ECLI:NL:RBSGR:2011:BQ9822

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
29 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
395381 - FA RK 11-4179
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot voortgezet verblijf in psychiatrisch ziekenhuis na termijnoverschrijding

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 29 juni 2011 uitspraak gedaan over een verzoek tot voortgezet verblijf van een betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis. De officier van justitie had op 30 mei 2011 een verzoek ingediend, terwijl de geneeskundige verklaring al op 16 mei 2011 was ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat het verzoek te laat was ingediend, aangezien de vorige machtiging tot voortgezet verblijf op 17 mei 2011 was geëindigd. De advocaat van de betrokkene voerde aan dat de officier van justitie niet ontvankelijk was in zijn verzoek, maar de rechtbank verwierp dit verweer. De rechtbank baseerde zich op eerdere jurisprudentie van de Hoge Raad, waarin werd gesteld dat indien een verzoek na de expiratiedatum van de vorige machtiging wordt ingediend, dit niet automatisch leidt tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie. De rechtbank oordeelde dat de geneeskundige verklaring van 9 mei 2011 voldoende was om de toestand van de betrokkene te beschrijven, ondanks dat deze al enige tijd oud was. De rechtbank concludeerde dat de betrokkene een stoornis van de geestvermogens had die gevaar voor zichzelf en anderen met zich meebracht, en dat dit gevaar niet door externe tussenkomst kon worden afgewend. De rechtbank verleende daarom de gevraagde machtiging tot voortgezet verblijf in het psychiatrisch ziekenhuis, geldig tot en met 17 mei 2012.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector familie- en jeugdrecht
Meervoudige Kamer
Rekestnummer : FA RK 11-4179
Zaaknummer : 395381
Datum beschikking : 29 juni 2011
P- nummer : 1020650
Machtiging tot voortgezet verblijf
Beschikking op het op 30 mei 2011 ingekomen verzoek van:
de officier van justitie in het arrondissement 's-Gravenhage met betrekking tot:
[de betrokkene],
de betrokkene,
geboren op [geboortedatum betrokkene] te [geboorteplaats betrokkene],
advocaat: mr. G.E.M. Later te 's-Gravenhage.
De betrokkene verblijft in het psychiatrisch ziekenhuis [verblijfplaats betrokkene], krachtens een machtiging d.d. 21 juni 2010 tot voortgezet verblijf, uiterlijk tot en met 17 mei 2011.
Procedure
De enkelvoudige kamer van deze rechtbank heeft deze zaak op de voet van artikel 15, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering verwezen naar de meervoudige kamer.
Bij het verzoekschrift zijn de volgende stukken - voor zover van belang - overgelegd:
- de op 9 mei 2011 ondertekende en met redenen omklede verklaring van J.M. Deenen, waarnemend geneesheer-directeur van het genoemde ziekenhuis;
- een afschrift van het behandelingsplan en een afschrift van de aantekeningen omtrent de geestelijke en lichamelijke toestand van de betrokkene en de op haar toegepaste behandeling en de effecten ervan.
De rechter-commissaris heeft de betrokkene op 20 juni 2011 gehoord. De betrokkene werd bijgestaan door haar advocaat.
De rechter-commissaris heeft zich in aanwezigheid van de betrokkene en haar advocaat laten voorlichten door M. Aerents, verslavingsarts.
Van het horen van de betrokkene en de overige hierboven genoemde personen is proces-verbaal opgemaakt.
Verzoek en verweer
Het verzoek strekt tot het verlenen van een machtiging tot voortgezet verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis met betrekking tot de betrokkene.
De betrokkene voert verweer, welk verweer hierna - voor zover nodig - zal worden besproken.
Beoordeling
Op het verzoek zijn van toepassing de artikelen 15, 16, 17 en 18 van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz).
Ontvankelijkheid
Allereerst dient de vraag te worden beantwoord op welke datum het verzoek is ingediend. Het verzoek zelf is gedateerd op 30 mei 2011, en het is ook op die datum bij de griffie van de rechtbank binnengekomen. De geneeskundige verklaring van 9 mei 2011 is evenwel reeds op 16 mei 2011 bij de griffie van de rechtbank binnengekomen.
De advocaat van betrokkene neemt het standpunt in dat uitgegaan moet worden van 30 mei 2011 als datum van indiening van het verzoek.
De rechtbank is van oordeel dat uitgegaan dient te worden van 30 mei 2011 als datum van indiening van het verzoek, nu het verzoek afkomstig dient te zijn van de officier van justitie en de geneeskundige verklaring niet als een dergelijk verzoek kan worden aangemerkt. Dat geldt temeer nu de advocaat van betrokkene heeft verklaard dat de piketmelding eerst op 30 mei 2011 is gedaan.
Uitgaande van een indieningsdatum van 30 mei 2011 geldt dat het verzoek ingevolge artikel 17 Wet Bopz te laat is ingediend, aangezien de voorafgaande machtiging tot voortgezet verblijf tot en met 17 mei 2011 van kracht was.
De advocaat van betrokkene heeft bepleit om de officier van justitie niet ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek nu het verzoek na de expiratiedatum van de vorige machtiging is ingediend. De rechtbank overweegt ter zake als volgt.
In het arrest van 19 januari 1996, NJ 1996, 604, m.nt. JdB, heeft de Hoge Raad in een vergelijkbaar geval het verweer dat de officier van justitie niet-ontvankelijk was in zijn verzoek tot verlening van een machtiging tot voortgezet verblijf aangezien het verzoek was ingediend nadat de geldingsduur van de voorafgaande machtiging reeds was verstreken, verworpen. De Hoge Raad overwoog hierbij wel dat indien een verzoek wordt ingediend na het einde van de geldingsduur van de lopende machtiging, het door de wettelijke termijnen beschermde belang van de betrokkene eraan in de weg staat dat de machtiging tot voortgezet verblijf wordt verleend voor een langere periode dan ten hoogste een jaar na de dag waarop de lopende machtiging eindigde. Deze beslissing is sindsdien, ook voor andere categorieën van machtigingen, herhaald door de Hoge Raad, onder meer in HR 6 oktober 2006, BJ 2006,47, m.nt.W. Dijkers; HR 12 juni 2009, BJ 2009, 34, m.nt. W. Dijkers; HR 12 februari 2010, BJ 2010,7, m.nt. W. Dijkers. Uit deze jurisprudentie volgt dat het feit dat het verzoek om voorlopige machtiging is ingediend na de expiratiedatum van de vorige machtiging niet aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie en een beoordeling van het verzoek in de weg staat.
Wel volgt uit voormelde jurisprudentie dat als de rechtbank tot toewijzing van het verzoek om een voorlopige machtiging overgaat, deze machtiging dient aan te sluiten aan de expiratiedatum van de vorige machtiging.
De rechtbank constateert dat in de bovenaangehaalde arresten sprake was van een kortere termijnoverschrijding dan in het onderhavige geval. De rechtbank is evenwel van oordeel dat dit niet aan toepassing van bovengenoemde jurisprudentie in de weg staat. De Hoge Raad noemt in zijn arresten geen periode waarbuiten de termijnoverschrijding niet meer zou kunnen worden geaccepteerd. Voorts acht de rechtbank het tijdsverloop tussen de einddatum van de vorige machtiging (17 mei 2011) en de indiening van het verzoek (30 mei 2011) niet zodanig lang dat er geen sprake meer zou zijn van voldoende samenhang tussen de vorige machtiging tot voortgezet verblijf en het huidige verzoek. Daar komt bij dat de betrokkene vóór het aflopen van de vorige machtiging is onderzocht, de geneeskundige verklaring op
9 mei 2009 is opgesteld, deze op 13 mei naar de officier van justitie is gezonden en op 16 mei 2011 naar de rechtbank, en dat de betrokkene de gehele periode in het ziekenhuis heeft verbleven en daar nog steeds verblijft.
Gelet op het voorgaande verwerpt de rechtbank het verweer dat de officier van justitie niet zou kunnen worden ontvangen in zijn verzoek in verband met de te late indiening daarvan.
De advocaat van betrokkene heeft ten slotte aangevoerd dat de geneeskundige verklaring te oud is nu deze reeds van 9 mei 2011 dateert. De rechtbank zal dit verweer passeren. Immers, het gaat hier om een machtiging tot voortgezet verblijf in aansluiting op een eerdere machtiging tot voortgezet verblijf; de verklaring geeft derhalve een beschrijving van een lange periode, waarbij tevens geldt dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat er in de toestand van betrokkene weinig verandering is opgetreden ten opzichte van die ten tijde van de vorige machtiging. Onder die omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de geneeskundige verklaring van 9 mei 2011 een voldoende beeld van de toestand van betrokkene geeft.
Inhoudelijke beoordeling
De rechtbank stelt voorop dat de verzochte machtiging slechts mag worden verleend wanneer de stoornis van de geestvermogens van de betrokkene ook na verloop van de geldigheidsduur van de lopende machtiging aanwezig zal zijn en deze stoornis betrokkene ook dan gevaar zal doen veroorzaken, en het gevaar niet door tussenkomst van personen en instellingen buiten het ziekenhuis kan worden afgewend.
De rechtbank is van oordeel dat bij betrokkene ook na afloop van de geldigheidsduur van de lopende machtiging een stoornis van de geestvermogens in de zin van de Wet Bopz aanwezig zal zijn.
De rechtbank is voorts van oordeel dat het hiervoor genoemde gevaar zich blijft voordoen. De betrokkene levert door haar ziekte een gevaar op voor zichzelf, een of meer andere personen en voor de algemene veiligheid van personen of goederen.
De rechtbank is ten slotte van oordeel dat het gevaar niet door tussenkomst van personen of instellingen buiten een psychiatrisch ziekenhuis kan worden afgewend.
De advocaat van betrokkene heeft bepleit dat betrokkene vrijwillig in het ziekenhuis wil blijven zodat het verzoek dient te worden afgewezen. De arts heeft verklaard dat bij het behandelteam onvoldoende vertrouwen bestaat in de consistentie van de wens van betrokkene om vrijwillig te blijven, te meer daar betrokkene zeer impulsief is. Daarnaast blijkt uit de stukken, en is de rechtbank ook ter terechtzitting gebleken, dat betrokkene een groot wantrouwen heeft ten aanzien van [het ziekenhuis] en veel kritiek heeft op de wijze waarop zij door [het ziekenhuis] bejegend wordt. Onder deze omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van de nodige bereidheid tot verblijf, zodat een machtiging vereist is.
Beslissing
De rechtbank:
verleent machtiging tot voortgezet verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis, van:
[de betrokkene],
geboren op [geboortedatum betrokkene] te [geboorteplaats betrokkene],
uiterlijk tot en met 17 mei 2012.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R.G. Kok, H.A.G. Nijman en B. Meijer, bijgestaan door U. Bag als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 juni 2011.