ECLI:NL:RBSGR:2011:BQ1642

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
14 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/9706 en AWB 11/9704
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervolgingsrisico van Oeigoeren bij terugkeer naar China na asielaanvraag in Nederland

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage op 14 april 2011 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Oeigoerse verzoeker uit China. De verzoeker had op 11 maart 2011 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de minister voor Immigratie en Asiel op 21 maart 2011 was afgewezen. De verzoeker vreesde bij terugkeer naar China te worden ondervraagd en mogelijk vervolgd vanwege zijn asielaanvraag. De voorzieningenrechter oordeelde dat de minister onvoldoende had gemotiveerd waarom de verzoeker geen vrees voor vervolging zou hebben in de zin van het Vluchtelingenverdrag, en dat er een reëel risico bestond op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De voorzieningenrechter baseerde zijn oordeel op een thematisch ambtsbericht van Amnesty International, waaruit bleek dat Oeigoeren die asiel hebben aangevraagd in het buitenland, met argwaan worden bekeken door de Chinese autoriteiten. De voorzieningenrechter vernietigde het bestreden besluit en droeg de minister op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd de minister veroordeeld in de proceskosten van de verzoeker.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Utrecht
Sector bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
zaaknummers: AWB 11/9706 en AWB 11/9704
uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen
[verzoeker], geboren op [1984], van Chinese nationaliteit, verzoeker,
gemachtigde: mr. W. Koetsier-van der Kamp, advocaat te Amsterdam,
en
de minister voor Immigratie en Asiel, verweerder,
gemachtigde: mr. D.B. Deckers.
Inleiding
1.1 Op 11 maart 2011 heeft verzoeker een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Bij besluit van 21 maart 2011 heeft verweerder de aanvraag in een Aanmeldcentrum (AC) afgewezen. Verzoeker heeft tegen dit besluit beroep bij deze rechtbank ingesteld en de voorzieningenrechter verzocht bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat uitzetting achterwege blijft, totdat op het beroep is beslist.
1.2 Het geding is behandeld ter zitting van 7 april 2011. Verzoeker heeft in persoon, bijgestaan door mr. L.J. Meijering, als waarnemer van mr. W. Koetsier- van der Kamp, en verweerder heeft bij gemachtigde het woord gevoerd.
Overwegingen
2.1 Op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter, indien een verzoek om voorlopige voorziening wordt gedaan, beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak. Er bestaat in dit geval aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken.
Over het beroep
2.2 Het bestreden besluit gaat over de weigering om aan verzoeker een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen.
2.3 De voorzieningenrechter neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan. Verzoeker is afkomstig uit China, provincie Xinjiang en behoort tot de Oeigoerse bevolkingsgroep. Verzoeker heeft eerder op 9 juni 2009 een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 9 december 2009 afgewezen. Bij uitspraak van 14 oktober 2010 heeft deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem, het tegen dit besluit gerichte beroep ongegrond verklaard. Verzoeker heeft op 11 november 2010 hoger beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS).
2.4 Gelet op het voorgaande is de aanvraag van verzoeker om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd een herhaalde aanvraag.
2.5 Uit de jurisprudentie van de AbRS (zie onder meer de uitspraak van 6 maart 2008, LJN BC7124) vloeit voort dat, indien na een eerder afwijzend besluit een besluit van gelijke strekking wordt genomen, door het instellen van beroep tegen het laatste besluit niet kan worden bereikt dat de bestuursrechter dat besluit toetst, als ware het een eerste afwijzing. Slechts indien en voor zover in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel uit het aldus aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan, kunnen dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen door de bestuursrechter worden getoetst.
2.6 Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en derhalve behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder gestelde feiten of omstandigheden die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan, dan is niettemin geen sprake van feiten of omstandigheden die een hernieuwde rechterlijke toetsing rechtvaardigen, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd aan het eerdere besluit kan afdoen. Dit is slechts anders, indien zich bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende, feiten en omstandigheden als bedoeld in overweging 45 van het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 19 februari 1998 (Bahaddar tegen Nederland, LJN AG8817) voordoen.
2.7 De voorzieningenrechter zal gelet op voormeld toetsingkader allereerst beoordelen of sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden in vorenbedoelde zin.
2.8 Verzoeker heeft ter onderbouwing van zijn herhaalde asielaanvraag foto’s van eisers vader overgelegd die is mishandeld (gedateerd september 2010) en foto’s van eiser samen met een Oeigoerse mensenrechtenactiviste, genaamd [naam] (gedateerd 24 maart 2010).
2.9 De voorzieningenrechter stelt vast dat de onder 2.8 vermelde foto’s dateren van nà het besluit in de eerdere asielprocedure. Ten aanzien van de foto's van september 2010 overweegt de voorzieningenrechter het volgende. Het asielrelaas van verzoeker is in de eerste asielprocedure ongeloofwaardig geacht. De foto’s van september 2010 kunnen niet tot een ander oordeel over de geloofwaardigheid van het asielrelaas van verzoeker leiden. De voorzieningenrechter acht voor dit oordeel van belang dat niet vast staat dat de foto’s de vader van eiser betreffen. Ook al zou dit het geval zijn dan onderbouwen deze foto’s op geen enkele wijze de verklaring van eiser dat zijn vader door de veiligheidsdienst is mishandeld omdat ze naar eiser op zoek zouden zijn. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is derhalve op voorhand uitgesloten dat deze stukken aan het eerdere besluit kunnen afdoen zodat deze foto’s geen hernieuwde rechterlijke toetsing rechtvaardigen. Ten aanzien van de foto’s van 24 maart 2010 waarop verzoeker te zien is met [naam] overweegt de voorzieningenrechter allereerst dat, anders dan verzoeker heeft gesteld, deze foto’s, voor de beantwoording van de vraag of verzoeker aangemerkt dient te worden als refugié sur place, door de rechtbank al bij de eerste asielaanvraag zijn beoordeeld. Uit het procesdossier blijkt immers dat verzoeker bij brief van 19 augustus 2010 in de beroepsprocedure bij zijn eerste asielaanvraag dezelfde foto’s heeft overgelegd als thans bij de onderhavige herhaalde asielaanvraag. Deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem, heeft hierover in haar uitspraak van 14 oktober 2010 (AWB 09/48477) in rechtsoverweging 2.11 als volgt geoordeeld: “Voor zover er al van moet worden uitgegaan dat eiser daadwerkelijk in Nederland [naam] heeft ontmoet en met haar is gefotografeerd, is dit enkele feit ontoereikend voor het oordeel dat eiser thans moet worden aangemerkt als refugié sur place.” Gelet op het voorgaande kunnen derhalve deze foto’s, voor de beantwoording van de vraag of verzoeker aangemerkt dient worden als refugié sur place, niet worden aangemerkt als nieuwe feiten en omstandigheden die aan het eerdere besluit op dit punt kunnen afdoen en rechtvaardigen ze geen hernieuwde rechterlijke toetsing. Ten aanzien van de stelling van verzoeker dat verweerder in het thans bestreden besluit niet heeft gemotiveerd waarom de betreffende foto’s geen reëel risico voor verzoeker opleveren voor een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), is de voorzieningenrechter van oordeel dat deze stelling niet kan slagen. Verweerder heeft in het bestreden besluit aanvullend overwogen dat verzoeker bij zijn herhaalde aanvraag op 11 maart 2011 tijdens het rapport van gehoor opvolgende aanvraag vage en summiere verklaringen heeft afgelegd over de wijze waarop de desbetreffende foto's in handen van de Chinese autoriteiten zouden zijn beland zodat niet valt in te zien dat de Chinese autoriteiten naar verzoeker op zoek zijn vanwege deze foto’s. Verweerder heeft verwezen naar de verklaringen van verzoeker dat hij niet weet wie een foto van hem en [naam] heeft gemaakt, dat hij van iemand op het asielzoekerscentrum heeft gehoord dat hij met haar op foto’s staat en dat hij niet weet hoe de Chinese autoriteiten weten dat hij de persoon is die op de foto staat. De voorzieningenrechter leest in het voorafgaande een standpunt van verweerder ten aanzien van de vraag of verzoeker een mogelijk risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM bij terugkeer, zodat van een motiveringsgebrek ook geen sprake kan zijn. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij door de foto's waarop hij te zien is met [naam], in China een risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM.
2.10 Verzoeker heeft ter onderbouwing van zijn asielaanvraag voorts foto’s overgelegd, van onbekende datum, van baby’s die door mensen als delicatesse worden opgegeten en foto’s van personen van de Chinese oppositie die worden gemarteld en mishandeld (foto’s van 26 juni 2009 + foto’s van onbekende data + foto’s van na 5 juli 2009). De voorzieningenrechter stelt vast dat de foto’s van 26 juni 2009 alsmede de foto’s van na 5 juli 2009 (naar aanleiding van rellen in Urumqi op 5 juli 2009) dateren van vòòr het besluit in de eerdere asielprocedure. Niet valt in te zien dat verzoeker deze foto's niet eerder had kunnen overleggen. De voorzieningenrechter is derhalve van oordeel dat deze foto's niet kunnen worden aangemerkt als nieuwe feiten en omstandigheden. Ten aanzien van de overige door eiser overgelegde - ongedateerde - foto’s merkt de voorzieningenrechter op dat, wat ook zij van de vraag of deze foto’s zien op de persoonlijke situatie van eiser, niet kan worden vastgesteld of eiser deze foto's niet bij zijn eerdere asielaanvraag had kunnen en derhalve hadden behoren te over leggen. Gelet hierop is geen sprake van een nieuw feit of nieuwe omstandigheid.
2.11 Verzoeker heeft verder gesteld dat de onderdrukking van Oeigoeren door de Chinese autoriteiten erger is geworden en dat zijn bevolkingsgroep geen vrijheid heeft. Verzoeker zal bij terugkeer naar China worden ondervraagd en gearresteerd louter omdat hij een asielaanvraag in het buitenland heeft ingediend en aldaar langer heeft verbleven. Verzoeker heeft in dit verband verwezen naar de Wijzigingsbesluit Vreemdelingen (WBV) 2010/16 en naar een rapport van Human Rights Watch van 17 december 2010. Ook heeft verzoeker verwezen naar het thematisch ambtsbericht over de positie van Oeigoeren in de provincie Xinjiang in China van maart 2011. Tenslotte heeft verzoeker verwezen naar jurisprudentie van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem (AWB 10/4268 en AWB 10/4274 en Roermond (AWB 10/21106 en AWB 10/21107).
2.12 Verweerder heeft zich in het bestreden besluit, onder verwijzing naar het voornemen, alsmede ter zitting op het standpunt gesteld dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij zal worden vervolgd bij terugkeer en evenmin dat hij zal worden ondervraagd dan wel zal worden gearresteerd. Verzoeker heeft niet kunnen bewijzen dat de Chinese autoriteiten op de hoogte zijn van de foto waarop verzoeker is te zien met [naam] zodat er geen reden is om aan te nemen dat verzoeker bij terugkeer zal worden ondervraagd. Verweerder verwijst ter onderbouwing van dit standpunt naar pagina 33 tot en met 36 van het thematisch ambtsbericht van maart 2011.
2.13 De voorzieningenrechter stelt vast dat de onder 2.11 vermelde stukken dateren van nà het besluit in de eerdere asielprocedure. De voorzieningenrechter ziet zich vervolgens geplaatst voor de vraag of op voorhand uitgesloten is dat deze stukken aan het eerdere besluit kunnen afdoen.
2.14 De voorzieningenrechter overweegt dat in het thematisch ambtsbericht over de positie van Oeigoeren in de provincie Xinjiang in China van maart 2011 op pagina 34 en 35 het volgende staat vermeld:
“Bij inreis controleert een douanier het paspoort van de Oeigoer in kwestie. Vervolgens worden betrokkenen met hun paspoort verwezen naar een andere ruimte, waar functionarissen de bagage doorzoeken. Daarbij worden vragen gesteld, zoals bijvoorbeeld over het doel van de reis, persoonlijke achtergrond, deelname aan activiteiten in het buitenland tegen China, wel of geen verzoek om asiel, deelname aan of ondersteuning van separatistische of democratiseringsorganisaties in het buitenland. Wanneer daarbij niets belastends wordt gevonden en er verder geen redenen zijn de persoon in kwestie langer vast te houden, dan is deze vrij zijn/haar weg te vervolgen. In het tegenovergestelde geval zal verdere ondervraging plaatsvinden.
In de Chinese strafwetgeving is geen wetsartikel specifiek van toepassing op het vragen van asiel in het buitenland. Volgens artikel 322 van de Criminal Law: (W)hoever, in violation of the laws or regulations on administration of the national border (frontier), illegally crosses the national border (frontier), if the circumstances are serious, shall be sentenced to fixed-term imprisonment of not more than one year, criminal detention or public surveillance and shall also be fined. Amnesty International merkte in dit verband echter nog op dat met betrekking tot Oeigoeren bij terugkeer naar China door de Chinese autoriteiten in ten minste enkele bij Amnesty International bekende gevallen het vragen van asiel in het buitenland werd beschouwd als disloyalty to the motherland; dit leidde tot argwaan en onwelvoeglijk gedrag uitlopend op mishandeling. De Chinese autoriteiten zijn in dit verband volgens Amnesty International met name argwanend met betrekking tot Oeigoeren waarvan ze weten dat die in het buitenland asiel hebben gevraagd, in het bijzonder in Europa en Noord-Amerika, waar Oeigoerse (mensenrechten)activisten werkzaam zijn.”
2.15 De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Uit het thematisch ambtsbericht volgt dat verzoeker bij terugkeer zal worden ondervraagd. Aan hem zullen vragen worden gesteld over “bijvoorbeeld het doel van de reis, persoonlijke achtergrond, deelname aan activiteiten in het buitenland tegen China, wel of geen verzoek om asiel, deelname aan of ondersteuning van separatistische of democratiseringsorganisaties in het buitenland”. De voorzieningenrechter acht het, gelet op hetgeen hiervoor in rechtsoverweging 2.9 is overwogen, weliswaar onaannemelijk dat de Chinese autoriteiten bij die ondervraging er achter zullen komen dat verzoeker persoonlijk contact heeft gehad met [naam] echter wel aannemelijk wordt geacht dat de Chinese autoriteiten er achter zullen komen dat verzoeker in Nederland asiel heeft aangevraagd nu eiser geen visum heeft gehad om Nederland in te reizen bij zijn binnenkomst in 2009. Deze omstandigheid, te samen met de omstandigheid dat uit het thematisch ambtsbericht blijkt dat bij Amnesty International enkele gevallen bekend zijn waarbij het vragen van asiel in het buitenland door de Chinese autoriteiten werd beschouwd als disloyalty to the motherland en dat bij terugkeer leidde tot argwaan en onwelvoeglijk gedrag uitlopend op mishandeling, leidt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat verweerder in het bestreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd waarom verzoeker bij terugkeer geen vrees voor vervolging heeft in de zin van het Vluchtelingenverdrag dan wel geen reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM. Dit klemt te meer nu uit het thematisch ambtsbericht ook blijkt dat de Chinese autoriteiten volgens AI met name argwanend zijn met betrekking tot Oeigoeren die asiel hebben gevraagd in Europa waar Oeigoerse (mensenrechten)activisten werkzaam zijn. Verweerder heeft desgevraagd ter zitting aangegeven dat niet wordt uitgesloten dat de Chinese autoriteiten de gangen van [naam] nagaan.
2.16 Uit het voorgaande volgt dat niet reeds op voorhand kan worden uitgesloten dat de informatie uit het thematisch ambtsbericht van maart 2011 aan het eerdere besluit kan afdoen. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd dat verzoeker bij uitzetting naar China geen vrees voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag heeft en geen reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen, zoals bedoeld in artikel 3 van het EVRM. Het beroep is gegrond en de voorzieningenrechter vernietigt het bestreden besluit. De voorzieningenrechter draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
Ten aanzien van de voorlopige voorziening
2.17 Gegeven de beslissing over het beroep is er geen aanleiding meer voor het treffen van de gevraagde voorlopige voorzieningen, zodat het verzoek zal worden afgewezen. Na deze uitspraak komt verzoeker immers te verkeren in de situatie waarin hij in afwachting is van de beslissing op zijn aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Op grond van deze wet dient uitzetting van de aanvrager achterwege te blijven totdat op de aanvraag is beslist. Op grond van artikel 8, aanhef en onder f, van de Vw heeft verzoeker rechtmatig verblijf.
Ten aanzien van de voorlopige voorziening en het beroep
2.18 De rechtbank ziet aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten. De kosten zijn op grond van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 1311,- (1 punt voor het verzoekschrift, 1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1, waarde per punt € 437,- ).
Beslissing
De voorzieningenrechter:
ten aanzien van de hoofdzaak:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het besluit van 21 maart 2011;
draagt verweerder op binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van deze uitspraak;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van het geding ten bedrage van € 874,-, te betalen aan verzoeker;
ten aanzien van de gevraagde voorlopige voorzieningen:
wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker ten bedrage van € 437,-, te betalen aan verzoeker.
Aldus vastgesteld door mr. M. ter Brugge en in het openbaar uitgesproken op 14 april 2011.
De griffier: De rechter:
M.W. Holtkamp mr. M. ter Brugge
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen wat de ongegrondverklaring van het beroep betreft binnen één week na verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van state, onder vermelding van “Hoger beroep vreemdelingenzaken”, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag. Het beroepschrift dient één of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing.
Tegen de afwijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.
De uitspraak van de voorzieningenrechter is bindend tussen partijen. Die binding heeft ook betekenis bij een eventueel vervolg van deze procedure, bijvoorbeeld indien het beroep gegrond wordt verklaard en verweerder een nieuw besluit moet nemen. Als een partij niet met hoger beroep opkomt tegen een oordeel van de voorzieningenrechter waarbij uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een standpunt van die partij is verworpen, staat de bestuursrechter die partij in beginsel niet toe dat standpunt in een latere fase van de procedure opnieuw in te nemen.