Parketnummer 09/925227-11
Datum uitspraak: 21 juli 2011
De rechtbank 's-Gravenhage heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972,
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Midden Holland "HvB De Geniepoort" te Alphen aan den Rijn.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 7 juli 2011.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. J. Barensenen van hetgeen door de raadsvrouw van verdachte mr. M.T.Wernsen, advocaat te 's-Gravenhage, en door de verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op één of meer tijdstip(pen) op of omstreeks 26 maart 2011 (telkens) te 's-Gravenhage (telkens) opzettelijk en wederrechtelijk
- een personenauto (merk Volkswagen met kenteken [kenteken 1]) en/of
- een (personen)auto (merk Opel met kenteken [kenteken 2]) en/of
- een (personen)auto (merk Daeweoo met kenteken [kenteken 3]) en/of
- een (personen)auto (kenteken [kenteken 4]), in elk geval (telkens) enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan
- [A] en/of
- [B] en/of
- [C] en/of
- [D],
in elk geval (telkens) aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt door toen en daar opzettelijk en wederrechtelijk tegen die auto (met een hard voorwerp) te slaan/te stompen;
art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 26 maart 2011 meerdere auto's heeft beschadigd, door met een hard voorwerp op deze auto's te slaan.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat verdachte dit feitheeft begaan.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van alle hem ten lastegelegde feiten. Het dossier laat de mogelijkheid open dat verdachte is aangezien voor een ander, te weten de feitelijke dader. De raadsvrouw heeft hiertoe aangevoerd dat getuige [D] bij zijn eerste verklaring bij de politie niets heeft verklaard over de opvallende haardracht van verdachte; hij heeft de haardracht van verdachte pas genoemd na de spiegelconfrontatie. De verklaring van en de herkenning door deze getuige overtuigen daarom niet, aldus de raadsvrouw. Voorts heeft de raadsvrouw aangevoerd dat is gebleken dat getuige [getuige 1], die een belastende verklaring heeft afgelegd, zelf een bebloed gezicht had en veel had gedronken die dag. Vervolgens heeft deze getuige een onjuiste verklaring afgelegd over wel 15 beschadigde auto's, terwijl dat aantal geheel niet strookt met de bevindingen in het dossier. Daarnaast heeft een andere getuige verklaard dat [getuige 1] op straat ruzie heeft gehad. Eén en ander bij elkaar genomen leidt ertoe dat ook deze getuigenis niet betrouwbaar is. Op deze gronden behoort vrijspraak te volgen.
3.3 De beoordeling van de tenlastelegging1
De rechtbank gaat op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op zaterdag 26 maart 2011 omstreeks 20.15 uur kregen verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] opdracht te gaan naar de François Valentijnstraat te 's-Gravenhage, alwaar ter hoogte van perceel 166 een man met een langwerpig voorwerp tegen aldaar geparkeerde auto's had geslagen, waardoor deze auto's beschadigd waren geraakt.2 Omstreeks 20.20 uur werden de verbalisanten aldaar aangesproken door [B]. Zij verklaarde tegenover de verbalisanten dat de dader het volgende signalement had: een man met een rode rugtas, blauwe jas en zwart rasta haar. Deze man was richting het Centraal Station te 's-Gravenhage gelopen. Daarop zijn de verbalisanten richting het Centraal Station gereden. Omstreeks 20.30, terwijl de verbalisanten op het Koningin Julianaplein reden, zag verbalisant [verbalisant 1] een man lopen ter hoogte van de kruising van de Bezuidenhoutseweg die voldeed aan het eerder genoemde signalement, te weten een rode rugtas en zwart rasta haar.3
[B] deed op 27 maart 2011 aangifte van vernieling van haar auto, zijnde een Opel Astra voorzien van het kenteken [kenteken 2]. Zij verklaarde dat zij haar auto vanaf 18.30 uur geparkeerd had op de François Valentijnstraat. Omstreeks 20.05/20.10 uur hoorde zij een doffe klap toen zij in haar keuken stond. Ze keek naar buiten en zag een man, die zij typeerde als "rastatype", lopen. De man had een grote buis of iets dergelijks, van ongeveer één meter, in zijn hand. Vervolgens zag zij de man richting het Centraal Station langs diverse auto's lopen. Daarop zag zij de man met twee handen de buis ter hand nemen en, al lopend, met deze buis op autoruiten slaan bij diverse auto's. Zij zag dat een ruit aan de linkerzijde van haar auto was vernield. Als signalement van de dader heeft zij opgegeven dat hij 1,70-1,75 meter lang was, normaal postuur, wijde donkere kleding en ze vermoedde dat zijn haar bij elkaar zat.4
[D] deed op 26 maart 2011 aangifte van vernieling van zijn auto, voorzien van kenteken [kenteken 4]. Hij verklaarde dat hij op 26 maart 2011 omstreeks 20.15 uur in zijn auto stapte voor de bocht in de François Valentijnstraat en dat hij die straat verder in reed. Verderop in de straat zag hij aan de rechterkant op het trottoir twee mannen achter elkaar aan rennen. Op enig moment zag hij de achterste man naar de rechterkant van zijn auto komen lopen. Hij zag dat de man een soort boomstam in zijn beide handen had van ongeveer één meter lang. Voorts zag hij dat de man langs zijn auto liep, dat hij het stuk hout optilde en vervolgens daarmee tegen de rechterbovenkant van zijn auto sloeg. Daarbij werden de lijst van de voorruit en de rechterzijspiegel geraakt, die beiden beschadigd raakten. Voorts heeft [D] verklaard dat hij de dader zeker zou herkennen. Als signalement van de dader heeft hij opgegeven dat het een man betrof, tussen de 1,60 en 1,70 meter lang, gezet postuur, bruine huidskleur en dragende een rugtas.5
Op 27 maart 2011 omstreeks 20.10 uur vond er een enkelvoudige spiegelconfrontatie plaats met verdachte. Getuige [D] identificeerde verdachte als zijnde de man die zijn auto had vernield. De getuige herkende hem aan zijn kleding, rode rugzak (die door verdachte in zijn linkerhand werd vastgehouden), het gezicht en de haardracht.6
[A] deed op 27 maart 2011 aangifte van vernieling van haar auto, zijnde een personenauto van het merk Volkswagen, type Golf, voorzien van kenteken [kenteken 1]. Zij verklaarde dat zij haar auto op zaterdag 26 maart 2011 tussen 17.30 en 21.15 uur geparkeerd had staan op de François Valentijnstraat. Toen zij weer bij haar auto kwam had zij politie bij haar auto zien staan en zag zij dat de achterruit van haar auto was vernield.7
[C] deed op 27 maart 2011 aangifte van vernieling van haar auto, zijnde een Daewoo Matiz, voorzien van het kenteken [kenteken 3]. Zij verklaarde dat zij haar auto omstreeks 15.30 uur geparkeerd had in de François Valentijnstraat. Nadat haar buurvrouw haar omstreeks 20.15 uur had verteld dat haar auto was beschadigd zag de vriend van [C] dat de achterruit van de auto was vernield.8
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat de man die de autoruiten had vernield een negroïde man betrof met rasta haar. De man droeg een rode rugzak en had een soort paal in zijn handen. Hij sloeg daarmee de ruiten van diverse auto's in.9
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of op grond van de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden bewezen kan worden geacht dat verdachte de man is die de vernielingen heeft gepleegd. De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
De rechtbank stelt vast dat verdachte door de politie is aangehouden nabij het Centraal Station te 's-Gravenhage, hetgeen de looprichting was van de dader van de vernielingen. Volgens de verbalisanten voldeed verdachte aan het gegeven signalement van een man met een rode rugtas, blauwe jas en zwart rasta haar. Voorts blijkt uit de verklaringen van de getuigen [B] en [D] dat zij de dader van de vernielingen hebben gezien ten tijde van het plegen van de strafbare feiten door die dader. [B] heeft verklaard dat zij vanuit haar woning een man zag die 1,70-1,75 meter lang was, met normaal postuur, dragende wijde donkere kleding en vermoedelijk met haar dat bij elkaar zat. [D] heeft de dader vlak voor zijn auto gezien op het moment dat hij in zijn auto zat, welke dader volgens zijn verklaring een man betrof, tussen de 1,60 en 1,70 meter lang, met gezet postuur, bruine huidskleur en dragende een rugtas. Vervolgens heeft [D] verdachte bij een enkelvoudige spiegelconfrontatie één dag na de pleegdatum als zijnde de dader herkend.
Op grond van hetgeen hiervoor is weergegeven, in samenhang beschouwd, is de rechtbank van oordeel dat vast is komen te staan dat verdachte de man is geweest die de vernielingen heeft gepleegd.
Anders dan de raadsvrouw heeft betoogd acht de rechtbank de verklaringen van de getuigen [D] en [getuige 1] wel betrouwbaar en overtuigend. Weliswaar heeft getuige [D] de opvallende haardracht van verdachte pas tijdens de spiegelconfrontatie genoemd, getuige [B] heeft blijkens haar verklaring dat zij vermoedde dat het haar van verdachte "bij elkaar zat" die haardracht wel direct opgemerkt. Dat de verklaringen van [D] en [getuige 1] niet op alle punten gelijkluidend zijn aan die van de andere getuigen leidt niet tot de conclusie dat daarmee deze verklaringen niet overtuigend of niet betrouwbaar dienen te worden geacht.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 26 maart 2011 wederrechtelijk een viertal auto's aan de Francois Valentijnstraat te 's-Gravenhage heeft beschadigd.
De rechtbank acht bewezen - met verbetering van eventueel in de tenlastelegging voorkomende type- en/of taalfouten, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - dat:
hij op 26 maart 2011 te 's-Gravenhage telkens opzettelijk en wederrechtelijk
- een personenauto (merk Volkswagen met kenteken [kenteken 1]) en
- een (personen)auto (merk Opel met kenteken [kenteken 2]) en
- een (personen)auto (merk Daewoo met kenteken [kenteken 3]) en
- een (personen)auto (kenteken [kenteken 4]),
toebehorende aan
- [A] en
- [B] en
- [C] en
- [D],
heeft beschadigd door toen en daar opzettelijk en wederrechtelijk tegen die auto met een hard voorwerp te slaan.
4. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
5. De strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is eveneens strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheiddie zijnstrafbaarheid uitsluit.
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna aangeduid als: ISD) voor de duur van 2 jaren zal worden opgelegd, met een tussentijdse toetsing na een jaar.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, bij een bewezenverklaring, primair bepleit dat de ISD-maatregel niet opgelegd dient te worden. Zij voert hiertoe aan dat gebleken is dat verdachte voor zichzelf kan zorgen nu hij zelf een uitkering heeft aangevraagd en hij momenteel werk aan het zoeken is. Voorts heeft de verdachte aangegeven dat hij de ISD-maatregel niet nodig heeft. Subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit dat een op te leggen straf niet van een langere duur dient te zijn dan de duur van het voorarrest. Indien er voorts een voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarde wordt opgelegd, dient alleen reclasseringsbegeleiding te worden opgelegd.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het meermalen plegen van vernielingen, door met een hard voorwerp diverse ramen en spiegels van auto's te vernielen en daarmee deze auto's te hebben beschadigd.
Verdachte is, blijkens een uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 28 maart 2011, regelmatig en ook recent met politie en justitie in aanraking gekomen. Ook blijkt hieruit dat verdachte in de vijf jaren voorafgaande aan de (recent) door hem begane feiten - waarvoor voorlopige hechtenis kan worden opgelegd - tenminste driemaal tot een vrijheidsbenemende straf is veroordeeld. De vrijheidsstraffen die verdachte in het verleden zijn opgelegd zijn onherroepelijk en reeds ten uitvoer gelegd. Voorts moet er, mede gelet op de hierna te noemen rapporten van Pro Justitia en het Leger des Heils en de omvangrijke documentatie van verdachte, ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan. De veiligheid van goederen is daarmee in het geding.
Verdachte voldoet derhalve aan de formele criteria voor het opleggen van de ISD-maatregel, zoals genoemd in artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank overweegt dat de ISD-maatregel heeft te gelden als een uiterste middel, waartoe slechts kan worden besloten nadat de rechtbank zich een goed beeld heeft gevormd omtrent de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij zijn met name van gewicht de levensstijl, de achtergrondproblematiek en bijzondere gedragskenmerken van de betrokkene, bezien tegen de achtergrond van eerder gedane pogingen om hulp te verlenen, dan wel van omstandigheden die het aanbieden van hulp in het verleden hebben gefrustreerd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van het Leger des Heils Jeugdzorg & Reclassering, d.d. 20 mei 2011, opgemaakt en ondertekend door [reclasseringsmedewerker] reclasseringsmedewerker. De rapporteur heeft het volgende beschreven.
Toezichthouder [toezichthouder] van het Leger des Heils, heeft verklaard dat verdachte zijn meldplicht niet nakomt, waardoor een eerder toezicht in mei 2010 retour is gezonden. Verdachte kwam niet op afgesproken meldplichtcontacten. Hij verscheen niet of alleen wanneer het hem uitkwam. Voorts is verdachte uit de woonvoorziening voor dak- en thuislozen van de Kesslerstichting gezet na bedreiging van een medewerker.
Verdachte toont criminogene factoren/leefgebieden uit RISC op de onderdelen huisvesting en wonen (verdachte is sinds eind februari 2007 dakloos), inkomen en omgaan met geld, relatie met vrienden en kennissen, drugsgebruik, alcoholgebruik, emotioneel welzijn (hij heeft in het verleden depotmedicatie gehad vanwege psychische problemen en zag dingen die er niet zijn), denkpatronen en gedrag en vaardigheden, en houding. Verdachte is in september 2009 aangemeld voor begeleiding door het Forensisch Ambulant Team (FAT).Er is geen psychiatrische stoornis aangetoond; een goede diagnose kon echter tot op heden niet worden gesteld omdat verdachte niet afsprakentrouw is.
Het recidiverisico wordt hoog ingeschat. Voorts wordt ingeschat dat er een hoog risico is op het onttrekken aan mogelijk op te leggen voorwaarden. Verdachte staat bekend als zorgmijder en veelpleger.
Ten aanzien van de mogelijk op te leggen ISD maatregel stelt de rapporteur dat verdachte binnen het reguliere kader zich onvoldoende ontvankelijk heeft getoond voor begeleiding. Ook in het vrijwillige kader (FAT) blijkt hij onvoldoende begeleidbaar. Het opleggen van de ISD maatregel lijkt volgens de rapporteur dan ook onvermijdelijk. In het kader van de ISD maatregel zou verdachte zich moeten richten op praktische stabiliteit, door aanvankelijk te verblijven in de maatschappelijk opvang voor zelfstandige huisvesting gerealiseerd kan worden. Voorts dient zijn middelengebruik nader onderzocht te worden.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het Pro Justitia rapport, d.d. 8 juni 2011, opgemaakt en ondertekend door R.J.H. Winter, psychiater. Hij heeft het volgende beschreven.
Er is bij verdachte sprake van een ziekelijke stoornis, maar niet van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Diagnostisch kan bij verdachte gesproken worden van een langdurige afhankelijkheid van middelen (met name alcohol en cannabis). Volgens de psychiater zou een ISD-maatregel, gezien het moeizame beloop tot nog toe en zijn weinig geïntegreerde maatschappelijke positie in samenhang met de geconstateerde afhankelijkheid van middelen, mogelijk een gunstig effect kunnen hebben op verdachte. Vanuit een psychiatrisch opzicht is er geen contra-indicatie voor het opleggen van de ISD-maatregel aanwezig.
Volgens de psychiater lijkt het niet onaannemelijk dat verdachte (snel) kan recidiveren, gelet op verdachtes documentatie waarbij diverse delicten in duidelijke relatie staan tot zijn verslavingsproblematiek. In overleg met de reclassering zijn daarnaast weinig andere aanknopingspunten gevonden voor een eventueel alternatief advies dan het opleggen van de ISD maatregel.
De rechtbank stelt vast dat het door verdachte plegen van strafbare feiten sterk samenhangt met zijn verslavingsproblematiek, zodat er rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf als het onderhavige zal plegen, indien er voor deze problematiek geen oplossing wordt gevonden.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank een ISD-maatregel voor de duur van twee jaar opleggen. Voorts zal de rechtbank bepalen dat in deze zaak na verloop van een periode van ongeveer twaalf maanden ter terechtzitting van deze rechtbank een tussentijdse beoordeling zal plaatsvinden omtrent de noodzaak van voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel.
7. De vordering van de benadeelde partij & de schadevergoedingsmaatregel
7.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen:
- [C], tot een bedrag van € 75,00;
- [A], tot een bedrag van € 235,00;
- [D], tot een bedrag van € 1.050,48 en tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij voor het overige.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat:
- van een bedrag groot € 75,00, subsidiair 1 dag hechtenis ten behoeve van het slachtoffer genaamd [C];
- van een bedrag groot € 235,00, subsidiair 4 dagen hechtenis ten behoeve van het slachtoffer genaamd [A];
- van een bedrag groot € 1.050,48, subsidiair 20 dagen hechtenis ten behoeve van het slachtoffer genaamd [D].
7.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen verweer gevoerd omtrent de vorderingen van de benadeelde partijen [C] en [A], indien de feiten bewezen worden verklaard.
Ten aanzien van de vordering van benadeelde partij [D] heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat het gedeelte van de vordering betreffende de post "1, Rechterlijst naast voorruit" niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu dit deel van de vordering onvoldoende is onderbouwd.
7.3. Het oordeel van de rechtbank
7.3.1 De vordering van benadeelde partij [C]
[C], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 75,00.
De vordering is door en namens de verdachte niet betwist en is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij. Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van hetbewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal derhalve de vordering toewijzen tot een bedrag van € 75,00.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
7.3.1.1. De schadevergoedingsmaatregel
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 75,00, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [C].
7.3.2. De vordering van benadeelde partij [A]
[A], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 235,00.
De vordering is door en namens de verdachte niet betwist en is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij. Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal derhalve de vordering toewijzen tot een bedrag van € 235,00.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
7.3.2.1. De schadevergoedingsmaatregel
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 235,00, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [A].
7.3.3. De vordering van benadeelde partij [D]
[D], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 1.675,48.
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de post "1, Rechterlijst naast voorruit", de vordering niet-ontvankelijk verklaren, aangezien de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de post "2. Rechterzijspiegel", is door en namens de verdachte niet betwist en is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij. Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal derhalve de vordering toewijzen tot een bedrag van € 175,48.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
7.3.3.1. De schadevergoedingsmaatregel
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 175,48, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [D].
8. De toepasselijke wetsartikelen
De op te leggen maatregelen zijngegrond op de artikelen:
- 24c, 36f, 38m, 38n, 38s, 57, 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van TWEE (2) JAREN;
bepaalt dat in deze zaak na verloop van een periode van ongeveer twaalf maanden ter terechtzitting van deze rechtbank een tussentijdse beoordeling zal plaatsvinden omtrent de noodzaak van voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel en bepaalt dat de officier van justitie uiterlijk veertien dagen voor dat tijdstip de rechtbank bericht zal doen toekomen als bedoeld in artikel 38s, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [C] toe en veroordeelt verdachte voorts om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [C], een bedrag van € 75,00,
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 75,00, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [C];
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 1 dag.
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [A] toe en veroordeelt verdachte voorts om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [A], een bedrag van € 235,00,
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 235,00, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [A];
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 4 dagen.
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [D] gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte voorts om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [D], een bedrag van € 175,48,
bepaalt dat de vordering voor het overige deel niet-ontvankelijk is en dat de benadeelde partij dit deel van de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 175,48, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [D];
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 3 dagen.
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
Dit vonnis is gewezen door
mrs R. van Zeijst-Repelaer van Driel, voorzitter,
J.M.J. Keltjens en C.H.M. Royakkers, rechters,
in tegenwoordigheid van mr A.J. van Zelst, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 juli 2011.
Mr. R. van Zeijst-Repelaer van Driel is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
1Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt -tenzij anders vermeld- bedoeld een bundel ambtsedige processen-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, nummer PL1521 2011063590-1, doorlopend genummerd van 1 t/m 51.
2Proces-verbaal van aanhouding, p. 12
3Proces-verbaal van aanhouding, p. 13
4Proces-verbaal verhoor aangeefster, p. 24 en 25
5Proces-verbaal van verhoor aangever, p. 29 en 30
6Proces-verbaal spiegelconfrontatie, p. 36 en 37
7Proces-verbaal verhoor aangeefster, p. 22 en 23
8Proces-verbaal verhoor aangeefster, p. 27 en 28
9Proces-verbaal verhoor verdachte [getuige 1], p. 41