ECLI:NL:RBSGR:2011:BQ7223

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
18 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/9125 BESLU
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vestiging van voorkeursrecht door gemeente Teylingen met betrekking tot woningbouwlocaties in Voorhout

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 18 mei 2011 uitspraak gedaan in een geschil over de vestiging van een voorkeursrecht door de gemeente Teylingen. Het college van burgemeester en wethouders had op 11 november 2008 besloten om bepaalde percelen in de gemeente voorlopig aan te wijzen voor woningbouw, wat leidde tot bezwaar van verschillende eisers. De eisers, die eigenaren zijn van de percelen, stelden dat de vestiging van het voorkeursrecht niet gerechtvaardigd was, omdat er geen ruimtelijk beleid aan ten grondslag lag en de omvang van het plangebied te groot was. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard en geoordeeld dat de gemeente voldoende grondslag had voor de vestiging van het voorkeursrecht op basis van de Wet voorkeursrecht gemeenten (Wvg). De rechtbank overwoog dat de Wvg gemeenten de mogelijkheid biedt om eigendomsoverdrachten te verhinderen in het kader van hun ruimtelijk beleid. De rechtbank concludeerde dat de voorgenomen ontwikkelingen op de locaties 'Hooghkamer' en 'Nieuw Boekhorst' voldoende waren onderbouwd met beleidsstukken en dat de vestiging van het voorkeursrecht niet in strijd was met de wet. De rechtbank heeft de bezwaren van de eisers verworpen en de beslissing van de gemeente bevestigd.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Afdeling 1, meervoudige kamer
Reg.nrs.: AWB 09/9125 BESLU, AWB 09/9161 BESLU, AWB 09/9166 BESLU,
AWB 09/9167 BESLU en AWB 09/9170 BESLU
UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in de gedingen tussen
[A], wonende te [plaats], eiser sub 1,
gemachtigde mr. J.A.C. Donkersloot,
en
[B] en [C], wonende te [plaats], eisers sub 2,
gemachtigde mr. A.K. Koornneef,
en
[D] en [E], wonende te [plaats], eisers sub 3,
gemachtigde mr. A.K. Koornneef,
en
de besloten vennootschap [F] Projectontwikkeling B.V., gevestigd te [plaats 2], eiseres sub 4,
gemachtigde mr. A.K. Koornneef,
en
de besloten vennootschap [F] Beheer B.V., gevestigd te [plaats 2], eiseres sub 5,
gemachtigde mr. A.K. Koornneef,
tegen
de raad van de gemeente Teylingen, verweerder,
gemachtigde mr. M. van Putten.
I PROCESVERLOOP
Bij besluit van 11 november 2008, gepubliceerd in de Staatscourant van 12 november 2008, heeft het college van burgemeester en wethouders van Teylingen (hierna: het college) ingevolge artikel 6 van de Wet voorkeursrecht gemeenten (Wvg) de aan eisers toebehorende percelen, kadastraal bekend gemeente Teylingen, sectie A, nummers 3306, 4190, 4815, 4816 en 4873 (hierna: de percelen) voorlopig aangewezen als gronden waarop de artikelen 10 tot en met 24, 26 en 27 van die wet van toepassing zijn verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser sub 1 bij brief van 9 december 2008, ingekomen bij het college op 10 december 2008, bezwaar gemaakt.
Tegen dit besluit hebben eisers sub 2 tot en met 5 bij afzonderlijke brieven van
22 december 2008, ingekomen bij het college op 23 december 2008, bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 5 februari 2009, gepubliceerd in de Staatscourant van 9 februari 2009, heeft verweerder ingevolge artikel 5 van de Wvg de artikelen 10 tot en met 24, 26 en 27 van die wet toepassing verklaard op de percelen.
Bij besluit van 5 november 2009, verzonden op 13 november 2009, heeft verweerder, overeenkomstig het advies van de Commissie Bezwaarschriften en Klachten van
25 juni 2009, de hiertegen door eisers sub 1 tot en met 4 gemaakte bezwaren ongegrond verklaard en het bezwaar van eiseres sub 5 niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser sub 1 bij brief van 24 december 2009, ingekomen bij de rechtbank op dezelfde datum, beroep ingesteld (ingeschreven onder registratienummer AWB 09/9125 BESLU). De gronden zijn daarna aangevuld.
Tegen dit besluit hebben eisers sub 2 bij brief van 24 december 2009, ingekomen bij de rechtbank op 28 december 2009, beroep ingesteld (ingeschreven onder registratienummer AWB 09/9161 BESLU). De gronden zijn daarna aangevuld.
Tegen dit besluit hebben eisers sub 3 bij brief van 24 december 2009, ingekomen bij de rechtbank op 28 december 2009, beroep ingesteld (ingeschreven onder registratienummer AWB 09/9166 BESLU). De gronden zijn daarna aangevuld.
Tegen dit besluit heeft eiseres sub 4 bij brief van 24 december 2009, ingekomen bij de rechtbank op 28 december 2009, beroep ingesteld (ingeschreven onder registratienummer AWB 09/9167 BESLU). De gronden zijn daarna aangevuld.
Tegen dit besluit heeft eiseres sub 5 bij brief van 24 december 2009, ingekomen bij de rechtbank op 28 december 2009, beroep ingesteld (ingeschreven onder registratienummer AWB 09/9170 BESLU). De gronden zijn daarna aangevuld.
Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en afzonderlijke verweerschriften ingediend.
De beroepen zijn op 24 januari 2011 gevoegd ter zitting behandeld.
Eiser sub 1 is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. J.A.C. Donkersloot, advocaat te Leiden.
Namens eisers sub 2 en 3 is verschenen mr. A.K. Koornneef.
Eiseressen sub 4 en 5 hebben zich laten vertegenwoordigen [F], bijgestaan door mr. A.K. Koornneef.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [G], bijgestaan door
mr. M. van Putten, verbonden aan Overwater Grondbeleid Adviesbureau B.V..
II OVERWEGINGEN
Doel voorkeursrecht en wettelijk kader
De gemeente Teylingen is voornemens om ter plaatse van de percelen de toekomstige woningbouwlocaties "Hooghkamer" en "Nieuw Boekhorst" te ontwikkelen. De beide locaties zijn gelegen in het dorp Voorhout en zijn van elkaar gescheiden door een spoorlijn. Ten tijde van het nemen van het bestreden besluit was er geen ontwerp-structuurvisie of ontwerp-bestemmingsplan voor deze locaties, waarin aan die gronden een andere dan agrarische bestemming is gegeven en waarvan het huidige gebruik afwijkt van de toekomstige bestemming. Inmiddels is gestart met de planologische procedure voor de totstandkoming van een ontwerp van de structuurvisie, die betrekking heeft op de beide locaties. Op 5 november 2010 is het ontwerp-bestemmingsplan voor de locatie "Hooghkamer" ter inzage gelegd.
Ingevolge artikel 2 van de Wvg kan de gemeenteraad gronden aanwijzen waarop de artikelen 10 tot en met 24, 26 en 27 van toepassing zijn.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wvg komen voor aanwijzing in aanmerking gronden waaraan bij het bestemmingsplan, projectbesluit of inpassingsplan een niet-agrarische bestemming is toegekend en waarvan het gebruik afwijkt van dat plan of besluit.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Wvg komen voor aanwijzing in aanmerking gronden die nog niet zijn opgenomen in een bestemmingsplan, projectbesluit of structuurvisie, maar waarbij in het besluit tot aanwijzing aan de betrokken gronden een niet-agrarische bestemming wordt toegedacht en waarvan het gebruik afwijkt van die bestemming. In het besluit tot aanwijzing wordt aangegeven of nadien nog zal worden overgegaan tot het vaststellen van een structuurvisie.
Ingevolge artikel 6, tweede lid, van de Wvg kunnen burgemeester en wethouders gronden voorlopig aanwijzen, mits bij het hiertoe strekkend besluit aan die gronden een niet-agrarische bestemming is toegedacht en het gebruik afwijkt van de toegedachte bestemming. Het besluit vervalt van rechtswege drie maanden na dagtekening of zoveel eerder als een besluit van de gemeenteraad tot aanwijzing ingevolge artikel 3, 4 of 5 in werking treedt.
Ingevolge artikel 6, derde lid, van de Wvg worden de bezwaren gericht tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Teylingen van 11 november 2008, geacht te zijn gericht tegen het besluit van verweerder van 5 november 2009.
AWB 09/9125 BESLU
Eiser sub 1 is eigenaar van het perceel, kadastraal bekend als sectie A, nummer 4190, plaatselijk bekend als [adres 1] te [plaats], gelegen in "Nieuw Boekhorst". Eiser sub 1 kan zich met de vestiging van het voorkeursrecht op zijn perceel niet verenigen en stelt daartoe dat aan het besluit geen ruimtelijk beleid ten grondslag ligt, de omvang van het plangebied te groot is, een te globale en algemene omschrijving van de toegedachte bestemming is gegeven en dat gebruik en bestemming, zoals bestaand, niet afwijken van de toegedachte bestemming. Het besluit is voorts in strijd met de ratio en de geest van de Wvg omdat verweerder op 10 juli 2008 heeft besloten het bestemmingsplan "Hooghkamer", dat voorzag in de realisering van de woningbouwlocatie aldaar, niet vast te stellen omdat het economisch niet uitvoerbaar was, en er voor "Nieuw Boekhorst" nog steeds geen plannen zijn. Eiser acht de stelling van verweerder dat een structuurvisie wordt voorbereid, gelet daarop, onaannemelijk en ongeloofwaardig, en de haalbaarheid van het woningbouwplan onvoldoende gemotiveerd. Verweerder heeft in december 2009 voor "Hooghkamer" een nieuw bestemmingsplan vastgesteld, zodat het niet vastgestelde bestemmingsplan niet langer de actuele visie van verweerder is, terwijl voor "Nieuw Boekhorst" in het geheel geen actuele visie bekend is. Ten slotte stelt eiser dat privaatrechtelijke belemmeringen in de weg staan aan de realisatie van het woningbouwplan.
Verweerder heeft in het verweerschrift gesteld dat uit de brochure Ontwerp Toekomstvisie Teylingen (2007), de Woonvisie Teylingen (december 2007) en de Nota Grondbeleid Teylingen 2007 blijkt dat de bestemmingen in zowel "Hooghkamer" als "Nieuw Boekhorst" wijzigen of intensiveren. Verder is er voor "Hooghkamer" een stedenbouwkundig plan en zijn een voorontwerp-bestemmingsplan en een voorontwerp-exploitatieplan in procedure gebracht. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat deze documenten slechts bij wijze van voorbeeld zijn genoemd. Voor de vestiging van een voorkeursrecht op grond van artikel 5 van de Wvg zijn, anders dan voor een vestiging daarvan op grond van artikel 3 van de Wvg, geen bestemmingsplan, projectbesluit of inpassingsplan, noch een structuurvisie vereist. Uit het totaal van de vele beleidsstukken, waaronder ook de Structuurvisie uit 1996, het Ontwikkelingsplan uit 2004 en de Toekomstvisie en de Woonvisie uit 2008, zijn de plannen van verweerder voor de beide locaties af te leiden.
De rechtbank stelt voorop dat met de in de Wvg neergelegde bevoegdheid tot vestiging van voorkeursrechten is beoogd gemeenten een sterkere positie te geven bij grondverwerving ten behoeve van de verwezenlijking van hun ruimtelijk beleid.
Zij verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) van 25 april 2007, LJN BA3699, en overweegt dat artikel 5 van de Wvg juist in het leven is geroepen voor situaties waarin aan een locatie wel reeds een andere bestemming is toegedacht en met het oog daarop de vestiging van een voorkeursrecht wenselijk wordt geacht, doch (een ontwerp van) een bestemmingsplan of een structuurplan nog niet gereed is. De door verweerder voorgenomen ontwikkelingen op de beide locaties zijn voldoende gebleken uit genoemde documenten. Deze documenten vormen naar het oordeel van de rechtbank voldoende grondslag voor de aanwijzing op grond van artikel 5 van de Wvg.
Bij het raadsbesluit behoort een kaart waarop de betrokken gronden en de aan die gronden toegedachte bestemming zijn aangeduid. Als aanwijzing voor de bestemming hebben de gronden "wonen, (werken) en voorzieningen, waaronder groen- en verkeersvoorzieningen, alle niet-agrarisch en nader uit te werken" gekregen. De beroepsgrond dat een te globale en algemene omschrijving van de toegedachte bestemming is gegeven, slaagt daarom niet.
Uit het bestreden besluit en het verhandelde ter zitting blijkt dat verweerder inmiddels is gestart met de planologische procedure voor de totstandkoming van een ontwerp van de structuurvisie, die betrekking heeft op de beide locaties. Aan het vereiste van artikel 5, eerste lid, van de Wvg dat in het besluit tot aanwijzing wordt aangegeven of nadien nog zal worden overgegaan tot het vaststellen van een structuurvisie, wordt derhalve ook voldaan.
Anders dan verweerder stelt, brengt de omstandigheid dat het perceel van eiser sub 1 is gelegen binnen "Nieuw Boekhorst" niet met zich mee dat de beroepsgronden die zien op "Hooghkamer" reeds daarom niet kunnen slagen. De aanwijzing voor de beide locaties is immers in één besluit vervat, terwijl niet valt in te zien waarom eiser sub 1, eenmaal ontvankelijk, niet ook beroepsgronden kan aanvoeren die zien op de locatie waarin zijn perceel zich niet bevindt.
Dat verweerder op 10 juli 2008 heeft besloten bestemmingsplan "Hooghkamer" niet vast te stellen omdat het plan economisch niet uitvoerbaar bleek, brengt niet met zich mee dat voor de vestiging van het voorkeursrecht verdergaande eisen gelden wat betreft voorbereiding en motivering dan zonder die omstandigheid het geval zou zijn geweest. Wat eiser sub 1 naar voren heeft gebracht ten aanzien van de planologische onderbouwing van de voorgenomen woningbouwlocatie, leidt niet tot de conclusie dat het bestreden besluit van een ondeugdelijke motivering is voorzien.
De beroepsgrond dat civielrechtelijke belemmeringen in de weg staan aan de realisatie van "Hooghkamer" slaagt niet, omdat de door eiser sub 1 genoemde privaatrechtelijke verhoudingen geen rol kunnen spelen bij de aanwijzing van de gronden waarop het voorkeursrecht van toepassing is. De gemeente Teylingen kan, zoals ook door verweerder ter zitting verklaard, zo nodig overgaan tot onteigening van de voor het realiseren van de voor de woningbouw benodigde grond.
Het beroep is ongegrond.
AWB 09/9161 BESLU
Eisers sub 2 zijn eigenaar van het perceel, kadastraal bekend als sectie A, nummer 4815, plaatselijk bekend als [adres 2] te [plaats], gelegen in "Hooghkamer". Eisers sub 2 bewonen de op het perceel staande, als rijksmonument aangewezen, boerderij. Zij kunnen zich met de vestiging van het voorkeursrecht op hun perceel niet verenigen, aangezien zij vrezen dat de boerderij, die door hen gebruikt wordt als burgerwoning, en niet als agrarische bedrijfswoning, plaats moet maken voor de nieuwbouwplannen. Zij stellen dat het bestaande gebruik van hun perceel niet afwijkt van de daaraan toegedachte bestemming, reden waarom niet wordt voldaan aan de toepassingsvoorwaarden, genoemd in artikel 3 van de Wvg. De vestiging van het voorkeursrecht op hun perceel dient huns inziens geen enkel doel, omdat de motieven die in algemene zin aan de vestiging van een voorkeursrecht ten grondslag kunnen liggen, niet aan de orde zijn. Het besluit is daarom onvoldoende gemotiveerd.
Verweerder stelt dat op het perceel van eisers sub 2 ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Landelijk Gebied 1992" de bestemming "Agrarisch gebied voor de uitvoering van Landbouwbedrijven" rust. De boerderij kan daarom juridisch niet worden aangemerkt als burgerwoning. Daaraan doet niet af dat burgemeester en wethouders van Voorhout bij brief van 20 april 1998 hebben kenbaar gemaakt tegen het gebruik als burgerwoning geen bezwaar te hebben. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat aan de boerderij in het ontwerp-bestemmingsplan "Hooghkamer" een woonbestemming is toegedacht, maar dat de kadastrale grenzen van het perceel niet exact overeen komen met het bestemmingsvlak. Voorts zal er nog verkaveling dienen plaats te vinden. De toekomstige begrenzing van het perceel is daarom nog niet exact aan te geven.
Verweerder betoogt daarnaast dat de vestiging van het voorkeursrecht wel degelijk een doel dient, namelijk het voorkomen van vervreemding van het perceel aan een willekeurige derde, het handhaven van de regiefunctie en het tegengaan van prijsopdrijving.
De rechtbank is van oordeel dat uit de ter zitting door verweerder getoonde plankaart, behorend bij het ontwerp-bestemmingsplan "Hooghkamer" blijkt dat de vrees van eisers sub 2 dat de boerderij plaats moet maken voor de nieuwbouwplannen, ongegrond is, nu daarin aan het perceel een woonbestemming is toegekend. Daardoor wordt het gebruik dat eisers van de boerderij maken, positief bestemd.
Dat die bestemming nog niet definitief is, omdat naar aanleiding van het ontwerp-bestemmingsplan veel zienswijzen naar voren zijn gebracht, doet daar niet aan af. Als de boerderij in het bestemmingsplan "Hooghkamer" wordt ingepast, trekt het college het voorkeursrecht voor dat gedeelte van het perceel in. Uit de omstandigheid dat de exacte begrenzing van het perceel eerst na de verkaveling zal komen vast te staan, vloeit voort dat nog niet geheel duidelijk is waar precies de begrenzing van de bestemming wonen zal lopen. Aangezien de bestemming wonen tevens een intensivering van het bestaande gebruik met zich kan brengen, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank voldoende belang bij het vestigen van het voorkeursrecht op het (gehele) perceel. Aan de toepassingsvoorwaarden, genoemd in artikel 5 van de Wvg, wordt daarom voldaan. Verweerder wijst er terecht op dat het besluit niet is gebaseerd op artikel 3, maar op artikel 5 van de Wvg. Voor de vraag of het bestaande gebruik van het perceel afwijkt van de daaraan toegedachte bestemming, maakt dat overigens geen verschil, omdat ook artikel 5 van de Wvg die toepassingsvoorwaarde kent.
Het beroep is ongegrond.
AWB 09/9166 BESLU
Eisers sub 3 zijn eigenaar van een tweetal percelen, kadastraal bekend sectie A, nummers 3306 en 4873, gelegen nabij de [adres 3] te [plaats], gelegen in "Hooghkamer". Eisers sub 3 kunnen zich met de vestiging van het voorkeursrecht op hun percelen niet verenigen omdat zij hun percelen aan eiseres sub 5 hebben verkocht. Daartoe hebben eisers sub 3 op 1 februari 2002 met eiseres sub 5 een koopovereenkomst gesloten. Eisers sub 3 zijn voornemens de percelen binnen afzienbare tijd aan eiseres sub 5 te leveren. Artikel 10 van de Wvg staat evenwel aan de eigendomsoverdracht in de weg, omdat niet wordt voldaan aan de daarin gestelde eisen. Materieel wordt overigens wel aan de strekking en de bedoeling van de bepaling voldaan. Doordat eisers sub 3 hun percelen niet aan eiseres sub 5 kunnen leveren, lijden zij schade, terwijl met de vestiging van het voorkeursrecht op hun percelen geen enkel doel wordt gediend. Die vestiging is bovendien niet logisch, omdat de percelen zijn verkocht in de wetenschap dat verweerder ter plaatse een woonwijk wil ontwikkelen. Eisers stellen dat het besluit een draagkrachtige motivering ontbeert. Ten slotte ligt er geen belangenafweging aan ten grondslag.
Verweerder stelt dat de vestiging van het voorkeursrecht, gelet op de voorgenomen eigendomsoverdracht van de percelen aan eiseres sub 5, juist wèl logisch is. Het voorkeursrecht staat aan de levering, en daarmee aan de eigendomsoverdracht in de weg. Verweerder bestrijdt niet dat het de intentie van eiseres sub 5 is om samen met verweerder woningbouw te realiseren, maar verweerder wil de regie voeren over de ontwikkeling daarvan. Artikel 10 van de Wvg laat afwijking niet toe, ook al zou - zoals gesteld - materieel aan de voorwaarden worden voldaan. Wat betreft de schade betoogt verweerder dat eisers sub 3 het aan zichzelf te wijten hebben dat zij niet aan de voorwaarden, genoemd in artikel 10 van de Wvg voldoen. De Wvg voorziet bovendien in een toereikende financiële belangenbescherming. Verweerder wijst erop dat de belangenafweging reeds heeft plaatsgevonden bij de totstandkoming van de Wvg.
De rechtbank stelt voorop dat het de uitdrukkelijke bedoeling van de wetgever is geweest gemeenten de mogelijkheid te bieden eigendomsoverdrachten als de onderhavige te verhinderen. Dat is de essentie van de Wvg. Het eventuele financiële nadeel dat eisers sub 3 ondervinden van het voorkeursrecht omdat zij hun gronden niet op korte termijn aan eiseres sub 5 kunnen leveren, is inherent aan het voorkeursrecht en als zodanig reeds meegewogen bij de totstandkoming van de Wvg.
Artikel 10 van de Wvg staat niet aan de vestiging van het voorkeursrecht in de weg omdat het slechts ziet op de aanbiedingsplicht van een verkoper aan de gemeente in geval van vervreemding van een goed. De vraag of voldaan wordt aan de uitzonderingen op dat uitgangspunt, kan daarom bij de beoordeling van een besluit tot aanwijzing van een voorkeursrecht geen rol spelen.
Het beroep is ongegrond.
AWB 09/9167 BESLU
Eiseres sub 4 is eigenaar van het perceel, kadastraal bekend als sectie A, nummer 4816, gelegen nabij de [adres 2] te [plaats], gelegen in "Hooghkamer". Op het perceel, dat grenst aan het perceel van eisers sub 2, staat een schuur die hoort bij de boerderij van eisers sub 2 en als zodanig ook door hen gebruikt wordt. Eiseres sub 4 kan zich met de vestiging van het voorkeursrecht op haar perceel niet verenigen, omdat zij voornemens is het perceel aan eisers sub 2 over te dragen. Uit de voor de schuur op 28 maart 2006 verleende bouwvergunning blijkt dat de nieuwbouwplannen slechts betrekking hebben op de omliggende percelen, en niet ook op de percelen waarop de schuur en de boerderij staan. De schuur zal ook niet worden wegbestemd. Het vestigen van het voorkeursrecht op het perceel is daarom niet logisch. Eiseres sub 4 stelt dat het bestaande gebruik van haar perceel niet afwijkt van de daaraan toegedachte bestemming, reden waarom niet wordt voldaan aan de toepassingsvoorwaarden, genoemd in artikel 3 van de Wvg. De motieven die in algemene zin aan de vestiging van een voorkeursrecht ten grondslag kunnen liggen, zijn hier niet aan de orde. Het besluit is daarom onvoldoende gemotiveerd. Ten slotte ligt er geen deugdelijke belangenafweging aan ten grondslag, omdat een belang van verweerder bij de vestiging van het voorkeursrecht ontbreekt, terwijl eiseres sub 4 het perceel niet kan overdragen aan eisers sub 2, die het perceel en de schuur gebruiken, en het bij hun boerderij behoort.
Verweerder stelt dat eiseres sub 4 het aan zichzelf te wijten heeft dat de eigendom van het perceel nog niet is overgedragen. Zij heeft zelf in 2005 genoemde bouwvergunning aangevraagd en had het (betreffende deel van het) perceel eenvoudig kunnen overdragen. Uit het voorontwerp-bestemmingsplan en het voorontwerp-exploitatieplan blijkt dat een groot deel van het perceel bestemd is voor woningbouw. Dat gedeelte van het perceel wordt daarom zeker niet overeenkomstig het huidige gebruik ingepast. Het is de bedoeling van het voorkeursrecht om, zolang de omvang van het in te passen gedeelte nog onduidelijk is, de voorgenomen eigendomsoverdracht te voorkómen. Verweerder wijst erop dat de belangenafweging reeds heeft plaatsgevonden bij de totstandkoming van de Wvg. Voor zover bij de vestiging van het voorkeursrecht nog plaats is voor een belangenafweging, wordt aan het behouden van de regiefunctie van verweerder een groter gewicht toegekend dan aan de belangen van eiseres.
De rechtbank overweegt dat het perceel blijkens het bestreden besluit een omvang heeft van 2.847 m2. Ter zitting heeft verweerder onweersproken gesteld dat het perceel groter is dan alleen het gedeelte waar de schuur op staat. Als de schuur in het bestemmingsplan "Hooghkamer" wordt ingepast, trekt het college het voorkeursrecht voor dat gedeelte van het perceel in. Op het overige gedeelte is woningbouw gepland. Daaruit vloeit voort dat het bestaande gebruik van het perceel afwijkt van de daaraan toegedachte bestemming. Uit de omstandigheid dat de exacte begrenzing van de bestemming op het perceel nog niet bekend is, vloeit voort dat verweerder voldoende belang heeft bij het vestigen van het voorkeursrecht op het (gehele) perceel. Aan de toepassingsvoorwaarden, genoemd in artikel 5 van de Wvg, wordt daarom voldaan. Verweerder wijst er terecht op dat het besluit niet is gebaseerd op artikel 3, maar op artikel 5 van de Wvg. Voor de vraag of het bestaande gebruik van het perceel afwijkt van de daaraan toegedachte bestemming, maakt dat overigens geen verschil, omdat ook artikel 5 van de Wvg die toepassingsvoorwaarde kent.
Het beroep is ongegrond.
AWB 09/9170 BESLU
Eiseres sub 5 is van mening dat haar bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Zij kan zich met de vestiging van het voorkeursrecht op het tweetal percelen, kadastraal bekend als sectie A, nummers 3306 en 4873, gelegen nabij de [adres 3] te [plaats], gelegen in "Hooghkamer", niet verenigen, in hoofdzaak omdat zij de percelen van eisers sub 3 heeft gekocht. Daartoe hebben zij genoemde koopovereenkomst van 1 februari 2002 gesloten. Eisers sub 3 zijn voornemens de percelen binnen afzienbare tijd aan haar te leveren. Eiseres sub 5 acht de vestiging van het voorkeursrecht niet logisch omdat zij voornemens is de door verweerder geplande ontwikkeling daadwerkelijk te realiseren. Doordat de levering van de percelen ten gevolge van de vestiging van het voorkeursrecht niet mogelijk is, lijdt eiseres sub 5 schade, terwijl verweerder bij de vestiging van het voorkeursrecht op de percelen geen belang heeft, aldus eiseres sub 5..
De rechtbank is van oordeel dat verweerder het bezwaar van eiseres sub 5 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Uit de door verweerder genoemde uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 maart 2000, LJN AA5426, 20 november 2000, LJN AA9232 en 19 december 2001, LJN AP4880, blijkt immers dat eiseres sub 5 geen rechtstreeks belanghebbende is bij het besluit tot vestiging van het voorkeursrecht, maar dat zij slechts een afgeleid belang heeft.
Het beroep is ongegrond.
Slotsom
De beroepen zijn ongegrond.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III BESLISSING
De rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. L. Koper, mr. D.A.J. Overdijk, en mr. E. Dijt,
in tegenwoordigheid van de griffier, mr. R.F. van Aalst.
Uitgesproken in het openbaar op 18 mei 2011.
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.