ECLI:NL:RBSGR:2011:BQ5746

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
10 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
387034 HA RK 11-81 Wrakingnummer 2011/3
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van de raadkamer in een strafzaak met betrekking tot voorlopige hechtenis

In deze zaak heeft verzoekster, die gedetineerd is in de Penitentiaire Inrichting te Breda, op 9 februari 2011 een mondeling verzoek tot wraking ingediend tijdens de behandeling van de vordering van de Officier van Justitie tot haar gevangenhouding. De raadsvrouw van verzoekster, mr. N. Harlequin, was van mening dat er processtukken waren die aan de verdediging waren onthouden en dat dit invloed had op de beslissing omtrent de voorlopige hechtenis. Tijdens de zitting op 10 februari 2011 werd het wrakingsverzoek behandeld. De rechters, mr. [X], mr. [Y] en mr. [Z], hebben verklaard dat er geen sprake was van vooringenomenheid en dat de beslissing om het bezwaarschrift niet in behandeling te nemen geen grond voor wraking opleverde. De Officier van Justitie, mr. A. van Dam, gaf aan niet op de hoogte te zijn van de onthouden stukken en dat dit een schending van het beginsel van 'equality of arms' zou zijn geweest.

De wrakingskamer heeft beoordeeld of de rechters onpartijdig waren en of er sprake was van een objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid. De rechtbank concludeerde dat de raadkamer voldoende informatie had om een beslissing te nemen over de voorlopige hechtenis en dat er geen aanwijzingen waren voor vooringenomenheid. Het verzoek tot wraking werd afgewezen, en het proces in de hoofdzaak werd voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek. De beslissing werd openbaar uitgesproken door de voorzitter en de andere rechters, met de griffier aanwezig.

Uitspraak

Rechtbank ’s-Gravenhage
Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2011 / 3
rekestnummer: 387034 HA RK 11-81
parketnummer: 09/757201-11
datum beschikking: 10 februari 2011
BESCHIKKING
op het mondelinge verzoek tot wraking ingevolge artikel 513 van het Wetboek van Strafvordering, in de zaak van:
[verzoekster],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Breda,
verzoekster,
raadsman: mr. N. Harlequin, advocaat te ’s-Gravenhage;
tegen
mr. [X],
mr. [Y],
mr. [Z],
rechters in de rechtbank te ’s-Gravenhage, sector strafrecht.
1. Voorgeschiedenis en het procesverloop
Op 9 februari 2011 is verzoekster in de raadkamer van de rechtbank verschenen, bijgestaan door haar raadsvrouw, voor de behandeling van de vordering van de Officier van Justitie tot haar gevangenhouding cq. verlenging daarvan voor de duur van 90 dagen. Ter zitting heeft de raadsvrouw van verzoekster een mondeling verzoek tot wraking van de gehele raadkamer gedaan. Op dezelfde dag heeft zij eveneens per fax een schriftelijk wrakingsverzoek ingediend.
2. De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek
Op 10 februari 2011 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. Namens verzoekster is haar raadsvrouw ter zitting verschenen. Mr. [X] is eveneens ter zitting verschenen, mede namens mrs. [Y] en [Z]. Voorts is verschenen de Officier van Justitie, mr. A. van Dam. De raadsvrouw van verzoekster heeft ter zitting het wrakingsverzoek, mede aan de hand van pleitaantekeningen, toegelicht.
3. Het standpunt van verzoekster
Aan het wrakingsverzoek is het volgende ten grondslag gelegd.
De dag voor de raadkamerzitting van 9 februari 2011 heeft de raadsvrouw aan Officier van Justitie, mr. P. Willemse, alsmede aan de rechter-commissaris en de voorzitter van de raadkamer per telefax een brief gestuurd waarin zij de Officier van Justitie heeft verzocht om haar per ommegaande te berichten welke processtukken aan de verdediging zouden worden onthouden. Zij heeft hierop van de Officier van Justitie geen reactie ontvangen. Zij heeft hierop bij de strafgriffie een bezwaarschrift ter zake van onthouding van processtukken ingediend. Zij heeft namelijk de overtuiging dat er in de strafzaak stukken zijn, die niet aan het dossier zijn toegevoegd.
De voorzitter heeft haar in de raadkamer medegedeeld de betreffende fax noch het bezwaarschrift te hebben ontvangen, waarna verzoekster alsnog het bezwaarschrift wilde overleggen.
De voorzitter gaf hierop aan het bezwaarschrift niet in behandeling te nemen omdat dit volgens hem bij een andere raadkamer diende te worden behandeld. Aangezien de raadsvrouw dit bezwaarschrift wel behandeld wilde zien, daar het een en ander consequenties zou kunnen hebben voor de ernstige bezwaren en dus de voorlopige hechtenis, heeft zij daarop de raadkamer gewraakt.
De raadsvrouw merkt vervolgens op dat zij geen gelegenheid meer heeft gekregen om op de vordering tot gevangenhouding te reageren. Voorts heeft de voorzitter laten weten dat de beslissing op de vordering tot gevangenhouding een handeling betrof die noodzakelijk was, zodat de schorsing van de zitting wegens de wraking pas na deze beslissing in zou gaan. De raadsvrouw bestrijdt dat sprake is van een handeling die geen uitstel gedoogd, aangezien het bevel van de inbewaringstelling van kracht is tot en met 14 februari 2011.
4. Het standpunt van mrs. [X], [Y] en [Z]
Mr. [X] heeft verklaard – mede namens mrs. [Y] en [Z] – dat de raadsvrouw ter zitting niets heeft gezegd over de voorlopige hechtenis en de omstandigheid dat het voorhanden hebben van de evt. onthouden stukken hier invloed op zou kunnen hebben. De beslissing het bezwaarschrift niet in behandeling te nemen was voor de raadsvrouw een onwelgevallige beslissing en dit kan geen grond voor wraking opleveren. Ook is in raadkamer niet gesproken over “vooringenomenheid”. Uit de omstandigheid dat de raadkamer een bezwaarschrift niet in behandeling wilde nemen, blijkt geen vooringenomenheid.
5. Het standpunt Officier van Justitie
De Officier van Justitie was niets bekend van stukken die de verdediging onthouden zouden zijn. Bij een eventuele behandeling van een bezwaarschrift hieromtrent, zou hij niet zijn voorbereid, geen informatie hebben gehad en zou er sprake zijn van schending van het beginsel van “equality of arms”.
6. Beoordeling
6.1. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art. 6 lid 1 EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
6.2. Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing van de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijke apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.
6.3. Ter beoordeling van de wrakingskamer ligt de vraag voor of voornoemde rechters door hun optreden ter zitting blijk hebben gegeven van vooringenomenheid dan wel de schijn van vooringenomenheid hebben gewekt. Deze vraag wordt ontkennend beantwoord. De raadkamer diende te beslissen over de voorlopige hechtenis. De raadkamer was kennelijk van oordeel dat het aanwezige dossier voldoende volledig was om tot een beslissing omtrent de ernstige bezwaren en gronden al dan niet leidend tot voorlopige hechtenis, te kunnen komen. Door op de enkele mededeling van de verdediging dat er meer stukken zouden moeten zijn niet over te gaan tot de behandeling van een bezwaarschrift hieromtrent, blijkt niet van enige vooringenomenheid van de raadkamer. Hier komt bij dat er voor de behandeling van bezwaarschriften binnen de rechtbank een andere raadkamer bestaat, die te allen tijde op korte termijn een zaak in behandeling kan nemen en er na de beslissing van deze raadkamer de mogelijkheid bestaat een verzoekschrift tot de raadkamer gevangenhouding te richten. Het wrakingsverzoek dient dan ook te worden afgewezen.
6.4. Derhalve zal als volgt worden beslist.
7. Beslissing
De rechtbank:
wijst het verzoek tot wraking af;
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 515, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegezonden aan:
• verzoekster p/a haar raadsvrouw mr. N. Harlequin;
• de Officier van Justitie mr. A. van Dam;
• de rechters mr. [X], mr. [Y] en[Z].
Aldus ter terechtzitting van deze rechtbank in het openbaar uitgesproken op 10 februari 2011 door mr. G.P. van Ham, voorzitter, mr. L. Alwin en mr. Y.J. Wijnnobel-Van Erp, rechters, in tegenwoordigheid van mr. F.M. Schreuder als griffier.