ECLI:NL:RBSGR:2011:BU3179

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
27 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/26435
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugbetaling van leges en vergoeding van proceskosten in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft eiseres, een Turkse nationaliteit, een verzoek ingediend om restitutie van leges die zij te veel heeft betaald voor aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning. De rechtbank heeft op 27 oktober 2011 uitspraak gedaan in het beroep dat eiseres had ingesteld tegen een besluit van de Minister voor Immigratie en Asiel. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een eerder besluit waarin haar verzoek gedeeltelijk was ingewilligd. In het aanvullende besluit van 29 september 2011 verklaarde de verweerder het bezwaar alsnog gegrond en stelde hij dat de teveel betaalde leges aan eiseres zouden worden terugbetaald, inclusief wettelijke rente. Echter, verweerder kwalificeerde de zaak als 'licht' en bood slechts een gedeeltelijke vergoeding aan voor de gemaakte kosten van rechtsbijstand.

De rechtbank oordeelde dat de kwalificatie van de zaak als 'licht' niet terecht was, gezien het belang en de complexiteit van de zaak. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en het aanvullende besluit voor zover deze betrekking hadden op de vergoeding van de in bezwaar gemaakte kosten. De rechtbank besloot zelf in de zaak te voorzien en veroordeelde verweerder tot betaling van het verschil tussen de aangeboden vergoeding en het bedrag dat eiseres daadwerkelijk had moeten ontvangen. Daarnaast werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 1092,50. De uitspraak benadrukt het belang van een juiste kwalificatie van de zaak en de noodzaak om de gemaakte kosten van rechtsbijstand adequaat te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ’S-GRAVENHAGE
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer, meervoudig
Nevenzittingsplaats Rotterdam
Reg.nr.: AWB 10/26435
V-nummer: [nummer]
Inzake: [eiseres], eiseres,
gemachtigde mr. D. Schaap, advocaat te Rotterdam,
tegen: de Minister voor Immigratie en Asiel, daaronder begrepen zijn rechtsvoorganger(s), verweerder,
gemachtigden mr. J.W. Kreumer en T. Nauta.
I Procesverloop
1 Eiseres is geboren op [dag en maand] 1964 en heeft de Turkse nationaliteit. Bij brief van 6 april 2010 heeft zij verzocht om restitutie van leges die zij te veel heeft betaald voor door haar ingediende aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. Bij besluit van 16 april 2010 heeft verweerder dit verzoek gedeeltelijk ingewilligd, te weten ter zake van de verblijfsaanvraag van 8 oktober 2009. Eiseres heeft tegen dit besluit op 27 april 2010 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 29 juni 2010 heeft verweerder het bezwaar gegrond verklaard voor zover het de wettelijke rente betreft over de restitutie van leges ter zake van voormelde verblijfsaanvraag en voor het overige ongegrond verklaard.
2 Op 26 juli 2010 heeft eiseres tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) beroep ingesteld bij de rechtbank. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
3 De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op
20 januari 2011. Eiseres en verweerder zijn verschenen bij gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst in afwachting van een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) op het hoger beroep tegen de uitspraak van 9 juli 2010 van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem (LJN: BN1354).
4 Bij uitspraak van 2 september 2011 (LJN: BR6949) heeft de Afdeling voormelde uitspraak van 9 juli 2010 bevestigd. Bij brief van 5 september 2011 heeft de rechtbank partijen in de gelegenheid gesteld te reageren op die uitspraak. Eiseres heeft dit gedaan bij brief van 6 september 2011, maar heeft daarbij nog geen toestemming verleend voor het achterwege laten van een nadere zitting. Verweerder heeft de rechtbank bij brief van 20 september 2011 bericht dat naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling van 2 september 2011 een aanvullend besluit op het bezwaarschrift van 27 april 2010 zal worden genomen, hij zich niet zal verzetten tegen een eventuele veroordeling in de proceskosten en vergoeding van het griffierecht en dat hij toestemming verleent om de zaak zonder nadere zitting af te doen. Bij brief van 20 september 2011 heeft eiseres aangegeven het aanvullende besluit te zullen afwachten.
5 Op 29 september 2011 heeft verweerder het aanvullende besluit genomen. Bij brief van 30 september 2011 heeft eiseres aangegeven dat verweerder inhoudelijk aan het beroep tegemoet is gekomen en heeft zij de rechtbank verzocht uitspraak te doen over de kosten van rechtsbijstand in bezwaar en de kosten van het beroep. Eiseres heeft daarbij toestemming verleend voor het achterwege laten van een nadere zitting. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
II Overwegingen
1.1 Ingevolge artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), voor
zover thans van belang, worden de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
1.2 Ingevolge artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Awb kan het bestuursorgaan, in geval van intrekking van het beroep, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten worden veroordeeld.
1.3 Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb), voor zover thans van belang, kan een vergoeding van de kosten als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, van de Awb betrekking hebben op kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
1.4 Ingevolge artikel 2, eerste lid, van het Bpb, voor zover thans van belang, wordt het bedrag van de kosten bij de uitspraak, onderscheidenlijk de beslissing op het bezwaar of het administratief beroep als volgt vastgesteld:
a. ten aanzien van de kosten, bedoeld in artikel 1, onderdeel a: overeenkomstig het in de bijlage opgenomen tarief.
1.5 In voornoemde bijlage is onder 'C1. Gewicht van de zaak' het volgende opgenomen:
gewicht factor
zeer licht 0,25
licht 0,5
gemiddeld 1
zwaar 1,5
zeer zwaar 2
2 De rechtbank oordeelt als volgt.
2.1 In het aanvullende besluit van 29 september 2011 (hierna: het aanvullende besluit) heeft verweerder het bezwaar van 27 april 2010 alsnog gegrond verklaard, bepaald dat de teveel betaalde bedragen aan leges achtereenvolgens € 402, € 257 en € 301 - aan eiseres zullen worden terugbetaald en dat daarover wettelijke rente zal worden vergoed. De rechtbank stelt vast dat in zoverre door verweerder tegemoet is gekomen aan het beroep.
2.2 Verder heeft verweerder aangegeven dat eiseres in aanmerking komt voor factor 0,5 aan gemaakte kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor het bezwaar. Thans staat derhalve slechts nog ter beoordeling of verweerder aan eiseres terecht € 218,- (factor 0,5) aan gemaakte kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor het bezwaar heeft vergoed.
2.3 Ten aanzien van de door eiseres verzochte vergoeding van de proceskosten heeft verweerder verwezen naar zijn brief van 20 september 2011.
2.4 In het bestreden besluit heeft verweerder niet gemotiveerd waarom is volstaan met toekenning van € 218,-. In het verweerschrift heeft verweerder aangegeven dat het gedeelte van het bezwaar waaraan tegemoet is gekomen slechts een klein gedeelte van het bezwaar is geweest en dat verweerder de zaak om die reden dan ook als 'licht' kwalificeert.
2.5 Het gewicht van de zaak in de zin van voornoemde bijlage bij het Bpb wordt bepaald door het belang en de ingewikkeldheid. Uit het bezwaarschrift volgt dat eiseres een aanzienlijk geldelijk belang heeft bij haar bezwaar en dat haar gemachtigde ten behoeve van het bezwaar onderzoek heeft gedaan naar nationale en internationale jurisprudentie, alsmede vergelijkbare zaken. Daargelaten dat in het Bpb geen steun kan worden gevonden voor het standpunt van verweerder, dat bij een gedeeltelijke gegrond verklaring van het bezwaar reeds hierom enkel de kwalificatie 'licht' past, is dit standpunt ook ingehaald door het aanvullende besluit, waarin het (volledige) bezwaar alsnog gegrond is verklaard. Daarnaast wijst de rechtbank erop dat het onderhavige geschil, welk betrekking heeft op de vergoeding van leges in het kader van het associatierecht, mede gelet op de complexiteit daarvan niet als 'licht' kan worden gekwalificeerd.
2.6 Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het beroep op dit punt gegrond is. Het bestreden besluit en het aanvullende besluit dienen in zoverre te worden vernietigd. Met het oog op finale geschilbeslechting zal de rechtbank op de voet van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb op navolgende wijze zelf in de zaak voorzien.
2.7 Nu verweerder aan eiseres € 437,- (factor 1) had dienen te vergoeden voor de door haar in bezwaar gemaakte kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en het verschil tussen dat bedrag en de door verweerder aangeboden vergoeding € 219,- bedraagt, dient verweerder dit laatste bedrag alsnog aan eiseres te betalen.
3 De rechtbank ziet voorts aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn overeenkomstig het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 1092,50 (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het indienen van nadere schrifturen, met een waarde per punt van € 437,- en wegingsfactor 1).
III Beslissing
De rechtbank,
recht doende:
1 verklaart het beroep gegrond;
2 vernietigt het bestreden besluit en het aanvullende besluit voor zover daarbij is beslist op het verzoek om vergoeding van de in bezwaar gemaakte kosten;
3 bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit op bezwaar en het aanvullende besluit;
4 veroordeelt verweerder in de proceskosten in beroep tot een bedrag van € 1092,50;
5 bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 150,- vergoedt.
Aldus gedaan door mr. A. van 't Laar, voorzitter, en mr. E.A. Poppe-Gielesen en mr. A. Pahladsingh, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.M.J. Bos, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Uitgesproken in het openbaar op: 27 oktober 2011.
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuurs¬recht¬spraak van de Raad van State. De termijn voor het indienen van een beroepschrift is vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Het beroepschrift dient één of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet worden geadresseerd aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 20019, 2500 EA ’s-Gravenhage. Voor informatie over de wijze van indienen van het hoger beroep kunt u www.raadvanstate.nl raadplegen.
Afschrift verzonden op: