeriaanse recht onjuist is. Daarnaast dienen [eisers c.s.] concreet onderbouwd in te gaan op het verweer van Shell c.s. dat het naar Nigeriaans recht niet mogelijk is schadevergoeding te vorderen voor toekomstige (letsel)schade. Voor zover [eiser 1] nu al gezondheidsschade heeft als gevolg van de olielekkage(s), dient ook dit concreet te worden onderbouwd. Verder wijst de rechtbank [eisers c.s.] op al de voorlopige oordelen die zij in de voorgaande rechtsoverwegingen heeft uitgesproken. Ten slotte moeten alle procespartijen in hun conclusie van repliek en in hun conclusie van dupliek vanzelfsprekend ingaan op al hetgeen zij verder zelf relevant achten voor de beslissingen op de ingestelde vorderingen.
5.5.In deze procedure is inmiddels beslist op een bevoegdheidsincident, een litispendentie-incident en een exhibitie-incident. Hoewel de procedure al ruim twee jaar geleden aanhangig is gemaakt, is in de hoofdzaak tot nu toe slechts een inleidende dagvaarding uitgebracht en een conclusie van antwoord genomen. Op grond van artikel 20 Rv is de rechtbank verplicht te waken tegen onredelijke vertraging van procedures; zij dient daartoe zo nodig ambtshalve maatregelen te treffen. In dat verband is in artikel 208 lid 3 Rv bepaald dat incidentele vorderingen zoveel mogelijk tegelijk worden ingesteld. Op grond van deze artikelen, in samenhang met artikel 209 Rv, beslist de rechtbank nu op voorhand dat eventuele volgende incidentele vorderingen in deze procedures niet meer vooraf en afzonderlijk in behandeling zullen worden genomen, maar dat de behandeling daarvan zal samenvallen met die van de hoofdzaak en dat de beslissingen daarop zo veel mogelijk tegelijk met die in de hoofdzaak zullen worden gegeven. Ook zal de rechtbank geen tussentijds hoger beroep openstellen tegen dit tussenvonnis.
5.6.Gelet op aard en omvang van deze procedures, zal de rechtbank de advocaten aan beide zijden in plaats van 6 weken 13 weken de tijd geven voor hun conclusies van repliek en dupliek in de hoofdzaak. Als hoofdregel zal geen uitstel meer worden gegeven van die termijnen, tenzij er sprake zou zijn van concreet aan te voeren klemmende redenen of overmacht. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
6.De beslissingen
De rechtbank:
in het incident
6.1.wijst al het door [eisers c.s.] gevorderde af;
6.2.veroordeelt [eisers c.s.] hoofdelijk tot betaling aan Shell c.s. van € 1.356,- aan proceskosten in het incident, met bepaling dat dit bedrag binnen 14 dagen na dit vonnis moet zijn betaald, bij gebreke waarvan [eisers c.s.] in verzuim zullen zijn;
6.3.verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in de hoofdzaak
6.4.verwijst de procedure naar de rolzitting van woensdag 14 december 2011 voor conclusie van repliek aan de zijde van [eisers c.s.], laatste uitstel en met inachtneming van al hetgeen hiervoor in rovv. 5.1 t/m 5.6 is bepaald;
6.5.houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door de rechters mr. H. Wien, mr. M. Nijenhuis en mr. F.M. Bus en in het openbaar uitgesproken op woensdag 14 september 2011, in tegenwoordigheid van de griffier mr. F.L.M. Munter.