Parketnummer 09/758817-10
Datum uitspraak: 12 juli 2011
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte C],
geboren te [geboorteplaats] op 15 juni 1983,
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Midden Holland "HvB De Geniepoort" te Alphen aan den Rijn.
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ten terechtzittingen van 22 maart 2011 (pro forma), 7 juni 2011 (pro forma) en 28 juni 2011.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. N. Stolk, advocaat te Naaldwijk, namens mr. S.F. Degen, advocaat te Naaldwijk, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
Er heeft zich een benadeelde partij gevoegd.
De officier van justitie mr. H.A.C. Banning heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen onder 1 en 2 genummerde voorwerpen zullen worden verbeurdverklaard.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 9.202,00 en tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij voor het overige. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 9.202,00, subsidiair 81 dagen hechtenis ten behoeve van het slachtoffer genaamd [X].
De tenlastelegging.
Aan de verdachte is ten laste gelegd - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting - dat:
hij op of omstreeks 25 september 2010 te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [X] van het leven te beroven, met dat opzet tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, zich naar het Fluitpolderplein te Leidschendam-Voorburg heeft begeven, en/of
- dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) een of meerdere vuurwapen(s) heeft / hebben gepakt, en/of
- dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) een / die vuurwapen(s) op voornoemde [X] heeft/hebben gericht, en/of
- dat hij, verdachte, of zijn mededader (terwijl voornoemde [X] zich op korte afstand van hem, verdachte, en/of die mededader bevond) meermalen, althans eenmaal, de trekker van een vuurwapen heeft overgehaald, en/of
- dat hij, verdachte, of zijn mededader een of meer kogels in het lichaam van de voornoemde [X] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
welke vorenomschreven poging tot doodslag werd gevolgd en/of vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten afpersing en/of diefstal met geweld en welke poging doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van die feiten/dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 288 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
hij op of omstreeks 25 september 2010 te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [Y] en/of [X] heeft gedwongen tot de afgifte van 3000 euro, in elk geval enig goed geheel of ten dele toebehorende aan voornoemde [Y], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat
- verdachte en/of zijn mededader(s) een of meer vuurwapen(s) hebben/heeft gepakt en/of
- verdachte en/of zijn mededader(s) een of meer vuurwapen(s) op voornoemde [X] en/of voornoemde [Y] hebben/heeft gericht en/of
- verdachte en/of zijn mededader(s) (daarbij) hebben/heeft gezegd: "bring the money" en/of "geef geld" en/of "waar is het geld",, en/of
- (terwijl voornoemde [X] zich op korte afstand van verdachte en/of zijn mededader bevond) verdachte of zijn mededader meermalen, althans eenmaal, de trekker van dat vuurwapen heeft overgehaald en/of een of meer kogels in het lichaam van de voornoemde [X] heeft geschoten;
artikel 317/47 Strafrecht
hij op of omstreeks 25 september 2010 te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen 3000 euro, in elk geval enig goed geheel of ten dele toebehorende aan [Y], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [Y] en/of [X] gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat
- verdachte en/of zijn mededader(s) een of meer vuurwapen(s) hebben/heeft gepakt en/of
- verdachte en/of zijn mededader(s) een of meer vuurwapen(s) op voornoemde [X] en/of voornoemde [Y] hebben/heeft gericht en/of
- verdachte en/of zijn mededader(s) (daarbij) hebben/heeft gezegd: "bring the money" en/of "geef geld" en/of "waar is het geld",, en/of
- (terwijl voornoemde [X] zich op korte afstand van verdachte en/of zijn mededader bevond) verdachte of zijn mededader meermalen, althans eenmaal, de trekker van dat vuurwapen heeft overgehaald en/of een of meer kogels in het lichaam van de voornoemde [X] heeft geschoten;
artikel 312/47 Strafrecht
art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
hij op of omstreeks 07 december 2010, te 's-Gravenhage, althans in Nederland, een voorwerp, te weten een geldbedrag van 5000 euro en/of een witgouden schakelketting, heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans van een of meer voorwerp(en), te weten een geldbedrag van 5000 euro en/of een witgouden schakelketting, gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat bovenomschreven voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren/was uit enig misdrijf;
art 420bis lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht
Vrijspraak.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1, 2 en 3 is ten laste gelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feiten 1 en 2 overweegt de rechtbank in het bijzonder het volgende.
Op 25 september 2010 kwam omstreeks 20.19 uur bij de politie een melding binnen dat er een persoon, die later bleek te zijn [X], was neergeschoten aan het Fluitpolderplein te Leidschendam. Na het slachtoffer en enkele getuigen te hebben gehoord bleek dat drie personen, te weten [X], [Y] en [Z], die dag een onbekende persoon, aangeduid in het onderzoek als NN1, hebben opgehaald bij het Centraal Station te 's-Gravenhage. Vanaf die locatie zijn zij alle vier in de auto van [Y] naar het Fluitpolderplein gereden alwaar NN1 de auto voor korte tijd verliet en even later weer terugkwam. Vervolgens kwamen er twee personen naar de auto gelopen waarna [X] werd beschoten door één van deze twee mannen. Deze twee mannen hebben zich vervolgens met NN1 uit de voeten gemaakt. NN1 maakte op 25 september 2010, ten tijde van het tenlastegelegde, gebruik van het telefoonnummer [nummer 1].
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte [C] NN1 is, dat hij bij de andere twee mannen behoorde die op 25 september 2010 te Leidschendam geschoten hebben op [X] en die vervolgens [Y] hebben bedreigd en geld hebben afgenomen. Zij heeft zich daarbij gebaseerd op het feit, dat NN1 ten tijde van het voorval gebruik maakte van het telefoonnummer [nummer 1]. Onderzoek naar de historische gegevens van dit nummer leert, dat twee contacten van dat nummer, te weten medeverdachte [B] en een zekere [D], een gemeenschappelijke relatie hadden, te weten verdachte [C]. Voorts is het telefoonnummer [nummer 1] door getuige [getuige M] herkend als een nummer in gebruik zijnde bij verdachte [C]. Tenslotte heeft het slachtoffer [X] verdachte tijdens een fotoconfrontatie herkend als NN1. Ten aanzien van verdachte geldt dat uit de signalementkenmerken van het HKS-systeem bekend is dat hij een litteken heeft in het gezicht. [X] heeft verklaard dat ook NN1 een litteken had in het gezicht.
De rechtbank is van oordeel dat het vermoeden dat NN1 verdachte [C] is, gebaseerd op voorgaande feiten en omstandigheden, onvoldoende overtuigend is. Immers blijkt niet uit de analyse dat is onderzocht of [D] en [B] nog andere gemeenschappelijke relaties hadden die bekend waren en of deze relaties mogelijk ook voldoen aan het signalement van NN1. Daarnaast bestaat de mogelijkheid dat genoemde [B] en [D] intussen meer gemeenschappelijke contacten hebben gekregen die niet bij de politie bekend zijn, welke contacten mogelijk ook voldoen aan het signalementskenmerk van een litteken in het gezicht.
Zelfs in het geval dat verdachte [C] als enig gemeenschappelijk contact aangemerkt zou kunnen worden die aan het signalement voldoet, betekent zulks nog niet dat het daarmee vast staat dat hij de gebruiker is van [nummer 1], dat hij het telefoonnummer op 25 september 2010 ook gebruikte en hij dus NN1 is. Immers blijkt niet uit het dossier dat [B] of [D] het nummer [nummer 1] aan verdachte [C] toeschrijven. Het proces-verbaal van bevindingen inzake de historische gegevens van het nummer [nummer 1] (p. 571) levert niet meer op dan een vermoeden dat het nummer zou kunnen toebehoren aan verdachte.
Het vermoeden wordt weliswaar versterkt door het feit dat verdachte [C] een litteken in zijn gezicht blijkt te hebben en [X] heeft verklaard dat NN1 een litteken in zijn gezicht heeft, maar aan [X] is niet doorgevraagd over dat litteken, bijvoorbeeld over waar dat litteken zou zitten. [X] heeft verdachte door middel van een meervoudige fotobewijs-confrontatie (foslo) herkend. Daar staat evenwel tegenover, dat een van de andere inzittenden van de auto, die geruime tijd naast NN1 op de achterbank van de auto heeft gezeten, zodanig dat hij het litteken goed moet hebben kunnen zien, verdachte niet heeft herkend en zich ook geen litteken herinnert.
Met betrekking tot de verklaring van getuige [getuige M] dat zij het nummer [nummer 1] herkent als een nummer in gebruik zijnde bij verdachte [C], geldt dat de rechtbank twijfelt aan de waarde van deze verklaring. Immers is de getuige naar dit nummer gevraagd nadat haar eerst diverse andere vragen waren gesteld over onder meer verdachte [C]. Later in het verhoor heeft de getuige verklaard dat ook het nummer [nummer 4] aan verdachte toebehoorde, maar dat zij in feite "aansloeg" op de cijfercombinatie "[cijfercombinatie]". Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank twijfelachtig of zij het nummer [nummer 1] inderdaad herkent als het telefoonnummer van verdachte.
Voorts is niet gebleken dat een poging is gedaan te verifiëren of het nummer of de nummers bij de in haar telefoon voorkomende contacten stond(en) vermeld. Daarbij komt dat in de huidige tijd enige terughoudendheid op zijn plaats is waar het gaat om de herkenning van 06-nummers. Immers worden deze nummers tegenwoordig vaak slechts eenmaal op een telefoon opgeslagen, waarna men bij het bellen van een contact enkel de naam van het opgeslagen contact hoeft te selecteren. Het nummer wordt dus niet meer per definitie steeds ingevoerd.
Het voorgaande afwegende heeft de rechtbank niet de overtuiging gekregen, dat verdachte bij de gebeurtenissen op 25 september 2010 betrokken is geweest, nu niet in een voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld, dat hij die dag de gebruiker was van het telefoonnummer [nummer 1].
Ten aanzien van het onder feit 3 tenlastegelegde witwassen overweegt de rechtbank het volgende.
Verdachte is op 7 december 2010 aangehouden voor de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten. Bij zijn aanhouding was verdachte in het bezit van € 5.000 euro aan contant geld en een schakelketting van witgoud, waarvan de waarde door de politie tussen € 6.000 en € 6.500 wordt geschat. De officier van justitie heeft gesteld dat niet is gebleken dat verdachte voldoende legaal inkomen heeft genoten om zoveel geld te bezitten en sieraden van genoemde waarde te kunnen bekostigen zodat het niet anders kan dan dat het geld en het sieraad uit misdrijf afkomstig zijn of door misdrijf bekostigd zijn.
Verdachte heeft omtrent het geld verklaard dat het spaargeld betreft verkregen uit de handel in elektronische goederen via het internet en dat de ketting is verkregen door een ruil van oude sieraden in België.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van verdachte omtrent de herkomst van het geld en het sieraad niet op voorhand onaannemelijk dient te worden geacht. Nu het dossier voorts geen onderzoeksresultaten bevat die de verklaring van verdachte omtrent de herkomst van het geld en het sieraad uitsluiten, wordt verdachte ook van het onder 3 tenlastegelegde feit vrijgesproken.
De vordering van de benadeelde partij.
[X] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 9.667,00.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering tot schadevergoeding, aangezien verdachte van het ten laste gelegde feit waarop de vordering betrekking heeft, zal vrijgesproken.
Dit brengt mee, dat de benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met haar verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil.
Inbeslaggenomen voorwerpen.
Nu het belang van de strafvordering zich daartegen niet meer verzet, zal de rechtbank de teruggave aan verdachte gelasten van de op de beslaglijst onder 1 en 2 genummerde voorwerpen.
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
gelast de teruggave aan verdachte van de op de beslaglijst onder 1 en 2 genummerde voorwerpen, te weten:
- #1: € 5.000,00,
- #2: een schakelketting, witgoud;
verklaart [X] niet-ontvankelijk in zijn vordering tot schadevergoeding.
Dit vonnis is gewezen door
mrs P. Poustochkine, voorzitter,
M.M. Meijers en E.E. Schotte, rechters,
in tegenwoordigheid van mr A.J. van Zelst, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 juli 2011.
Mr E.E. Schotte is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.