ECLI:NL:RBSGR:2011:BR4408

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
8 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
2011/33 HA RK 11-398
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot wraking van kantonrechter in civiele procedure

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank 's-Gravenhage op 8 augustus 2011 een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoek werd ingediend door de gemachtigde van de verzoekster, H.A.M. Over de Vest, naar aanleiding van een zitting op 6 juli 2011, waar de kantonrechter mr. [X.] de inleidende dagvaarding als niet voldaan aan de substantiëringsplicht had beoordeeld. De verzoekster was van mening dat de kantonrechter niet meer onpartijdig kon oordelen, omdat hij haar had gewezen op de tekortkomingen in de dagvaarding en daarbij een aantal opmerkingen had gemaakt die de deurwaarder als hooghartig en respectloos ervoer.

De wrakingskamer heeft in haar beoordeling vastgesteld dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit vermoeden ondermijnen. De door de verzoekster aangevoerde feiten en omstandigheden gaven volgens de wrakingskamer geen aanleiding om te vrezen dat het de kantonrechter aan onpartijdigheid ontbrak. Het oordeel van de kantonrechter over de dagvaarding werd als een juridisch oordeel beschouwd, waartegen geen wrakingsverzoek kan worden ingediend. De wrakingskamer concludeerde dat de verzoekster niet voldoende bewijs had geleverd voor haar stelling dat de kantonrechter partijdig was.

De beslissing om het verzoek tot wraking af te wijzen werd openbaar uitgesproken, en de procesgang in de hoofdzaak werd voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek. De beslissing werd aan alle betrokken partijen, inclusief de kantonrechter, toegezonden.

Uitspraak

beslissing
WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2011/33
rekestnummer: HA RK 11-398
rolnummer: 1064631 CV EXPL 11-4850
datum beschikking: 8 augustus 2011
BESLISSING
op het mondelinge verzoek tot wraking ingevolge artikel 37 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, in de zaak van:
[verzoekster]
gemachtigde dhr. H.A.M. Over de Vest, gerechtsdeurwaarder te Zoetermeer,
tegen:
[gedaagde],
als gedaagde partij,
strekkende tot wraking van:
Mr. [X.] ,
kantonrechter in de rechtbank 's-Gravenhage, locatie Delft,
(verder te noemen: mr. [X.] ).
1. De voorgeschiedenis en het procesverloop.
1.1. Verzoekster heeft bij exploot van 21 april 2011 [gedaagde] gedagvaard om op 12 mei 2011 te verschijnen ter terechtzitting van de rechtbank 's-Gravenhage, sector kanton, locatie Delft. Op 12 mei 2011 heeft [gedaagde] een conclusie van antwoord ingediend. De comparitie van partijen is vervolgens bepaald op 6 juli 2011.
1.2. Tijdens de comparitiezitting van 6 juli 2011 heeft de gemachtigde van verzoekster de kantonrechter mr. [X.] gewraakt. De behandeling is geschorst en de zaak is in handen gesteld van de wrakingskamer.
2. De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek.
2.1. Op 25 juli 2011 is ter openbare terechtzitting van deze wrakingskamer het wrakingsverzoek behandeld. Verschenen zijn de gemachtigde van verzoekster, dhr. H.A.M. Over de Vest (verder te noemen: de deurwaarder), mr. [X.] en [gedaagde] . Het wrakingsverzoek is door de deurwaarder aan de hand van een door hem overgelegde notitie toegelicht. Mr. [X.] heeft zijn standpunt met betrekking tot het wrakingsverzoek ter zitting mondeling kenbaar gemaakt.
3. Het standpunt van verzoekster.
3.1. De deurwaarder voert aan dat hij mr. [X.] tijdens de comparitie van partijen heeft gewraakt nadat hij er door mr. [X.] op werd gewezen dat de inleidende dagvaarding niet voldoet aan de wettelijke vereisten omdat niet is voldaan aan de substantiëringsplicht. Bovendien zou volgens mr. [X.] zijn verzuimd een aantal stukken bij dagvaarding in het geding te brengen. Op de vraag van de deurwaarder waar in de wet staat dat ten aanzien van het verweer van een gedaagde niet naar een productie mag worden verwezen, antwoordde mr. [X.] dat dit het beleid is van het kanton Delft en dat dit beleid bij de deurwaarder - met vestigingplaats binnen de sector kanton, lokatie Delft - bekend moet zijn. Mede gelet op de wijze waarop mr. [X.] de deurwaarder toesprak is de deurwaarder van mening dat mr. [X.] niet meer als onafhankelijk en onpartijdig kan worden aangemerkt.
4. Het standpunt van mr. [X.].
4.1. Mr. [X.] heeft aangevoerd dat tijdens de comparitie van partijen een verschil van mening is ontstaan over de inhoud van de dagvaarding. Hij is van oordeel dat de dagvaarding niet voldoet aan de substantiëringsplicht, omdat in de dagvaarding niet kan worden volstaan met een enkele verwijzing naar een brief van verzoekster waarin het verweer van de gedaagde wordt weerlegd. Dit gebrek levert echter, gelet op artikel 120 lid 4 Rv geen nietigheid op. Hij heeft de deurwaarder hier op een normale manier op gewezen en daarbij tevens aangegeven dat het kanton Delft op dit punt beleid hanteert dat regelmatig met de deurwaarders wordt besproken. Voorts heeft hij de deurwaarder er op gewezen dat niet alle relevante stukken, met name het e-mailcontact tussen partijen, in het geding zijn gebracht. Eén en ander levert geen partijdigheid op, aldus mr. [X.].
5. De beoordeling.
5.1. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art. 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
5.2. Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing in de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijk apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.
5.3. De door verzoeker aangevoerde feiten en omstandigheden zoals hiervoor onder 3. weergegeven geven geen grond te vrezen dat het deze kantonrechter aan onpartijdigheid ontbreekt noch is ten aanzien van hem de schijn van partijdigheid gewekt. Het oordeel van mr. [X.] dat de inleidende dagvaarding niet voldoet aan de substantiëringsplicht is een juridisch oordeel waartegen niet met een verzoek tot wraking kan worden opgekomen. Dat de deurwaarder de wijze waarop hij door mr. [X.] is toegesproken als hooghartig en respectloos heeft ervaren valt te betreuren, maar levert geen grond op om tot de conclusie te komen dat mr. [X.] niet meer als onafhankelijk en onpartijdig kan worden aangemerkt.
5.4. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het verzoek dient te worden afgewezen.
6. De beslissing.
De wrakingskamer:
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- beveelt dat een afschrift van deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
• verzoekster p/a haar gemachtigde deurwaarder H.A.M. Over de Vest;
• gedaagde in de hoofdzaak, [gedaagde] ;
• kantonrechter mr. [X.]
Deze beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 augustus 2011 door mrs. L. Alwin, G.P. van Ham en J.G.J. Brink, rechters, in tegenwoordigheid van J. Kriense Lokker als griffier.