ECLI:NL:RBSGR:2011:BQ5203

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
29 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/36344
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vergoeding van proceskosten na intrekking asielaanvraag

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 29 maart 2011 uitspraak gedaan in een verzoek om vergoeding van proceskosten, ingediend door eiser na de intrekking van zijn asielaanvraag. Eiser had een DNA-onderzoek laten uitvoeren dat de familieband met zijn broer bevestigde, waarna de minister voor Immigratie en Asiel het besluit tot afwijzing van de asielaanvraag introk. Eiser verzocht om vergoeding van de kosten van het DNA-onderzoek, maar de rechtbank wees dit verzoek af. De rechtbank overwoog dat de minister niet verplicht was om alle proceskosten te vergoeden, ook al was er sprake van een gedeeltelijke tegemoetkoming. De rechtbank stelde vast dat eiser niet eerder had aangegeven dat hij een DNA-onderzoek wilde laten uitvoeren, waardoor de minister niet in de gelegenheid was gesteld om de onderzoeksresultaten af te wachten. Dit leidde tot de conclusie dat de gevolgen van deze handelwijze voor rekening en risico van eiser kwamen. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van een aan de minister verwijtbare onrechtmatigheid van het besluit, en dat de kosten van het DNA-onderzoek niet voor vergoeding in aanmerking kwamen. De rechtbank wees het verzoek om vergoeding van de proceskosten af.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector Bestuursrecht
Zittinghoudende te Amsterdam
zaaknummer: AWB 09/36344
V-nr.: [V-nr]
uitspraak van de meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken
in het geding tussen:
[eiser],
geboren op [geboortedatum] 1986, van Ivoriaanse nationaliteit, eiser,
gemachtigde: mr. N.C. Blomjous, advocaat te Amsterdam
en:
de minister voor Immigratie en Asiel, rechtsopvolger van de staatssecretaris van Justitie,
verweerder,
gemachtigde: mr. P.P. Zweedijk, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
Procesverloop
Bij besluit van 9 september 2009 heeft verweerder de aanvraag van eiser van 8 september 2008 tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 afgewezen. Op 6 oktober 2009 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser ontvangen.
Bij brief van 12 januari 2011 heeft verweerder de rechtbank bericht dat het bestreden besluit is ingetrokken en dat opnieuw zal worden beslist op eisers asielaanvraag. Verweerder heeft eiser aangeboden de kosten voor verleende rechtsbijstand te vergoeden tot een bedrag van € 437,--.
Bij brief van 17 januari 2011 heeft eiser het beroep ingetrokken, onder gelijktijdig verzoek tot vergoeding van de (overige) proceskosten.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 januari 2011. Eiser is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Overwegingen
1. In artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is – voor zover hier van belang – bepaald dat de rechtbank bij uitsluiting bevoegd is een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank, en van het bezwaar of van het administratief beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
2. In artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb is – voor zover hier van belang – bepaald dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld.
3. Eiser verzoekt om vergoeding van de (overige) proceskosten en heeft daartoe het volgende aangevoerd. Eiser leidt uit de intrekking van het besluit af dat het besluit onrechtmatig was. Gelet op verweerders aanbod de kosten voor verleende rechtsbijstand te vergoeden meent verweerder voorts kennelijk ook zelf dat sprake is van een tegemoetkoming in de zin van artikel 8:75a van de Awb. Eiser heeft in dat geval recht op vergoeding van alle kosten, waaronder de kosten van het DNA-onderzoek (à € 900,--) dat eiser heeft laten verrichten.
4. Verweerder heeft ter zitting bevestigd dat het besluit is ingetrokken omdat het DNA-onderzoek heeft uitgewezen dat eiser en zijn broer werkelijk familie van elkaar zijn. Het standpunt in het besluit dat het niet noodzakelijk was het dossier van eisers (gestelde) broer bij de beoordeling te betrekken, omdat niet aannemelijk werd bevonden dat zij broers waren, is dan ook niet langer houdbaar. Verweerder is evenwel van mening dat de kosten van het DNA-onderzoek niet vergoed hoeven te worden, omdat eiser deze kosten redelijkerwijs niet heeft hoeven maken. Eiser had de familieband tussen hem en zijn broer volgens verweerder namelijk ook op een andere manier kunnen aantonen.
5. De rechtbank stelt ten eerste vast dat niet in geding is dat sprake is van een gedeeltelijke tegemoetkoming aan eiser, in de zin van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb.
6. Daarnaast is de rechtbank met partijen van oordeel dat de kosten die eiser vergoed wenst te zien, namelijk de kosten van het DNA-onderzoek, zijn aan te merken als kosten van een deskundige die aan een partij verslag heeft uitgebracht en dus als proceskosten in de zin van artikel 1, onder b, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (BPB).
7. De rechtbank is voorts van oordeel dat de omstandigheid dat verweerder heeft aangeboden de kosten voor rechtsbijstand te vergoeden op zichzelf niet leidt tot de conclusie dat verweerder daarmee ook gehouden is alle andere door eiser gemaakte proceskosten te vergoeden. Bij de vergoeding van deze kosten kan immers onderscheid gemaakt worden naar de reden waarom ze zijn gemaakt. Gelet op de bewoordingen van artikel 7:28, tweede lid, van de Awb komen kosten voor vergoeding in aanmerking indien het kosten zijn die de betrokkene redelijkerwijs heeft moeten maken (en) voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
8. Vervolgens overweegt de rechtbank dat een veroordeling in de proceskosten een bevoegdheid van de rechtbank is en geen verplichting. Naar vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) dient een verzoek om proceskosten in beginsel te worden ingewilligd op grond van de enkele tegemoetkoming (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 7 juli 2005, LJN: AT9764). Op dit uitgangspunt kan slechts een uitzondering worden gemaakt als het bestuursorgaan, zonder dat tot een beoordeling van de zaak ten gronde hoeft te worden gekomen, aantoont dat van verwijtbare onrechtmatigheid van het in bezwaar bestreden primaire besluit geen sprake is en indien sprake is van bijzondere omstandigheden. Dit kan het geval zijn als de noodzaak beroep in te stellen was te wijten aan de handelwijze van de betrokkene zelf, doordat een verkeerd besluit is genomen omdat betrokkene zelf onjuiste informatie heeft verstrekt dan wel dit niet of te laat heeft gedaan (zie de uitspraken van de CRvB van 28 oktober 1997, LJN: ZF3359 en 21 januari 1998, LJN: ZB7418).
9. De rechtbank begrijpt dat verweerder heeft bedoeld te betogen dat in dit geval geen sprake is van een aan verweerder verwijtbaar onrechtmatig primair besluit. De rechtbank volgt verweerder hierin. Daarbij acht de rechtbank het volgende van belang. Eiser heeft niet in een eerdere fase van de procedure aangevoerd dat hij voornemens was om een DNA-onderzoek uit te laten voeren. Pas met het overleggen van de resultaten van het DNA-onderzoek is verweerder duidelijk geworden dat eiser dit onderzoek had opgestart. Daarmee heeft eiser verweerder onder meer de mogelijkheid ontnomen om de onderzoeksresultaten af te wachten en – zonodig – bij de beoordeling van eisers asielaanvraag te betrekken. De gevolgen hiervan, namelijk dat verweerder het besluit als gevolg van een door eiser veroorzaakt fait accompli heeft moeten intrekken, komen onder die omstandigheden voor rekening en risico van eiser.
10. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten van het DNA-onderzoek en zal het verzoek om vergoeding van die kosten derhalve afwijzen.
Beslissing
De rechtbank,
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 09/36344,
- wijst het verzoek om vergoeding van de proceskosten af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W.M. Giesen, voorzitter, mrs. J.C. Boeree en W.J. van Bennekom, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.I. van Meel, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2011.
De griffier De rechter
Afschrift verzonden op:
Conc.: MvM
Coll.:
D: B
VK
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt vier weken. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.