Nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 mei 2011
[eiseres]
geboren op 1 juli 2002,
van Somalische nationaliteit,
verblijvende te Addis Abeba, Ethiopië
eiseres,
gemachtigde mr. F.J.M. Schonkeren,
de minister van Buitenlandse Zaken,
te Den Haag,
verweerder,
gemachtigde mr. L.M.A. Hansen.
Procesverloop
Bij besluit van 27 juli 2010 heeft verweerder de aanvraag van eiseres om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: mvv) onder de beperking verband houdend met ‘gezinshereniging bij haar tante/pleegmoeder [referente] in het kader van nareis’ niet ingewilligd.
Het hiertegen door eiseres gemaakte bezwaar is door verweerder bij besluit van 22 oktober 2010 ongegrond verklaard.
Eiseres heeft op 12 november 2010 tegen laatstgenoemd besluit beroep ingesteld.
De zaak is behandeld op de zitting van 22 februari 2011, waar eiseres en verweerder zijn verschenen bij gemachtigde. Tevens zijn verschenen referente en haar [echtgenoot]. Voorts was aanwezig [tolk Somalisch]
Overwegingen
1. Aan de orde is of het bestreden besluit van 22 oktober 2010 in rechte kan standhouden.
2. De rechtbank gaat bij de beantwoording van deze vraag uit van de volgende feiten en omstandigheden.
3. Bij besluit van 6 augustus 2008 is aan referente een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend.
4. Op 26 oktober 2009 heeft zij een adviesaanvraag inzake afgifte van een mvv aan eiseres en aan haar echtgenoot en hun vijf minderjarige kinderen ingediend. Ten aanzien van eiseres is hierop op 7 april 2010 negatief geadviseerd en ten aanzien van de echtgenoot en de vijf minderjarige kinderen is een positief advies afgegeven.
5. De echtgenoot en de vijf minderjarige kinderen zijn op 8 juli 2010 Nederland binnengekomen en hebben op 29 juli 2010 een asielaanvraag ingediend. Aan hen is op
4 augustus 2010 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend met ingang van
29 juli 2010 geldig tot 29 juli 2015.
6. Op 20 april 2010 is bij de Nederlandse vertegenwoordiging te Addis Abeba namens eiseres onderhavige mvv-aanvraag ingediend.
7. Verweerder stelt zich blijkens het bestreden besluit op het standpunt dat onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat eiseres tot aan het vertrek van referente uit het land van herkomst daadwerkelijk heeft behoord tot het gezin van referente. Daarbij heeft verweerder in aanmerking genomen dat niet is gebleken dat eiseres niet nog altijd feitelijk behoort tot het gezin van haar biologische ouders, die nog in leven zijn, maar waarvan onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat zij daadwerkelijk onvindbaar zijn en derhalve niet langer in staat zijn voor eiseres te zorgen. Voorkomen moet worden dat eiseres naar Nederland wordt gehaald zonder toestemming van haar biologische ouders en dat eiseres wordt onttrokken aan de personen die het rechtmatig gezag over haar hebben. Overigens is door verweerder nog overwogen dat door de tegenstrijdige verklaringen van referente en haar echtgenoot, over wanneer de biologische ouders van eiseres uit elkaar zijn gegaan en eiseres bij referente hebben achtergelaten, te meer onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat eiseres niet nog altijd feitelijk tot het gezin van (één van) haar ouders behoort. Bovendien is in bezwaar aangegeven dat eiseres thans (na het vertrek van referente) in een ander gezin is opgenomen, zodat wordt aangenomen dat de gezinsband met het pleegkind/eiseres geacht wordt verbroken te zijn. Eiseres voldoet derhalve niet aan de omschrijving van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder e en f, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000). Om die reden komt zij niet in aanmerking voor een afgeleide verblijfsvergunning asiel.
8. Eiseres kan zich hiermee niet verenigen en heeft hiertegen – zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd. Verweerder gaat er ten onrechte van uit dat de biologische ouders van eiseres nog in leven zijn. De biologische moeder van eiseres is kort na de geboorte van eiseres vertrokken en de biologische vader van eiseres is vertrokken toen eiseres ongeveer drie jaar oud was. Sedertdien (respectievelijk acht en vijf jaar geleden) is niets meer van hen vernomen, hetgeen er op duidt dat de biologische ouders afstand van eiseres hebben gedaan. Daarbij komt dat referente en haar echtgenoot geen enkel aanknopingspunt hebben voor een gerichte zoekaktie naar de biologische ouders van eiseres. Blijkens het ambtsbericht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken over Somalië blijkt dat internationale organisaties vrijwel niet actief zijn in Somalië, zodat het zinloos is de biologische ouders van eiseres via dit soort organisaties te laten opsporen. Verder betwist eiseres dat sprake is van een tegenstrijdigheid tussen de verklaringen van referente en haar echtgenoot en gaat het niet aan te veronderstellen dat eiseres nog tot het gezin van haar biologische ouders zou behoren. Er is immers sedert het derde levensjaar van eiseres geen enkel contact meer met haar biologische ouders. Voorts betwist eiseres dat sprake is van een duurzame opname in een ander gezin. De echtgenoot van referente was immers gedwongen om eiseres bij [mevrouw] achter te laten omdat aan hem en zijn kinderen een mvv was verleend en zij, om hun rechten niet te verspelen, naar Nederland dienden te vertrekken. Omdat [mevrouw] inmiddels naar Amerika is vertrokken diende eiseres (tijdelijk) weer bij een ander ondergebracht te worden. In dit verband heeft verweerder ten onrechte gesteld geen gebruik te kunnen maken van zijn inherente afwijkingsbevoegdheid. Dat referente niet heeft aangetoond dat zij geen geld naar de tijdelijke verzorgers van eiseres overmaakt, is een punt dat in bezwaar nog had kunnen worden hersteld. Het bezwaarschrift is ook allerminst kennelijk ongegrond.
9. Blijkens het verweerschrift van 15 februari 2011(onder punt 3.6) heeft verweerder niet langer tegengeworpen dat referente en haar echtgenoot tegenstrijdig zouden hebben verklaard over wanneer de biologische ouders van eiseres zouden zijn vertrokken en het achterlaten van eiseres bij referente en haar gezin.
10. De rechtbank overweegt als volgt.
11. Het bestreden besluit is een besluit over de afgifte van een visum. Dit besluit is genomen op basis van het Souverein Besluit van 12 december 1813. Op grond van artikel 72, tweede lid, van de Vw 2000 wordt een dergelijk besluit voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep gelijkgesteld met een besluit gegeven krachtens de Vw 2000.
12. Voor verblijf hier te lande van langer dan drie maanden behoeft een vreemdeling een verblijfsvergunning, als bedoeld in artikel 13 van de Vw 2000. Met het oog hierop pleegt een aanvraag om verlening van een mvv door verweerder te worden getoetst aan dezelfde criteria als die, welke gelden voor de beoordeling van een aanvraag tot het verlenen van zodanige vergunning.
13. Ingevolge artikel 29, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000 kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 worden verleend aan de vreemdeling die als echtgenoot of echtgenote of minderjarig kind feitelijk behoort tot het gezin van de vreemdeling, bedoeld onder a tot en met d, die dezelfde nationaliteit heeft als die vreemdeling en gelijktijdig met deze vreemdeling Nederland is ingereisd dan wel is nagereisd binnen drie maanden, nadat aan de vreemdeling, bedoeld onder a tot en met d, de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000, is verleend.
14. Onderdeel C 2/6.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: Vc 2000) heeft betrekking op gezinshereniging met familieleden welke kan leiden tot het verlenen van een zogenoemde afgeleide verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
15. In dat onderdeel is onder meer bepaald dat de gezinsleden, om voor verblijf in aanmerking te komen, tot aan het vertrek van de hoofdpersoon uit het land van herkomst feitelijk tot diens gezin dienen te hebben behoord. De bewijslast omtrent het in het land van herkomst feitelijk tot het gezin hebben behoord, ligt bij de hoofdpersoon. In beginsel dient hiervan – indicatief – bewijs te worden overgelegd. Indien dat niet mogelijk is, dienen hier aanvullende gegevens en/of plausibele, aannemelijke en consistente verklaringen over te worden verstrekt. De biologische kinderen (minderjarig en meerderjarig) behoren niet langer tot het gezin van de hoofdpersoon indien de gezinsband verbroken kan worden beschouwd. Dit doet zich in elk geval voor indien er sprake is van één of meer van de volgende omstandigheden:
- het kind is duurzaam opgenomen in een ander gezin dan het gezin van de hoofdpersoon;
- het kind is zelfstandig gaan wonen;
- het kind heeft een eigen gezin gevormd doordat het gehuwd is of een relatie is aangegaan.
Voor niet biologische kinderen (pleeg- of adoptie)kinderen gelden bovenstaande criteria eveneens en geldt voorts dat de gezinsband als verbroken wordt beschouwd, indien deze kinderen na vertrek van de hoofdpersoon zijn opgenomen in een ander gezin. De bewijslast om aan te tonen dat de feitelijke gezinsband tussen ouder en kind niet is verbroken, ligt bij de in Nederland verblijvende ouder die de overkomst van het kind vraagt.
16. Voorts is in C2/6.1 van de Vc 2000 onder het kopje ‘Toestemmingsverklaring’ ten aanzien van niet-biologische (adoptie- en pleeg)kinderen bepaald dat, indien gedurende de asielprocedure van de hoofdpersoon dan wel gedurende de onderhavige aanvraag is gebleken dat één of beide in het buitenland verblijvende biologische ouder(s) nog in leven is of zijn, de aanvraag om een afgeleide asielvergunning wordt afgewezen indien de achterblijvende ouder geen toestemming heeft verleend voor het vertrek van het kind naar Nederland. Bij de aanvraag dient een verklaring te worden overgelegd waaruit de toestemming van de achterblijvende ouder blijkt, alsmede een kopie van het identiteitsbewijs van de achterblijvende ouder, ter verificatie van de handtekening. Indien de achterblijvende ouder wiens toestemming is vereist de toestemming niet kan geven omdat deze ouder onvindbaar is of is overleden, moet aannemelijk worden gemaakt waarom deze verklaring niet kan worden overgelegd. De toestemmingsverklaring wordt gevraagd om te voorkomen dat door de Nederlandse overheid wordt meegewerkt aan onrechtmatige onttrekking aan macht en gezag van degene aan wie het rechtmatig gezag over een buitenlands kind toekomt dan wel wie dat uitoefent.
17. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet op het standpunt kan stellen dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij vóór het vertrek van referente naar Nederland feitelijk tot het gezin van referente en haar echtgenoot heeft behoort. Verweerder werpt eiseres niet langer tegen dat referente en haar echtgenoot tegenstrijdige verklaringen hebben afgelegd over het tijdstip van vertrek van de biologische ouders van eiseres en eiseres heeft onweersproken gesteld dat zij sinds haar derde levensjaar, dus sinds 2005, deel uit maakt van het gezin van referente en haar echtgenoot. In dit verband is van belang dat door referente, haar echtgenoot en één van hun biologische kinderen omtrent het gezinsleven in Somalië gelijkluidende verklaringen zijn afgelegd.
18. Voorts is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich zonder nader onderzoek, dat ontbreekt, niet op het standpunt kan stellen dat de gezinsband tussen enerzijds referente (en haar gezin) en anderzijds eiseres verbroken is omdat eiseres volgens verweerder is opgenomen in een ander gezin. Verweerder heeft zich eerst in het bestreden besluit (op bezwaar) expliciet op dit standpunt gesteld, terwijl eiseres in bezwaar niet over deze nieuwe afwijzingsgrond is gehoord. Voorts heeft eiseres uiteengezet dat en waarom haar verblijf (eerst samen met de echtgenoot van referente en de vijf kinderen en later, toen de echtgenoot van referente en de vijf kinderen naar Nederland zijn gereisd, alleen) in Addis Abeba bij een andere vrouw, slechts een tijdelijke situatie was, namelijk in afwachting van haar overkomst naar Nederland.
19. Daarentegen is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich in het bij het bestreden besluit gehandhaafde besluit van 27 juli 2010 op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt waarom geen toestemmingsverklaring kan worden overgelegd. Dienaangaande overweegt de rechtbank als volgt.
20. Verweerder hanteert ten aanzien van niet-biologische (adoptie- en pleeg)kinderen als beleid dat bij de aanvraag een verklaring dient te worden overgelegd waaruit de toestemming van de achterblijvende ouder blijkt en wijst de aanvraag kennelijk af indien hieraan niet is voldaan. Dit beleid, zoals hiervoor weergegeven, komt de rechtbank, gezien het doel ervan, namelijk voorkomen dat door de Nederlandse overheid wordt meegewerkt aan onrechtmatige onttrekking aan macht en gezag van degene aan wie het rechtmatig gezag over een buitenlands kind toekomt dan wel wie dat uitoefent, niet onredelijk voor.
21. In hetgeen eiseres heeft aangevoerd heeft verweerder niet aannemelijk gemaakt hoeven achten dat de biologische ouders van eiseres zijn overleden dan wel onvindbaar zijn. Eiseres heeft weliswaar gesteld dat haar biologische moeder kort na haar geboorte is vertrokken, dat zij daarna door haar biologische vader is opgevoed en dat deze haar vervolgens op driejarige leeftijd heeft achtergelaten in het gezin van referente. Maar in ieder geval het tijdsverloop tussen dit moment van achterlaten en het besluit op bezwaar van ongeveer vijf jaar en de omstandigheid dat de biologische vader al die tijd niets van zich heeft laten horen, dwingt niet zonder meer tot de conclusie dat deze vader is overleden dan wel onvindbaar is. Voorts heeft verweerder, gelet op de hiervoor weergeven bedoeling van het terzake geldende beleid, van eiseres meer inspanningen mogen verwachten om haar biologische ouders op te sporen dan een niet nader geconcretiseerde zoekactie van de echtgenoot van referente naar de biologische vader. In dit verband heeft verweerder er terecht op gewezen dat voor eiseres de mogelijkheid bestond door middel van een zoekactie door het Internationale Rode Kruis haar biologische ouders op te sporen. Anders dan eiseres heeft gesteld volgt uit het ambtsbericht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken van september 2010 niet dat het Rode Kruis daartoe geen mogelijkheden heeft. Weliswaar is het aantal aanwezige internationale stafleden in Somalië verminderd, maar dat betekent niet dat geen zoekacties meer mogelijk zijn. Met de omstandigheid dat, zoals eiseres ter zitting van de rechtbank heeft gesteld, inmiddels wel een ‘tracing’ verzoek bij het Rode Kruis is ingediend, kan de rechtbank, gelet op de beoordeling van het bestreden besluit naar de feiten zoals die zich voordeden en het recht dat gold ten tijde van het nemen van dit besluit, geen rekening houden.
22. In aanmerking genomen dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt waarom geen toestemmingsverklaring kan worden overgelegd, heeft verweerder de gevraagde mvv op grond hiervan terecht geweigerd.
23. Het betoog van eiseres dat verweerder ten onrechte van het horen in bezwaar heeft afgezien, faalt. Van het horen mag slechts met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) worden afgezien, indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Gelet op de motivering van het besluit van 27 juli 2010 en hetgeen eiseres daartegen in bezwaar heeft aangevoerd, is aan deze maatstaf voldaan.
24. Het bestreden besluit van 22 oktober 2010 houdt dus in rechte stand.
25. Het beroep is ongegrond. De rechtbank ziet voorts geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten of tot vergoeding van het griffierecht.
26. Beslist wordt als volgt.
Beslissing
De rechtbank,
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. A. Venekamp als rechter in tegenwoordigheid van mr. P.M. de Kruif als griffier en in het openbaar uitgesproken op 27 mei 2011.
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij:
Raad van State
Afdeling bestuursrechtspraak
Hoger beroep vreemdelingenzaken
Postbus 20019
2500 EA Den Haag
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Artikel 85 van de Vw 2000 bepaalt dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt onder meer dat bij het beroepschrift een afschrift moet worden overgelegd van de uitspraak. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing.