ECLI:NL:RBSGR:2011:BQ8973

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
8 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/4324
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van aanvullend asielrelaas in beroep en de geloofwaardigheid daarvan

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 8 juni 2011 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eiseres haar asielrelaas in beroep heeft aangevuld. De rechtbank heeft de vraag beantwoord of dit aanvullende relaas bij de beoordeling van het beroep kan worden betrokken. Eiseres had eerder een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning ingediend, welke door de minister voor Immigratie en Asiel was afgewezen. In beroep heeft eiseres nieuwe feiten en omstandigheden aangevoerd die volgens haar relevant zijn voor de beoordeling van haar asielaanvraag. De rechtbank overweegt dat het nieuwe artikel 83 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 de mogelijkheid biedt om ook nieuwe gegevens die na het bestreden besluit zijn aangevoerd, mee te nemen in de beoordeling. De rechtbank concludeert dat er geen redenen zijn om aan te nemen dat het aanvullende relaas niet bij de beoordeling kan worden betrokken, en dat de goede procesorde niet in de weg staat aan het inbrengen van deze nieuwe informatie.

Echter, de rechtbank oordeelt ook dat de minister in redelijkheid het aanvullend asielrelaas ongeloofwaardig heeft kunnen achten. Eiseres heeft niet voldoende onderbouwd waarom zij niet eerder in staat was om haar relaas te doen. De rechtbank wijst erop dat de verklaringen van eiseres tegenstrijdig zijn en dat er onvoldoende bewijs is dat zij daadwerkelijk getraumatiseerd was, waardoor zij niet in staat zou zijn geweest om eerder te verklaren. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen vier weken hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector Bestuursrecht
Zittinghoudende te Amsterdam
zaaknummer: AWB 11/4324
V-nr: [V-nr]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken
in het geding tussen:
[eiseres],
geboren op [geboortedatum] 1974, van Kirgizische nationaliteit, eiseres,
gemachtigde: mr. E.P.A. Zwart, advocaat te Amsterdam,
en:
de minister voor Immigratie en Asiel,
verweerder,
gemachtigde: mr. E. Söylemez, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
Procesverloop
Bij besluit van 12 januari 2011 heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 22 augustus 2010 tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 afgewezen. Op 7 februari 2011 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiseres ontvangen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 april 2011. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig G. Smit, tolk in de Russische taal.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Asielrelaas
Eiseres heeft in eerste instantie het volgende relaas aan haar aanvraag ten grondslag gelegd. Eiseres is van gemengde afkomst, deels Kirgizisch en deels Oezbeeks. In Kirgizstan worden mensen met Oezbeekse afkomst gediscrimineerd. Eiseres heeft hieronder niet fysiek geleden, maar wel geestelijk. Eiseres heeft discriminatie ondervonden doordat haar bij een medische kliniek zorg is ontzegd na het horen van haar achternaam. Aan de achternaam kan iedereen horen dat eiseres van Oezbeekse afkomst is. De zus van eiseres is slachtoffer geworden van verkrachting. Eiseres vreest ook voor haar eigen veiligheid.
Eiseres heeft in beroep haar relaas als volgt aangevuld. In mei 2010 is eiseres op de markt lastiggevallen. Drie personen zijn haar gevolgd, hebben haar geld afgenomen en haar een klap op het hoofd gegeven. Eiseres is vervolgens door meerdere personen verkracht. ’s Avonds is eiseres naar de politie gegaan om aangifte te doen, maar haar werd gezegd dat men voor dit soort zaken geen capaciteit had. Zij heeft dan ook geen aangifte kunnen doen.
Overwegingen
1. Eiseres stelt zich op het standpunt dat het in beroep aangevulde asielrelaas in de beroepsprocedure dient te worden meegenomen. Hiertoe verwijst zij naar het per 1 juli 2010 in werking getreden gewijzigde artikel 83 van de Vw 2000.
1.1 Verweerder stelt zich ten aanzien van het beroep van eiseres op artikel 83 van de Vw 2000 op het standpunt dat onder het oude artikel 83 volgens de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State geen nieuwe asielmotieven konden worden ingebracht en dat het maar de vraag is of dat onder het nieuwe artikel wel het geval kan zijn. Verweerder meent in ieder geval dat het aanvullend relaas te laat is aangevoerd.
1.2 Op grond van artikel 83, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 houdt de rechtbank bij de beoordeling van het beroep rekening met feiten en omstandigheden die na het bestreden besluit zijn aangevoerd.
Op grond van het derde lid van dat artikel wordt met de in het eerste lid bedoelde gegevens geen rekening gehouden voor zover de goede procesorde zich daartegen verzet of de afdoening van de zaak daardoor ontoelaatbaar wordt vertraagd.
1.3 De memorie van toelichting over de wijziging van artikel 83 van de Vw 2000 (Memorie van Toelichting TK 2008-2009 31994, nr. 3) vermeldt als volgt:
De wijziging van artikel 83 strekt ertoe […] de redenen voor het indienen van tweede of volgende aanvragen te verkleinen. Daartoe wordt de rechtbank opgedragen meer dan thans het geval is nieuwe gegevens bij de beoordeling te betrekken. […]
Het betreft niet alleen feiten en omstandigheden die zich pas na het bestreden besluit hebben voorgedaan en in beroep worden aangevoerd maar ook feiten en omstandigheden die zich voor het bestreden besluit hebben voorgedaan, maar eerst in beroep worden aangevoerd. […]
Onder het thans bestaande artikel 83 geldt, […] dat de vreemdeling het alsnog aangevoerde niet eerder had kunnen en derhalve had behoren aan te voeren. Dit is niet langer van doorslaggevend belang. […] Aldus wordt tegemoet gekomen aan bijvoorbeeld vreemdelingen die tijdens de bestuurlijke fase nog niet in staat waren om gewag te maken van traumatiserende gebeurtenissen.[…]
De verruiming van de ex nunc toetsing brengt een zeker risico op misbruik met zich mee, in die zin dat sommige vreemdelingen mogelijk met opzet bepaalde informatie in de fase van de bestuurlijke besluitvorming achterhouden en eerst in de fase van de rechterlijke fase aanvoeren. […] zal het op ontoereikende gronden pas in een laat stadium aanvoeren van relevante nieuwe informatie door de vreemdeling kunnen meewegen in de beoordeling. […]
Bovendien laat, zoals gezegd, de maatregel om nieuwe gegevens zoveel mogelijk te betrekken bij het oordeel in beroep onverlet dat de omstandigheid dat de vreemdeling nieuwe informatie eerder in de procedure naar voren had kunnen brengen, afbreuk kan doen aan de geloofwaardigheid.
1.4 De rechtbank zal bij de beoordeling van het beroep rekening houden met het aanvullend asielrelaas. Hiertoe wordt als volgt overwogen. Het asielrelaas is na het bestreden besluit aangevoerd. De vraag of eiseres dit relaas eerder had kunnen en moeten aanvoeren is, zoals de memorie van toelichting expliciet aangeeft, niet meer van doorslaggevend belang. Er zijn ook overigens geen redenen om aan te nemen dat dit relaas niet bij de beoordeling van het beroep zou kunnen worden betrokken. Uit de memorie van toelichting blijkt veeleer het tegendeel, nu daarin wordt overwogen dat met het nieuwe artikel tegemoet wordt gekomen aan vreemdelingen die eerder niet in staat waren te verklaren over traumatiserende gebeurtenissen. Dat voorbeeld toont naar het oordeel van de rechtbank voldoende gelijkenis met deze zaak om tot de conclusie te kunnen komen dat het aanvullend relaas in beroep dient te worden beoordeeld en staat overigens los van de vraag of eiseres al dan niet eerder in staat was te verklaren. Vervolgens is het mogelijk bij de inhoudelijke beoordeling van het aanvullend relaas consequenties te verbinden aan het in dit stadium van de procedure aanvoeren van nieuwe informatie. Voor zover verweerder stelt dat het relaas te laat is aangevoerd en dat het daarom in strijd is met de procesorde om het in beroep mee te nemen gezien het bepaalde in artikel 83, derde lid, van de Vw 2000, wordt hij daarin niet gevolgd. De rechtbank stelt vast dat de gronden van het beroep, met daarin het aanvullend relaas, ruim voor de wettelijke termijn van tien dagen voor de zitting zijn ingediend. Bovendien heeft verweerder ter zitting afdoende kunnen reageren op het aanvullend relaas. Er is dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de goede procesorde zich verzet tegen, of dat de zaak ontoelaatbaar zou worden vertraagd door, het in de procedure betrekken van het relaas.
2.1 Verweerder heeft zich ter zitting over het aanvullend asielrelaas uitgelaten. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het op meerdere punten tegenstrijdig is met wat eiseres in het nader gehoor heeft verklaard. Haar aanvullend relaas kan daarom niet geloofwaardig worden geacht. Eiseres heeft bovendien niet afdoende onderbouwd waarom zij niet eerder zou hebben kunnen verklaren. De door haar gegeven verklaring strookt niet met het verloop van de gehoren.
2.2 Eiseres heeft aangevoerd dat de door verweerder gestelde tegenstrijdigheid eruit voortkomt dat zij lange tijd niet in staat is geweest melding te maken van de verkrachting. Zij heeft daarom verteld dat haar zus zou zijn verkracht, maar vertelde daarmee eigenlijk haar eigen verhaal. Het verslag van het nader gehoor biedt aanknopingspunten die duiden op traumatische ervaringen.
2.3 De rechtbank oordeelt dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het aanvullend relaas van eiseres ongeloofwaardig is. Hiertoe is het volgende van belang. Hoewel eiseres heeft aangevoerd dat zij getraumatiseerd was en daardoor niet kon verklaren over haar verkrachting, heeft zij deze stelling niet onderbouwd. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat eiseres, waar zij over haar zus verklaart, in feite haar eigen verhaal vertelt. In het nader gehoor verklaart eiseres dat haar zus is verkracht. In dat verband zegt eiseres: “Ik wil hier nog aan toevoegen dat dit mij niet persoonlijk is overkomen”. Op een ander moment tijdens het gehoor vraagt de ondervrager of eiseres ooit seksueel misbruikt is door de autoriteiten of door anderen in haar land. Eiseres antwoordt hierop negatief. Zij beantwoordt vervolgens de vraag of ze dat zou durven vertellen als het wel het geval was met: “Hier wel, maar niet in mijn eigen land. In deze kamer wel.” De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat uit het nader gehoor aanwijzingen naar voren komen die erop wijzen dat zij getraumatiseerd is. Het klopt dat eiseres op verschillende momenten tijdens het gehoor heeft gehuild. Uit het verslag van het gehoor blijkt evenwel niet dat zij, in tegenstelling tot wat haar gemachtigde verklaart, ook na de vraag naar eventueel seksueel misbruik heeft gehuild. Er is op dat moment weliswaar een pauze ingelast, maar er is geen melding gemaakt van huilen. Er is geen aanleiding voor het vermoeden dat eiseres wel zou hebben gehuild, zonder dat daarvan aantekening is gemaakt. Bovendien heeft eiseres op andere momenten tijdens het gehoor wel gehuild. Daarvan werd dan melding gemaakt. Zij huilde op de momenten dat zij over de verkrachting van haar zus verklaarde, maar ook twee maal terwijl zij over haar ouders vertelde. Die omstandigheid is evenwel onvoldoende voor een aanwijzing dat zij op dat moment van een traumatiserende gebeurtenis geen gewag kon maken.
Onder deze omstandigheden kon verweerder er in redelijkheid toe komen dat het asielrelaas van eiseres, zoals gesteld bij het nader gehoor en in beroep, onderling tegenstrijdig is en het aanvullend relaas daarom ongeloofwaardig is te achten. Deze beroepsgrond slaagt dan ook niet.
3. In het beroepschrift heeft eiseres nog verwezen naar al hetgeen in de zienswijze naar aanleiding van het voornemen is gesteld. De rechtbank stelt vast dat verweerder gemotiveerd is ingegaan op de zienswijze. Nu eiseres haar verwijzing niet heeft geconcretiseerd en voorts niet heeft onderbouwd, kan dit reeds daarom niet leiden tot gegrondverklaring van het beroep.
4. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.B. van Gijn, rechter, in aanwezigheid van mr. J. van der Wielen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 juni 2011.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.: LP
Coll.: JW
D: B
VK
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.