ECLI:NL:RBSGR:2011:BT8737

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
18 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/31610 en 11/31611
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van schadevergoeding wegens onterecht opgelegde vrijheidsbeperkende maatregel in vreemdelingenzaak

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank 's-Gravenhage op 18 oktober 2011, hebben eisers, een Iraaks gezin bestaande uit een man, vrouw en hun twee minderjarige kinderen, beroep ingesteld tegen besluiten van de minister voor Immigratie en Asiel. De besluiten, genomen op 14 september 2011, hielden in dat aan eisers de verplichting werd opgelegd om met ingang van 20 september 2011 in een bepaalde gemeente te verblijven, op basis van artikel 56 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van beperking van de bewegingsvrijheid van eisers vanaf het begin onrechtmatig was. Dit leidde tot de conclusie dat de bestreden besluiten vernietigd moesten worden.

Eisers verzochten tevens om schadevergoeding voor de periode waarin zij ten onrechte in hun bewegingsvrijheid waren beperkt. De rechtbank oordeelde dat, hoewel de minister de maatregel op 10 oktober 2011 had opgeheven, dit niet betekende dat eisers geen schade hadden geleden. De rechtbank stelde vast dat de eisers gedurende 20 dagen in hun bewegingsvrijheid waren beperkt, wat leidde tot immateriële schade. De rechtbank bepaalde dat eisers recht hadden op een schadevergoeding van € 2.800,00, berekend op € 35,00 per dag.

Daarnaast werd de minister veroordeeld in de proceskosten van eisers, vastgesteld op € 437,00. De rechtbank oordeelde dat de minister, op basis van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), deze kosten diende te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door rechter W.C.E. Winfield, met W.G.M. de Boer als griffier. De rechtbank benadrukte dat tegen deze uitspraak geen hoger beroep openstaat, conform artikel 84 van de Vw 2000.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 11/31610 en AWB 11/31611
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 oktober 2011
inzake
[man], geboren op [datum] 1983 (man),
en [vrouw], geboren op [datum] 1989 (vrouw),
alsmede hun 2 minderjarige kinderen
allen van Iraakse nationaliteit,
eisers,
gemachtigde mr. E.I. Robert,
tegen
de minister voor Immigratie en Asiel,
te Den Haag,
verweerder,
gemachtigde mr. R.P.G. van Bel.
Procesverloop
Bij besluiten van 14 september 2011 heeft verweerder met toepassing van artikel 56 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) aan eisers de verplichting opgelegd met ingang van 20 september 2011 te verblijven in de gemeente [gemeente].
Eisers hebben tegen deze besluiten beroep ingesteld. Daarbij is verzocht om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder is op 10 oktober 2011 overgegaan tot opheffing van de maatregel. Naar aanleiding van deze opheffing heeft de gemachtigde van eisers de rechtbank laten weten de beroepen te willen voortzetten met het oog op schadevergoeding.
De beroepen zijn behandeld op de zitting van 11 oktober 2011, waar eisers noch hun gemachtigde zijn verschenen. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Overwegingen
1. De rechtbank beoordeelt of de toepassing van de maatregel ex artikel 56 van de Vw 2000 in overeenstemming is met de wet en bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid gerechtvaardigd is.
2. Ingevolge artikel 56, eerste lid, van de Vw 2000 kan door verweerder, indien het belang van de openbare orde of de nationale veiligheid zulks vordert, de vrijheid van beweging worden beperkt van de vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft dan wel rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, met uitzondering van de onderdelen b, d en e, van de Vw 2000.
3. Ingevolge artikel 5.1 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) kan de maatregel van beperking van vrijheid van beweging, bedoeld in artikel 56, eerste lid, van de Vw 2000, bestaan uit:
a. een verplichting zich bij verblijf in Nederland in een bepaald gedeelte van Nederland te bevinden, of
b. een verplichting zich te houden aan een verbod om zich in een bepaald gedeelte of bepaalde gedeelten van Nederland te bevinden.
4. Verweerder is op 10 oktober 2011 overgegaan tot opheffing van de aan eisers opgelegde maatregel.
5. Tussen partijen is niet in geschil dat de oplegging van de maatregel ex artikel 56 van de Vw 2000 van aanvang af onrechtmatig is geweest. Het beroep is derhalve gegrond zodat de bestreden besluiten dienen te worden vernietigd. Verweerder heeft ter zitting evenwel aangevoerd dat er geen aanleiding is voor toewijzing van het verzoek om schadevergoeding, aangezien geen sprake is geweest van vrijheidsontneming. Eisers zijn slechts in hun bewegingsvrijheid beperkt. Niet aannemelijk is dat zij dientengevolge schade hebben geleden, aldus verweerder.
6. De rechtbank gaat ervan uit dat een maatregel, houdende de beperking van de bewegingsvrijheid, evenals een vrijheidsontnemende maatregel, immateriële schade tot gevolg heeft bij degene die de maatregel dient te ondergaan. Die schade zal bij een vrijheidsbeperkende maatregel wel geringer zijn dan bij een vrijheidsontnemende maatregel. Hiervan uitgaande acht de rechtbank acht de aannemelijk dat eisers ten gevolge van de ten onrechte opgelegde maatregel immateriële schade hebben geleden van € 35,00 per dag dat zij die maatregel hebben ondergaan. De rechtbank sluit daarbij aan bij haar uitspraak van 19 december 2006, LJN: AZ5789. De rechtbank stelt vast dat aan eisers ten onrechte gedurende 20 dagen in hun bewegingsvrijheid zijn beperkt, zodat aanleiding bestaat om verweerder met toepassing van artikel 8:73, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te veroordelen tot vergoeding aan eisers van een totaal bedrag aan schade van € 2.800,00.
7. Voorts acht de rechtbank termen aanwezig verweerder onder toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal € 437,00 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:
• 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) beroepschrift;
• waarde per punt € 437,00;
• wegingsfactor 1.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de besluiten van 14 september 2011;
- wijst het verzoek om schadevergoeding toe, ten laste van verweerder, ten bedrage van € 2.800,00;
- veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten, vastgesteld op € 437,00;
- bepaalt dat het bedrag van de proceskosten moet worden voldaan aan de griffier.
Aldus gedaan door mr. W.C.E. Winfield als rechter in tegenwoordigheid van W.G.M. de Boer als griffier en in het openbaar uitgesproken op 18 oktober 2011.
Voornoemd lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding ten bedrage van € 2.800,00 (TWEEDUIZEND ACHTHONDERD EURO).
Aldus gedaan op 18 oktober 2011 door mr. W.C.E. Winfield.
<HR>
<i>Ingevolge artikel 84, aanhef en onder a, van de Vw 2000 staat tegen deze uitspraak geen hoger beroep open.</i>
Afschriften verzonden: