Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 09 / 29339
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 9 juli 2010
[eiser],
geboren op [geboortedatum] van Turkse nationaliteit,
eiser,
gemachtigde: mr. drs. M.L. van Riel, advocaat te Alkmaar,
de minister van Justitie, voorheen de staatssecretaris van Jusititie,
verweerder,
gemachtigde: mr. B.J. Pattiata, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage.
1.1 Eiser heeft op 28 december 2007 een aanvraag ingediend tot afgifte van een EG-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetene als bedoeld in de Richtlijn 2003/109. Voor deze aanvraag heeft eiser € 201,- aan leges aan verweerder betaald. Bij besluit van 22 mei 2008 is de gevraagde verblijfsvergunning aan eiser verleend. Eiser heeft op 3 oktober 2008 een verzoek ingediend tot restitutie van de betaalde leges, minus de kosten voor afgifte van de verblijfskaart, ten bedrage van € 181,-. Verweerder heeft het verzoek bij besluit van 26 november 2008 afgewezen. Bij besluit van 16 juli 2009 heeft verweerder het hiertegen door eiser gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen dit besluit op 13 augustus 2009 beroep ingesteld.
1.2 Eiser heeft bij brief van 24 maart 2010 gesteld dat het in het verzoek om restitutie genoemde bedrag van € 181,- een rekenfout betreft en dat dit bedrag € 171,- moet zijn. Voorts verzoekt eiser de rechtbank zelf in de zaak te voorzien en te bepalen dat verweerder aan eiser een bedrag van € 171,- plus wettelijke rente vanaf datum betaling leges voldoet en verweerder te veroordelen in de proceskosten van bezwaar en beroep.
1.3 Verweerder heeft op 1 juni 2010 en 9 juni 2010 een verweerschrift respectievelijk een aanvullend verweerschrift ingediend.
1.4 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 11 juni 2010. Eiser is in persoon verschenen bijgestaan door gemachtigde voornoemd. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2.1 Verweerder heeft het onderhavige verzoek tot restitutie van de leges afgewezen. De aanvraag van 28 december 2007 is door verweerder in behandeling genomen waarvoor leges zijn geheven op grond van artikel 3.34g, eerste lid, Voorschrift Vreemdelingen. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de voor behandeling van de onderhavige aanvraag vastgestelde verplichting tot betaling van leges ad € 201,- niet in strijd is met de Richtlijn 2003/109/EG van 25 november 2003 (PbEG L16, hierna: de Richtlijn) danwel artikel 13 van het Associatiebesluit van de Associatieraad EEG/Turkije (hierna: Associatiebesluit 1/80).
2.2 Eiser heeft hiertegen in beroep aangevoerd dat de legesheffing in strijd is met de doelstelling van de Richtlijn en dat de legesheffing het nuttig effect van de Richtlijn belemmert. Ter onderbouwing verwijst eiser naar twee artikelen van mr. C.A. Groenendijk en mr. J.C. de Heer, gepubliceerd in Migrantenrecht 2006/9 respectievelijk Migrantenrecht 2007/7. Voor zover verweerder zich op het standpunt stelt dat alleen de behandelkosten in rekening worden gebracht voert eiser aan dat verweerder niet de bevoegdheid heeft de behandelkosten in rekening te brengen bij degene die een aanspraak op het Gemeenschapsrecht heeft. Het doel van de Richtlijn is om de positie van langdurig ingezetene zoveel mogelijk gelijk te maken aan die van Unieburgers. Daarom is € 30,- op grond van de Richtlijn geoorloofd.
2.3 Bij brief van 24 maart 2010 heeft eiser aanvullend aangevoerd dat de hoogte van de leges een beperking een beperking vormen in de zin van artikel 13 van het Associatiebesluit 1/80. Hij heeft daartoe verwezen naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 17 september 2009 (zaak C-242/06, Sahin).
2.4 De rechtbank stelt vast dat verweerder in het verweerschrift en in het aanvullend verweerschrift niet is ingegaan op deze bezwaargrond, maar in het aanvullend verweerschrift het gewijzigde standpunt inneemt dat eiser het verzoek om restitutie had moeten indienen in de procedure van de vergunningverlening aangezien de legesbetaling onderdeel uitmaakt van die aanvraag. Eiser had ten tijde van het restitutieverzoek op 3 oktober 2008 geen (aanvraag)procedure meer lopen bij de IND dan wel kon geen rechtsmiddelen meer aanwenden tegen de beslissing van de IND. Omdat de legesheffing onderdeel is van de beslissing op de aanvraag en die beslissing onherroepelijk was, is dit onderwerp van het besluit in rechte vast komen te staan en komt eiser daarom niet in aanmerking voor restitutie van leges. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft verweerder ter zitting verwezen naar het door verweerder gevoerde beleid, neergelegd in B1/9.6.4 Vreemdelingencirculaire (hierna: Vc).
2.5 De rechtbank stelt vast dat niet meer in geschil is dat verweerder het legesbedrag van € 171,- ten onrechte aan eiser in rekening heeft gebracht omdat op grond van jurisprudentie inmiddels vaststaat dat het door verweerder gehanteerde legesbedrag van € 201,- in gevallen als het onderhavige in strijd is met de Richtlijn en het Associatiebesluit 1/80. De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of verweerder had dienen over te gaan tot restitutie van de teveel betaalde leges.
2.6 Met betrekking tot het standpunt van verweerder dat restitutie van leges alleen plaats kan hebben in de lopende procedure waar de legesheffing betrekking op heeft, overweegt de rechtbank als volgt.
2.7 De rechtbank leest in het in B1/9.6.4. Vc vastgelegde beleid niet dat restitutie van leges is beperkt in de zin als verweerder thans betoogt. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 29 april 2009 (LJN:BI4040) overwogen dat bezwaren tegen de legesheffing naar voren kunnen worden gebracht in het kader van het besluit op de aanvraag tot het verlenen van de gevraagde verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd dan wel in het kader van een verzoek om restitutie. De rechtbank leidt uit deze uitspraak af dat de keuze in deze aan eiser is. Nu eiser ervoor heeft gekozen om zijn bezwaar tegen de hoogte van de leges in het kader van een verzoek om restitutie naar voren te brengen, heeft verweerder zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser het verzoek om restitutie in had moeten dienen in de lopende procedure van de vergunningverlening. Nu verweerder in het bestreden besluit het legesbedrag van € 201,- heeft gehandhaafd en eisers verzoek tot restitutie van een deel van de betaalde leges heeft afgewezen, dient het bestreden besluit reeds hierom te worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
2.8 Het beroep is gegrond. Nu verweerder met inachtneming van deze uitspraak slechts over kan gaan tot vergoeding van de teveel betaalde leges, vermeerderd met de wettelijke rente te rekenen vanaf 28 december 2007, ziet de rechtbank aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, Awb zelf in de zaak te voorzien op hierna te melden wijze.
2.9 Eiser heeft zowel in bezwaar als in beroep om vergoeding van de kosten gevraagd die hij in verband met de behandeling van het bezwaar heeft moeten maken. In artikel 7:15, tweede lid, Awb is bepaald dat de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend worden vergoed op verzoek van belanghebbende en voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Gelet op hetgeen in rechtsoverweging 2.7 is overwogen, is het primaire besluit inhoudelijke onjuist nu daarin niet is bepaald dat het teveel betaalde bedrag aan leges wordt terugbetaald aan eiser. Het primaire besluit is daarmee onrechtmatig, welke onrechtmatigheid aan verweerder is te wijten. Verweerder had het primaire besluit moeten herroepen en verweerder heeft het verzoek om proceskostenvergoeding ten onrechte afgewezen. Dit deel van het besluit komt wegens strijd met artikel 7:15, tweede lid, Awb eveneens voor vernietiging in aanmerking.
2.10 De rechtbank zal, nu zij zelf in de zaak voorziet, het primaire besluit herroepen en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75 Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank en in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, zulks met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht De kosten van verleende rechtsbijstand zijn op grond van het bepaalde in dit Besluit vastgesteld op € 966,-- (1 punt voor het bezwaarschrift, 1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).
2.11 De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:74, eerste lid, Awb, verweerder aanwijzen als de rechtspersoon die het betaalde griffierecht vergoed.
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit en herroept het primaire besluit;
3.3 bepaalt dat verweerder aan eiser dient te vergoeden het door hem teveel betaalde legesbedrag vastgesteld op € 171,-, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 december 2007 tot aan de dag van gehele voldoening;
3.4 bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 966,- te betalen aan eiser in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep;
3.5 draagt verweerder op € 150,- te betalen aan eiser als vergoeding voor het betaalde griffierecht.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F. Miedema, rechter, in tegenwoordigheid van M.J.E. de Jong, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2010.
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.