ECLI:NL:RBSGR:2011:BR4062

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
27 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/9176 WABOM
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving van voorschriften uit het Besluit glastuinbouw en de afweging van belangen bij handhaving

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage geoordeeld over de handhaving van voorschriften uit het Besluit glastuinbouw. Eiser, een glastuinbouwbedrijf, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van Burgemeester en Wethouders van Westland, dat hem een last onder dwangsom had opgelegd wegens overtreding van voorschrift 1.5.5 van het Besluit glastuinbouw. Dit voorschrift betreft de verplichting om tijdens de nanacht een lichtscherm te gebruiken om lichtuitstraling te reduceren. Eiser stelde dat hij door de handhaving van deze voorschriften onevenredig werd benadeeld, omdat dit zou leiden tot een afname van de kwaliteit en kwantiteit van zijn rozenproductie.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen concreet zicht op legalisatie was, zoals eiser had betoogd. Eiser had gehoopt op een wijziging van het Besluit glastuinbouw in zijn voordeel, maar de rechtbank oordeelde dat er geen concrete aanwijzingen waren dat dit zou gebeuren. De rechtbank benadrukte dat handhaving van de regels in het algemeen belang is en dat bestuursorganen in principe verplicht zijn om handhavend op te treden bij overtredingen, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die dit rechtvaardigen.

Eiser voerde ook aan dat de handhaving in strijd was met het gelijkheidsbeginsel, omdat alleen de gemeente Westland deze voorschriften handhaafde. De rechtbank verwierp dit argument, omdat elke gemeente zijn eigen handhavingsbeleid mag voeren. Daarnaast werd de stelling van eiser dat de dwangsom per keer onterecht was, ook verworpen. De rechtbank oordeelde dat de uitleg van verweerder over de dwangsom niet onbegrijpelijk was.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser ongegrond en oordeelde dat de keuze van verweerder om een last onder dwangsom op te leggen niet onredelijk was. De rechtbank concludeerde dat de belangen van handhaving zwaarder wogen dan de belangen van eiser, en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Afdeling 1, meervoudige kamer
Reg.nr.: AWB 10/9176 WABOM
UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
In het geding tussen
[A] h.o.d.n. [B], wonende te [plaats], eiser, gemachtigde mr.drs. B.J.P.M. Zwinkels
en
het college van Burgemeester en Wethouders van Westland, verweerder.
I PROCESVERLOOP
Bij besluit van 27 mei 2010 heeft verweerder eiser een last onder dwangsom opgelegd wegens overtreding van voorschrift 1.5.5, aanhef en onder b, van bijlage 2, van het Besluit glastuinbouw.
Bij besluit van 9 november 2010, verzonden op gelijke datum, heeft verweerder, overeenkomstig het advies van de commissie voor bezwaarschriften van 3 oktober 2010, het hiertegen door eiser gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 26 november 2010, ingekomen bij de Raad van State op 30 november 2010, beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 14 december 2010 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) zich onbevoegd verklaard om van het beroep kennis te nemen en het beroepschrift ter behandeling doorgezonden aan deze rechtbank.
De gronden zijn daarna aangevuld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft nadere stukken overgelegd.
Het beroep is op 24 mei 2011 ter zitting behandeld.
Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en G. Meis, werkzaam bij LTO Noord Glaskracht.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door T.J.E. Lodders en door W.M. van der Vlis, milieuinspecteur.
II OVERWEGINGEN
Op 1 oktober 2010 is de invoeringswet Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in werking getreden, waarbij onder meer de Wet milieubeheer is gewijzigd.
Het Besluit glastuinbouw is een algemene maatregel van bestuur krachtens artikel 8.40 van de Wet milieubeheer.
In artikel 5, eerste lid, van het Besluit glastuinbouw is bepaald dat degene die een glastuinbouwbedrijf type B drijft, er zorg voor draagt dat de voor het betrokken glastuinbouwbedrijf geldende artikelen en voorschriften worden nageleefd.
In bijlage 2 onder A van het Besluit glastuinbouw wordt onder assimilatiebelichting verstaan: kunstmatige belichting van gewassen, gericht op de beïnvloeding van het groeiproces van de gewassen, waarvan het geïnstalleerde elektrische vermogen op enig moment meer bedraagt dan 20 W/m2.
In bijlage 2 onder A van het Besluit glastuinbouw wordt onder donkerteperiode verstaan: de periode van 1 november tot 1 april van 18.00 tot 24.00 uur en van 1 april tot 1 mei en van 1 september tot 1 november van 20.00 tot 02.00 uur.
In bijlage 2 onder A van het Besluit glastuinbouw wordt onder nanacht verstaan: periode van 1 november tot 1 april van 24.00 uur tot het tijdstip van zonsopgang en van 1 april tot 1 mei en van 1 september tot 1 november van 02.00 uur tot het tijdstip van zonsopgang.
In artikel 1.5.1 van bijlage 2 van het Besluit glastuinbouw is bepaald dat een permanente opstand van glas of kunststof waarin assimilatiebelichting wordt toegepast, aan de bovenzijde is voorzien van een lichtscherminstallatie waarmee ten minste 98% van de lichtuitstraling kan worden gereduceerd.
In artikel 1.5.5 van bijlage 2 van het Besluit glastuinbouw is bepaald dat indien assimilatiebelichting met een verlichtingssterkte van minder dan 15.000 lux wordt toegepast, in een permanente opstand van glas of kunststof als bedoeld in voorschrift 1.5.1:
a. gedurende de donkerteperiode die toepassing niet is toegestaan, tenzij de bovenzijde op een zodanige wijze is afgeschermd dat de lichtuitstraling met ten minste 98% wordt gereduceerd, en
b. gedurende de nanacht die toepassing niet is toegestaan, tenzij de bovenzijde op een zodanige wijze is afgeschermd dat de kierbreedte ten hoogste 25% van de oppervlakte van de lichtschermen bedraagt.
In het bestreden besluit is overwogen dat de maximaal te verbeuren dwangsom is gerelateerd aan het winstverlies over een periode van een jaar indien scherming wordt toegepast ten opzichte van de situatie dat geen scherming wordt toegepast. Het niet schermen in de nanacht moet worden gezien als één overtreding.
Eiser heeft gesteld dat hij ten gevolge van de wijziging van het Besluit glastuinbouw wordt gedwongen om verminderd te belichten en daarbij scherming toe te passen of in het geheel niet te belichten. In het eerste geval gaat de kwaliteit van de geteelde rozen achteruit. In het tweede geval zou de periode waarin geen assimilatiebelichting kan worden toegepast worden verlengd van zonsondergang tot zonsopgang, waardoor de kwantiteit van de rozen achteruit gaat. Beide situaties hebben negatieve gevolgen voor de opbrengst van eisers bedrijf. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser een rapport van DLV Plant van 20 december 2010 overgelegd.
Handhavend optreden acht eiser voorts onevenredig in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, aangezien handhaving van de voorschriften ertoe leidt dat de hoge kwaliteit en productie per m2 niet meer kan worden gehaald, hetgeen tot beëindiging van het bedrijf zal leiden.
Niet in geschil is dat tijdens een op 26 januari 2010 gehouden controle is gebleken dat bij eiser gedurende de nanacht is geconstateerd dat de aanwezige lichtscherminstallatie volledig geopend was, hetgeen in strijd is met voorschrift 1.5.5, onder b. van bijlage 2 van het Besluit glastuinbouw. Derhalve was verweerder op de voet van artikel 125 van de Gemeentewet bevoegd handhavend op te treden.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren dit te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
Een concreet zicht op legalisering is niet aanwezig. Eiser heeft te kennen gegeven dat hij verwacht dat het Besluit Glastuinbouw in voor hem gunstige zin zal worden aangepast binnen niet al te lange tijd. Van concrete aanwijzingen in die zin is de rechtbank evenwel niet gebleken. Daarom kan niet worden gesproken van concreet zicht op legalisatie.
Eiser heeft gesteld dat alleen de gemeente Westland de nieuwe voorschriften voor scherming handhaaft, hetgeen in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. Nu iedere gemeente evenwel bevoegd is zijn eigen handhavingsbeleid te voeren, kan naar het oordeel van de rechtbank niet gesproken worden van gelijke gevallen en kan daarom het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slagen.
Voorts heeft eiser aangevoerd dat ten onrechte een dwangsom per keer is gesteld op een permanente overtreding. Verweerder heeft gesteld dat ieder etmaal dat in de nanacht geen scherming wordt toegepast als een afzonderlijke overtreding wordt gezien. Gelet op deze uitleg, die niet als onbegrijpelijk of strijdig met de tekst van de aanzegging bestuursdwang valt aan te merken, is, naar het oordeel van de rechtbank eisers vrees dat per etmaal een aantal dwangsommen kunnen worden verbeurd onterecht. Deze beroepsgrond kan dan ook niet slagen.
Omtrent de stelling van eiser dat ten onrechte geen maatwerkvoorschrift is opgelegd, inhoudende dat hij met minder afscherming kan volstaan overweegtde rechtbank het volgende.
Ingevolge Bijlage 2, artikel 4.4.1, van het Besluit glastuinbouw, voor zover hier van belang, kan het inrichting-bevoegd gezag een maatwerkvoorschrift stellen met betrekking tot de wijze van afscherming, bedoeld in voorschrift 1.5.5
Gelet hierop kan een maatwerkvoorschrift met betrekking tot afscherming slechts zien op de wijze van afscherming en niet op de periode of de mate waarin wordt afgeschermd.. Deze beroepsgrond kan dan ookevenmin slagen.
Niet geoordeeld kan worden dat hier sprake is van een situatie waarin handhavend optreden zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die situatie behoort te worden afgezien. De rechtbank onderkent dat de gevolgen van handhaving aanzienlijk kunnen zijn voor eiser en zijn bedrijf. Aan de andere kant gelden de belangen die gemoeid zijn met scherming van assimilatiebelichting. De wetgever heeft aan laatstgenoemde belangen zo zwaar getild dat expliciete voorschriften zijn gegeven over duur en omvang van scherming. Afzien van handhaving zou betekenen dat de belangen waar de wetgever aan hecht, rechtreeks met voeten worden getreden. Juist in zo'n situatie zal niet snel geoordeeld kunnen worden dat handhaving van regels disproportionele gevolgen heeft. Het ligt dan meer voor de hand de discussie hierover met de wetgever te voeren, dan met de handhaver. Omstandigheden die het hier anders maken, zijn niet gebleken. De door eiser genoemde uitspraak van de Voorzittervan de Afdeling van 23 april 2010 had, anders dan de onderhavige zaak, betrekking op een invorderingsbesluit. In de uitspraak van de Voorzittervan de Afdeling van 7 april 2010, LJN: BM1004, was sprake van het gedurende langere tijd niet optreden door het bestuursorgaan en in de uitspraak van de Afdeling van 18 november 2009, LJN: BK3642, ging het over een eerder vergunde situatie. Van op de hier voorliggende situatie toepasbare gevallen is dan ook geen sprake.
De rechtbank acht de keuze die verweerder gemaakt heeft voor het opleggen van een last onder dwangsom niet onredelijk, noch acht zij de hoogte van de dwangsom, gelet op hetgeen hieromtrent in het bestreden besluit is overwogen, alsmede gelet op hetgeen ter zitting namens verweerder is verklaard, disproportioneel. Het vastgestelde bedrag staat in redelijke verhouding tot de zwaarte van het geschonden belang en de beoogde werking van de dwangsomoplegging.
Het beroep is ongegrond.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III BESLISSING
De rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.J. Overdijk, mr. M.P. de Valk en mr. L. Koper, in tegenwoordigheid van de griffier drs. A.C.P. Witsiers.
Uitgesproken in het openbaar op 27 juli 2011.
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.