Zittinghoudende te Amsterdam
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen
[eiser],
geboren op [geboortedatum] 1958, van (gestelde) Surinaamse nationaliteit, eiser,
gemachtigde: mr. S. de Schutter, advocaat te Amsterdam,
de minister voor Immigratie en Asiel,
verweerder,
gemachtigde: mr. M. Erik, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
Op 26 maart 2011 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 in bewaring gesteld.
Deze rechtbank en zittingsplaats heeft een eerder beroep tegen de oplegging dan wel voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel ongegrond verklaard.
Bij beroepschrift van 17 mei 2011 heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel. Daarbij heeft hij opheffing van de maatregel tot bewaring gevorderd en toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep behandeld ter openbare zitting van 1 juni 2011. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig [broer], de broer van eiser.
1. Het onderhavige beroep is een vervolgberoep tegen de toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel. De rechtbank dient te beoor¬delen of de voortgezette toepassing daarvan sinds het sluiten van het onderzoek in de vorige beroepsprocedure gerechtvaardigd is te achten.
2.1 Eiser voert aan de maatregel van bewaring in strijd moet worden geacht met de Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (hierna: de Terugkeerrichtlijn), omdat er geen sprake is van het ontwijken of belemmeren van de terugkeer, zoals bedoeld in artikel 15, eerste lid, aanhef en onder b, van de Terugkeerrichtlijn. Gelet op de houding en de handelingen van eiser is geen sprake van het belemmeren van de terugkeer. Eiser heeft immers telefonisch contact gezocht met het Surinaamse consulaat en heeft via zijn zus in Suriname zijn geboorteakte opgevraagd. Ter zitting overlegt eiser een kopie van zijn geboorteakte, die hij gisteren van zijn zus heeft ontvangen. De Surinaamse autoriteiten zijn bezig de geboorteakte van een apostille te voorzien. Eiser heeft voorts ook contact gehad met de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM).
Gelet op het voorgaande is eiser daarnaast van oordeel dat verweerder een lichter middel had moeten toepassen. Eiser werkt immers actief mee aan zijn uitzetting en zolang de uitzetting nog niet gerealiseerd is kan eiser bij zijn broer verblijven.
2.2 Verweerder stelt zich op het standpunt dat de maatregel niet in strijd is met artikel 15 van de Terugkeerrichtlijn, omdat eiser al geruime tijd onrechtmatig in Nederland verblijft en hij desondanks, en ondanks het feit dat zijn verblijf in Nederland vanwege zijn ongewenst-verklaring strafbaar is, zijn vertrek niet heeft gerealiseerd. Eiser heeft voorts pas veel later pogingen ondernomen om aan reis- en/of identiteitsdocumenten te komen. Tot aan de vorige uitspraak van deze rechtbank is de maatregel rechtmatig geacht.
Verweerder is voorts van oordeel dat de recente handelingen van eiser geen reden zijn om over te gaan tot toepassing van een lichter middel. De medewerking van eiser is iets waartoe de wet hem juist verplicht en is geen reden om een lichter middel toe te passen.
2.3 De rechtbank is van oordeel dat de maatregel niet in strijd is met artikel 15, eerste lid, aanhef en onder b, van de Terugkeerrichtlijn en overweegt daartoe als volgt. De rechtbank heeft bij uitspraak van 13 april 2011 geoordeeld dat de gevolgtrekking van verweerder dat eiser wel zijn verwijderingsprocedure ontwijkt of belemmert, gerechtvaardigd is en heeft daarbij betrokken het gedrag van eiser in het verleden en de pas recentelijk ondernomen actie van eiser om aan documenten te komen. De rechtbank stelt vast dat uit de vertrekgesprekken van verweerder met eiser blijkt dat hij wil terugkeren naar Suriname en hij nu meewerkt aan zijn terugkeer. Verder stelt de rechtbank vast dat eiser zelf actie heeft ondernomen door telefonisch contact op te nemen met het Surinaamse consulaat en zijn zus te vragen om zijn geboorteakte in Suriname op te vragen en naar hem op te sturen. Ter zitting heeft eiser ter onderbouwing van zijn standpunt een kopie van zijn geboorteakte overgelegd. Ook is in het dossier een brief aanwezig van zijn gemachtigde aan de Surinaamse autoriteiten in verband met het verstrekken van een (nood)paspoort. Daarin staat ook dat eiser terug naar Suriname wil gaan. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op het verleden van eiser, toch sprake is van het belemmeren of ontwijken van de terugkeer, zij het in mindere mate dan voorheen. De maatregel is daarom niet in strijd met artikel 15, eerste lid, aanhef en onder b, van de Terugkeerrichtlijn.
2.4. Ten aanzien van de beroepsgrond van eiser dat verweerder dient te volstaan met het opleggen van een lichter middel, overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank heeft in haar vorige uitspraak van 13 april 2011 geoordeeld dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat een lichter middel niet aangewezen was. Daarbij heeft de rechtbank van belang geacht dat eiser geen onderbouwing had gegeven van het door hem gestelde verblijfsadres. In dat oordeel betrok de rechtbank verder de mate van het belemmeren van de terugkeer door eiser, omdat hij ondanks de op hem geldende vertrekplicht Nederland niet heeft verlaten en hij pas vorig jaar een aanvang heeft gemaakt met het regelen van documenten bij de Surinaamse ambassade.
De rechtbank overweegt dat eiser nu heeft aangevoerd dat hij een concreet verblijfadres heeft bij zijn broer en hij heeft daartoe een verklaring van zijn broer overgelegd. Daarin verklaart de broer dat eiser tot zijn terugkeer bij hem kan verblijven en dat hij in het levensonderhoud van eiser zal voorzien en hem onderdak zal verschaffen. Het voorgaande is onderbouwd met een uittreksel uit de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA) en loonstroken en een kopie van het rijbewijs van de broer. Ter zitting heeft de broer van eiser het voorgaande bevestigd en zijn rijbewijs getoond, waaruit is gebleken dat de overgelegde loonstroken, gelet op het sofinummer, op hem zien. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op het voorgaande en nu de mate van het belemmeren van de terugkeer is afgenomen door de activiteiten die eiser onderneemt om zijn terugkeer te bespoedigen, verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat een lichter middel niet doeltreffend kan worden toegepast.
3. Hieruit volgt dat voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel met ingang van heden in strijd is met de verplichting in artikel 15, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn om, indien het doeltreffend kan worden toegepast, minder dwingende maatregelen toe te passen. De rechtbank verklaart het beroep dan ook gegrond en beveelt de onmiddellijke opheffing van de bewaring.
4. De rechtbank ziet geen aanleiding gebruik te maken van de bevoegdheid om schadevergoeding toe te kennen als bedoeld in artikel 106 van de Vw 2000, nu eiser ter zitting zijn stellingen pas volledig heeft onderbouwd en de maatregel met ingang van heden onrechtmatig wordt geacht.
5. Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 874,--, als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 437,--, wegingsfactor 1).
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt dat verweerder de bewaring onmiddellijk opheft;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag groot € 874,-- (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), te betalen aan de griffier van deze rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan op 1 juni 2011 door mr. H.B. van Gijn, rechter, in tegenwoordigheid van mr. E.A. Kreb, griffier, en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open