ECLI:NL:RBSGR:2011:BS8944

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
29 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/24805
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van artikel 62, derde lid, Vw 2000 in relatie tot risico op onderduiken bij vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage op 29 augustus 2011, met zaaknummer AWB 11/24805, werd een verzoek om een voorlopige voorziening behandeld. Verzoeker, een Indiase burger, had bezwaar gemaakt tegen een terugkeerbesluit van de minister voor Immigratie en Asiel, dat hem opdroeg Nederland onmiddellijk te verlaten. De voorzieningenrechter oordeelde dat de minister terecht had aangenomen dat verzoeker een risico op onderduiken vormde, omdat hij onmiddellijk voorafgaand aan zijn binnenkomst in Nederland geen rechtmatig verblijf had gehad. Dit werd in overeenstemming gebracht met artikel 62, derde lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000, dat bepaalt dat vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf Nederland onmiddellijk moeten verlaten. De voorzieningenrechter verklaarde zich onbevoegd om kennis te nemen van het verzoek tot teruggave van het paspoort van verzoeker, omdat dit niet samenhing met het terugkeerbesluit. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, omdat verzoeker inmiddels Nederland had verlaten en in België verbleef. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen redenen waren om te twijfelen aan de rechtmatigheid van het terugkeerbesluit, en dat de minister op basis van de feiten en omstandigheden het besluit had kunnen nemen. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor vreemdelingen om rechtmatig verblijf aan te tonen en de gevolgen van illegaal verblijf in Nederland.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 11/24805
Uitspraak van de voorzieningenrechter van 29 augustus 2011
inzake
[verzoeker],
geboren op [datum] 1975,
nationaliteit Burger van India,
verzoeker,
gemachtigde mr. M.C. de Jong,
tegen
de minister voor Immigratie en Asiel,
verweerder,
gemachtigde mr. S.F.E. Verdonck
Procesverloop
Bij terugkeerbesluit van 28 juli 2011 heeft verweerder verzoeker meegedeeld dat hij Nederland onmiddellijk moet verlaten.
Tegen dit besluit heeft verzoeker op 31 juli 2011 bezwaar gemaakt.
Tevens heeft verzoeker de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt schorsende werking te verlenen aan het terugkeerbesluit, althans te bepalen dat verweerder een redelijke termijn dient op te leggen, langer dan 24 uur tot het vertrek van verzoeker en voorts verweerder op te dragen binnen drie dagen na betekening van deze uitspraak het nationaal paspoort van verzoeker aan hem te retourneren, op straffe van verbeurte van een dwangsom.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 25 augustus 2011, waar verzoeker en verweerder bij gemachtigde zijn verschenen.
Overwegingen
1. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
2. Verzoeker heeft de Indiase nationaliteit.
3. Verzoeker stelt een duurzame relatie te hebben met [A], van Nederlandse nationaliteit (hierna: [A]). Volgens verzoeker hebben zij samen een minderjarig kind, eveneens van Nederlandse nationaliteit.
4. Verzoeker is op een voor verweerder onbekende datum Nederland binnengekomen. Verzoeker heeft zich bij binnenkomst in Nederland niet gemeld bij de Nederlandse autoriteiten.
5. Op 21 juni 2011 is verzoeker in Rotterdam staande gehouden op grond van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000). Vervolgens is verzoeker op 21 september 2011 in vreemdelingenbewaring gesteld. Bij uitspraak van 11 juli 2011 heeft de rechtbank het beroep van verzoeker tegen de aan hem opgelegde maatregel van bewaring ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak heeft verzoeker hoger beroep ingesteld. Bij uitspraak van 5 augustus 2011 heeft de rechtbank het beroep tegen de voortduring van de aan hem opgelegde maatregel gegrond verklaard en de opheffing van de maatregel met ingang van 5 augustus 2011 bevolen.
6. Op 28 juni 2011 heeft verweerder de Belgische autoriteiten verzocht om verzoeker terug te nemen op grond van de Benelux-overeenkomst. Bij brief van 12 juli 2011 hebben de Belgische autoriteiten de overname geweigerd. In deze brief is tevens bericht dat de laatst gekende aanwezigheid van verzoeker in België 26 februari 2010 is en dat [A] niet meer in België woont sedert 30 juni 2011. Op 28 juli 2011 hebben de Belgische autoriteiten wederom bericht verzoeker niet te willen overnemen.
7. Met verzoeker zijn op 20 juli 2011 en op 28 juli 2011 vertrekgesprekken gevoerd. Blijkens de van die gesprekken opgemaakte verslagen is aan verzoeker meegedeeld dat – kort gezegd – de Belgische autoriteiten hem niet willen overnemen en heeft verzoeker – kort gezegd – verklaard dat hij niet terug wil naar India, dat hij rechtstreeks naar België wil en daarvoor een treinkaartje heeft.
8. Verweerder heeft vervolgens het terugkeerbesluit genomen. Hierbij is verzoeker meegedeeld dat hij Nederland onmiddellijk moet verlaten. Aan dit terugkeerbesluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat verzoeker niet of niet langer rechtmatig verblijf heeft in Nederland en Nederland uit eigen beweging moet verlaten (zoals bepaald in artikel 61, eerste lid van de Vw 2000), dat verzoeker zich niet heeft gehouden aan de vertrektermijn zoals bepaald in artikel 62, derde lid, van de Vw 2000 en hij zich voortgezet aan het toezicht heeft onttrokken en dat de openbare orde het onmiddellijke vertrek eist. Voorts heeft verweerder aan het terugkeerbesluit ten grondslag gelegd de gronden van de aan de verzoeker opgelegde inbewaringstelling en de verklaring van verzoeker.
9. Vervolgens is voor verzoeker een vlucht geboekt naar India. De uitzetting zou op 5 september 2011 plaatsvinden.
10. Verweerder heeft het paspoort van verzoeker ingenomen. Op 9 of 10 augustus 2011 heeft (de gemachtigde van) verzoeker verweerder telefonisch verzocht om teruggave van het paspoort. Het paspoort is nog niet teruggegeven.
11. Nadat de maatregel van bewaring is opgeheven, heeft verzoeker Nederland verlaten en is hij naar België gegaan.
12. Op 9 augustus 2011 heeft verweerder de voor verzoeker geboekte vlucht naar India geannuleerd.
13. Verzoeker stelt op 18 augustus 2011 samen met [A] in België naar het immigratieloket te zijn gegaan om zijn verblijfspositie in België te regelen. Aldaar hebben zij volgens verzoeker te horen gekregen dat daarvoor het originele paspoort van verzoeker noodzakelijk is.
14. Het regelgevend kader luidt als volgt.
15. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (hierna: Terugkeerrichtlijn), is deze richtlijn van toepassing op illegaal op het grondgebied van een lidstaat verblijvende onderdanen van derde landen.
16. Ingevolge artikel 3, vierde lid, van de Terugkeerrichtlijn wordt onder “terugkeerbesluit” verstaan de administratieve of rechterlijke beslissing of handeling waarbij wordt vastgesteld dat het verblijf van een onderdaan van een derde land illegaal is of dit illegaal wordt verklaard en een terugkeerverplichting wordt opgelegd of vastgesteld.
17. Ingevolge artikel 3, zevende lid, van de Terugkeerrichtlijn wordt onder “risico op onderduiken” verstaan: het in een bepaald geval bestaan van redenen, gebaseerd op objectieve, in wetgeving vastgelegde criteria, om aan te nemen dat een onderdaan van een derde land jegens wie een terugkeerprocedure loopt, zich zal onttrekken aan het toezicht.
18. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn wordt in een terugkeerbesluit een passende termijn voor vrijwillig vertrek van zeven tot dertig dagen vastgesteld, onverminderd de in de leden 2 en 4 bedoeld uitzonderingen.
19. Ingevolge artikel 7, vierde lid, van de Terugkeerrichtlijn kunnen de lidstaten afzien van het toekennen van een termijn voor vrijwillig vertrek, of een termijn toekennen die korter is dan zeven dagen, indien er een risico op onderduiken bestaat, of een aanvraag voor een verblijfsvergunning als kennelijk ongegrond dan wel frauduleus is afgewezen, dan wel indien de betrokkene een gevaar vormt voor de openbare orde, de openbare veiligheid of de nationale veiligheid.
20. Ingevolge artikel 62, eerste lid, van de Vw 2000 dient de vreemdeling, nadat het rechtmatig verblijf van hem is geëindigd, Nederland uit eigen beweging binnen vier weken te verlaten.
21. Ingevolge artikel 62, derde lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000, dient, in afwijking van het eerste lid, de vreemdeling die onmiddellijk voorafgaand aan zijn binnenkomst in Nederland geen rechtmatig verblijf heeft gehad, Nederland onmiddellijk te verlaten.
22. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
23. Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank op geen enkele wijze in een eventuele bodemprocedure.
24. Voor zover het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ertoe strekt dat aan verzoeker het paspoort moet worden teruggegeven, is de voorzieningenrechter van oordeel dat de in artikel 8:81 eerste lid, van de Awb vereiste samenhang met het tussen partijen bestaande bodemgeschil ontbreekt. Verzoeker heeft uitsluitend bezwaar gemaakt tegen het terugkeerbesluit. Het terugkeerbesluit heeft geen betrekking op de inname van het paspoort. De gevraagde voorziening gaat dan ook in zoverre de grenzen van onderhavig beoordelingskader – dat door de omvang van het terugkeerbesluit is bepaald – te buiten.
25. De voorzieningenrechter is in zoverre onbevoegd om van het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening kennis te nemen.
26. Voor zover het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ertoe strekt het terugkeerbesluit te schorsen, is de voorzieningenrechter van oordeel dat geen onverwijlde spoed vereist dat thans een voorlopige voorziening wordt getroffen. Immers, de voor verzoeker geplande vlucht op 5 september 2011 is geannuleerd, verzoeker heeft Nederland verlaten en verblijft momenteel in België.
27. Onder deze omstandigheden kunnen niettemin toch termen aanwezig zijn een voorlopige voorziening te treffen indien – ook zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht – zeer ernstig dient te worden betwijfeld of het door verweerder ingenomen standpunt juist is en, indien het terugkeerbesluit in bezwaar wordt gehandhaafd, dit besluit in de bodemprocedure in stand zal blijven. Een dergelijke situatie doet zich naar het oordeel van de voorzieningenrechter, gezien hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd, niet voor.
28. Verzoeker is geen familielid in de zin van artikel 2, tweede lid, van de Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van de Richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG (hierna: Richtlijn). Voor zover verzoeker stelt een duurzame relatie te hebben met [A] moet worden geoordeeld dat artikel 3, tweede lid, aanhef en onder b, van de Richtlijn de lidstaten slechts voorschrijft, overeenkomstig hun nationaal recht, de binnenkomst en het verblijf van de partner met wie de burger van de Unie een duurzaam bewezen relatie heeft te vergemakkelijken. Aan die bepaling wordt in de Richtlijn echter geen nadere invulling gegeven, zodat verzoeker niet rechtstreeks rechtmatig verblijf aan de Richtlijn kan ontlenen, maar daarvoor is aangewezen op het nationale recht van de desbetreffende lidstaat (zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 17 september 2008, www.rechtspraak.nl, LJN: BF3060).
29. Verzoeker betoogt rechtmatig verblijf in België te hebben. Dit betoog heeft verzoeker niet voldoende onderbouwd, terwijl de weigering van de Belgische autoriteiten verzoeker over te nemen er veeleer op wijst dat verzoeker juist geen rechtmatig verblijf heeft in België. Daar komt bij dat, nu het gaat om door verzoeker gestelde verblijfsaanspraken in België, hij zich ter effectuering daarvan ook tot de Belgische autoriteiten dient te wenden.
30. Evenmin heeft verzoeker naar voorlopig oordeel rechtmatig verblijf in Nederland op grond van artikel 8.11, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: Vb 2000), gelezen in samenhang met artikel 8.7, vierde lid, van het Vb 2000. Op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting acht de voorzieningenrechter de door verzoeker gestelde duurzame relatie met [A] niet deugdelijk bewezen.
31. Hieruit volgt dat verzoeker ten tijde van het nemen van het terugkeerbesluit illegaal in Nederland verbleef en de Terugkeerrichtlijn op verzoeker van toepassing is.
32. Onder verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 28 april 2011 (www.rechtspraak.nl, LJN: BQ6657) stelt verzoeker zich op het standpunt dat het niet gunnen van een vertrektermijn bij het terugkeerbesluit in strijd is met artikel 7, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn. Verweerder stelt zich op het standpunt dat aan verzoeker terecht een vertrektermijn is onthouden, omdat er een risico bestaat dat verzoeker onderduikt. Volgens verweerder zijn in artikel 62, derde lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 de in artikel 3, zevende lid, van de Terugkeerrichtlijn bedoelde criteria neergelegd op grond waarvan wordt aangenomen dat een onderdaan van een derde land jegens wie een terugkeerprocedure loopt zich zal onttrekken aan het toezicht. Dienaangaande overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
33. Naar voorlopig oordeel kan artikel 62, derde lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 – voor zover nodig – richtlijnconform worden uitgelegd in die zin dat, zolang niet aan artikel 3, zevende lid, van de Terugkeerrichtlijn is voldaan, verweerder ten aanzien van een vreemdeling jegens wie een terugkeerbesluit is genomen een risico op onderduiken kan aannemen en dus kan afzien van het toekennen van een termijn voor vrijwillig vertrek, in de situatie dat die vreemdeling onmiddellijk voorafgaand aan zijn binnenkomst in Nederland geen rechtmatig verblijf heeft gehad en verweerder in het concrete geval motiveert waarom die vreemdeling zich zal onttrekken aan het toezicht. De in artikel 62, derde lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 beschreven situatie dat een vreemdeling onmiddellijk voorafgaand aan zijn binnenkomst in Nederland geen rechtmatig verblijf heeft gehad, moet worden onderscheiden van de situatie waarin een vreemdeling op legale wijze Nederland is binnengekomen en rechtmatig verblijf heeft gehad, maar aan de rechtmatigheid van dat verblijf een einde is gekomen. Anders dan verzoeker heeft betoogd gaat het dus niet om het enkele feit dat een vreemdeling onrechtmatig in Nederland verblijft, een situatie die de Terugkeerrichtlijn veronderstelt, maar is vooral van belang dat de vreemdeling, zoals nader toegelicht in paragraaf A4/3.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000, nooit rechtmatig verblijf heeft gehad en zich dus illegaal toegang tot Nederland heeft verschaft.
34. In aanmerking genomen dat verzoeker nooit rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad (en zich dus illegaal toegang tot Nederland heeft verschaft) en verzoeker, zoals blijkt uit de op 20 juli 2011 en 28 juli 2011 met hem gevoerde vertrekgesprekken, heeft verklaard dat hij niet terug wil naar India, dat hij rechtstreeks naar België wil en daarvoor een treinkaartje heeft, heeft verweerder kunnen aannemen dat er een risico bestaat dat verzoeker zal onderduiken. Overigens is verzoeker na zijn vrijlating uit vreemdelingenbewaring ook ondergedoken door naar België te gaan en heeft zich aldus aan het Nederlandse toezicht onttrokken. Dat, zoals verzoeker heeft aangevoerd, uit het terugkeerbesluit zelf onvoldoende blijkt op grond van welke verklaring van verzoeker verweerder heeft besloten af te zien van het toekennen van een vertrektermijn en in zoverre sprake is van een motiveringsgebrek, is geen reden de gevraagde voorlopige voorziening te treffen. Een dergelijk gebrek kan bij het nemen van een besluit op bezwaar worden hersteld.
35. Uit het voorgaande vloeit voort dat verweerder het terugkeerbesluit terecht heeft opgelegd en meer in het bijzonder heeft kunnen afzien van het toekennen van een termijn voor vrijwillig vertrek.
36. Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening zal voor het overige dus worden afgewezen.
37. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of om te bepalen dat aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht moet worden vergoed.
38. Beslist wordt als volgt.
Beslissing
De voorzieningenrechter,
- verklaart zich onbevoegd kennis te nemen van het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening voor zover het verzoek betrekking heeft op teruggave van het ingenomen paspoort van verzoeker;
- wijst het verzoek voor het overige af.
Aldus gedaan door mr. A. Venekamp als voorzieningenrechter in tegenwoordigheid van mr. C.G.M. Otag-Kosman als griffier en in het openbaar uitgesproken op 29 augustus 2011.
De griffier is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
<HR>
<i>Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.</i>
Afschriften verzonden: