ECLI:NL:RBSGR:2011:BQ1417

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
4 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10 / 40363
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging opschorting van vertrek op basis van gezondheidstoestand van gezinslid

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage op 4 april 2011 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, een Irakese nationaliteit, had eerder uitstel van vertrek gekregen op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) vanwege de gezondheidstoestand van zijn zus. Deze zus is echter binnen de vertrektermijn vrijwillig teruggekeerd naar Irak, waarna verweerder heeft besloten de opschorting van vertrek voor verzoeker te beëindigen. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening om uitzetting te verbieden totdat op het bezwaar was beslist.

De voorzieningenrechter heeft op 15 maart 2011 de zaak behandeld, waarbij verzoeker in persoon aanwezig was, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder werd vertegenwoordigd door mr.drs. J.M.J. Mutsaers. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat aan de formele vereisten voor het treffen van een voorlopige voorziening is voldaan, en dat er sprake is van onverwijlde spoed, aangezien verzoeker anders uit Nederland kan worden verwijderd.

In de overwegingen heeft de voorzieningenrechter geconcludeerd dat verweerder terecht de opschorting van vertrek heeft beëindigd. De reden hiervoor was dat de zus van verzoeker, die als mantelzorger fungeerde, Nederland had verlaten. De voorzieningenrechter heeft geen aanknopingspunten gevonden voor een ambtshalve verplichting van verweerder om de psychische toestand van verzoeker te onderzoeken na het vertrek van zijn zus. Verzoeker werd geacht zelf aan te geven indien hij niet in staat was om te reizen.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen, en is er geen rechtsmiddel tegen deze uitspraak open.

Uitspraak

RECHTBANK ’S-GRAVENHAGE
Zittinghoudende te Roermond
Sector bestuursrecht, enkelvoudige kamer
Vreemdelingenkamer
Procedurenummer: AWB 10 / 40363
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
inzake
[naam verzoeker], verzoeker,
gemachtigde mr. A.J.P. Lemmen,
tegen
de minister voor Immigratie en Asiel, verweerder.
1. Procesverloop
1.1. In deze uitspraak worden de rechtsvoorgangers van de minister voor Immigratie en Asiel eveneens aangeduid als verweerder.
1.2. Bij bezwaarschrift van 22 november 2010 heeft verzoeker bezwaar gemaakt tegen het besluit van verweerder van 19 november 2010. Bij dit besluit heeft verweerder de opschorting van vertrek ingevolge artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) beëindigd.
1.3. Voorts heeft verzoeker bij fax van 23 november 2010 de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht bij wege van voorlopige voorziening uitzetting te verbieden tot op het bezwaar is beslist.
1.4. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden. De ingezonden stukken zijn in afschrift aan verzoeker gezonden.
1.5. Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening is behandeld ter zitting van 15 maart 2011, waar eiser in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr.drs. J.M.J. Mutsaers. Als tolk in de Koerdische/Irakese taal was aanwezig [naam tolk].
2. Overwegingen
2.1. In artikel 8:81 van de Awb is bepaald dat indien tegen een besluit, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2. De voorzieningenrechter concludeert dat aan de eerste twee in artikel 8:81 van de Awb geformuleerde formele vereisten is voldaan, nu verzoeker een bezwaarschrift heeft ingediend tegen het besluit waarvan de voorlopige voorziening wordt gevraagd en de rechtbank bevoegd moet worden geacht om van de (eventuele) hoofdzaak kennis te nemen. Ook acht de voorzieningenrechter de onverwijlde spoed genoegzaam aangetoond aangezien het door verzoeker gemaakte bezwaar geen schorsende werking heeft, zodat verzoeker op grond van het bestreden besluit uit Nederland kan worden verwijderd. Verzoeker heeft daarom belang bij de beoordeling van het onderhavige verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter komt dan ook toe aan een verdere belangenweging als hierboven bedoeld en in dat kader aan een voorlopig rechtmatigheidsoordeel ten aanzien van het bestreden besluit.
2.3. Verzoeker is geboren op [geboortedatum] en heeft de Irakese nationaliteit.
Verweerder heeft op 21 september 2010 uitstel van vertrek verleend aan verzoeker en zijn zus op grond van artikel 64 van de Vw 2000. De grond hiervoor was dat het volgens de behandelend dermatoloog van verzoekers zus niet verantwoord was voor haar om te reizen. Als gezinslid is ook aan verzoeker uitstel van vertrek verleend. Verzoeker heeft asiel aangevraagd, welke aanvraag op 9 juni 2010 is afgewezen. Op 6 november 2010 heeft de zus van verzoeker zelfstandig de woonruimte verlaten vóór het ingaan van de vertrektermijn. Vervolgens heeft verweerder op 19 november 2010 bepaald dat de opschorting van vertrek hierdoor ook vervalt voor verzoeker. Verzoekers zus is op
26 januari 2011 in Irak overleden.
2.4. De voorzieningenrechter dient een voorlopig oordeel te geven over de vraag of verweerder terecht de opschorting van vertrek heeft beëindigd. Daarbij is de volgende bepaling van belang.
2.4.1. Ingevolge artikel 64 van de Vw 2000 blijft uitzetting achterwege zolang het gelet op de gezondheidstoestand van de vreemdeling of die van een van zijn gezinsleden niet verantwoord is om te reizen.
2.5. Verzoeker heeft aan zijn verzoek ten grondslag gelegd dat hij op dit moment niet in staat is de confrontatie met familie aan te gaan. Zijn familie houdt verzoeker verantwoordelijk voor het overlijden van zijn zus. Ter zitting heeft verzoekers gemachtigde hierop aangevuld dat verweerder een steek heeft laten vallen. Verweerder had namelijk, na het vertrek van verzoekers zus, ambtshalve moeten kijken naar de (psychische) toestand van verzoeker.
2.6. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat de opschorting van vertrek ex artikel 64 van de Vw 2000 moet worden beëindigd. Reden hiervoor is, is dat de zus van verzoeker op 6 november 2010 vrijwillig Nederland heeft verlaten en is teruggekeerd naar Irak om bij haar familie te zijn. De grond van opschorting vertrek is daarmee voor verzoeker vervallen. Als verzoeker zelf niet in staat zou zijn om te reizen, ligt de eerste stap bij hem om dit kenbaar te maken bij verweerder.
2.7. De voorzieningenrechter is voorlopig van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft besloten om de opschorting van vertrek ingevolge artikel 64 van de Vw 2000 te beëindigen. Tussen partijen is niet in geschil dat de zus van verzoeker is teruggekeerd naar Irak. Als mantelzorger voor zijn zus was aan eiser opschorting van vertrek verleend om zijn zus bij te staan. Nu zij is teruggekeerd naar Irak, vervalt daarmee de uitzettingbelemmering op grond van artikel 64 van de Vw 2000 voor verzoeker. Voor een ambtshalve verplichting van verweerder om de psychische en sociale situatie van verzoeker te onderzoeken na het vertrek van zijn zus, ziet de voorzieningenrechter geen aanknopingspunten in de wet of het beleid. Zoals verweerder terecht heeft betoogd, ligt het op de weg van verzoeker om kenbaar te maken dat hij niet in staat is om te terug te keren en om een aanvraag in te dienen.
2.8. De voorgaande overwegingen brengen met zich mee dat het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening wordt afgewezen.
2.9. Van omstandigheden op grond waarvan één van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de voorzieningenrechter niet gebleken.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Aldus gedaan door mr. K.M.P. Jacobs in tegenwoordigheid van M.B.G. Cox-Vorage als griffier en in het openbaar uitgesproken op 4 april 2011.
w.g. M.B.G. Cox-Vorage,
griffier w.g. mr. K.M.P. Jacobs,
voorzieningenrechter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
verzonden op: 4 april 2011.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.